Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 8: APOSTOLISCHE GELOOFSBELIJDENIS 

Jesaja 63:7-19

7 Ik zal de gunstbewijzen des Heren vermelden, de roemrijke daden des Heren, naar alles wat de Here ons heeft gedaan en naar de grote goedheid jegens het huis Israëls, welke Hij het betoond heeft naar zijn barmhartigheid en naar zijn vele gunstbewijzen. 8 Hij zeide: Zij zijn toch mijn volk, kinderen, die niet trouweloos worden, en Hij werd hun tot een Verlosser. 9 In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds.
10 Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn heilige Geest, daarom veranderde Hij voor hen in een vijand. 11 Hij zelf streed tegen hen. Maar Hij dacht aan de dagen van ouds, aan Mozes, aan zijn volk.
Waar is Hij, die de herders zijner kudde voerde uit de wateren? Waar is Hij, die zijn heilige Geest in hun binnenste gaf? 12 Die zijn luisterrijke arm aan de rechterhand van Mozes deed gaan, die vóór hen de wateren kliefde om Zich een eeuwige naam te maken; 13 die hen deed gaan door de waterdiepten? Evenmin als een paard in de woestijn struikelden zij; 14 als aan het vee, dat afdaalt in de vallei, gaf de Geest des Heren hun rust. Zo hebt Gij uw volk geleid om U een luisterrijke naam te maken. 15 Schouw uit de hemel en zie uit uw heilige en luisterrijke woning. Waar zijn uw ijver en uw machtige daden? Uw innerlijke bewogenheid en uw ontferming hebben zich jegens mij niet laten gelden.
16 Gij immers zijt onze Vader; want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, Here, zijt onze Vader, onze Verlosser van oudsher is uw naam. 17 Waarom liet Gij ons afdwalen, Here, van uw wegen, verharddet Gij ons hart, zodat wij U niet vreesden? Keer weder ter wille van uw knechten, de stammen van uw erfdeel. 18 Voor een korte tijd is uw heilig volk in het bezit daarvan geweest; onze tegenstanders hebben uw heiligdom vertrapt; 19 wij zijn geworden als degenen over wie Gij van ouds niet hebt geheerst, over wie uw naam niet is uitgeroepen.

Zondag 8
Hoe worden deze artikelen ingedeeld?
In drie delen.
Het eerste gaat over God de Vader en onze schepping;
het tweede over God de Zoon en onze verlossing;
het derde over God de Heilige Geest en onze heiliging..
Waarom noemt u drie Personen: de Vader, de Zoon  en de Heilige Geest, terwijl er toch maar één God is?
Omdat God Zich zo in zijn Woord geopenbaard heeft: deze drie onderscheiden Personen zijn de ene, ware en eeuwige God.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 8

Wij gaan nu en in de volgende zondagen rekenschap afleggen van ons geloof, zoals de kerk van alle eeuwen en in alle landen het beleden heeft in de Apostolische Geloofsbelijdenis. Daarop mag wel eens de nadruk worden gelegd: van alle eeuwen en in alle landen. Daarmee trek ik de kring zo wijd als ik kan. Hoever wij ook in het verleden teruggaan en hoe ver onze blik ook ontdekkend in de wereld rondgaat, altijd en overal is deze belijdenis het fundament en de grondslag van het leven der kerk geweest.

Daarnaast kan nog slechts aan een ander aspect gedacht worden: dat is de toekomst. Toch schrikken wij in dit opzicht voor de toekomst niet terug als het huiveringwekkende onbekende. Zonder enige aarzeling mogen wij immers uitspreken, dat ook in de toekomst deze belijdenis de belijdenis der kerk zal zijn. Er zal geen geslacht opstaan in de kerk, dat met deze belijdenis breekt. God zal tot in verre eeuwen steeds deze belijdenis in de harten van de Zijnen wekken.

Dat houdt niet in, dat alle christenen hoofd voor hoofd deze belijdenis onderschrijven. Vooral in deze tijd horen wij van mensen, die een of meer artikelen van deze belijdenis betwijfelen. Maar daarmee zetten zij zichzelf buiten de grens van de kerk van Jezus Christus. Ook al is hiermee niet gezegd, dat ze geen deel aan Jezus Christus hebben, met kracht moet worden volgehouden, dat wie zich van deze belijdenis losmaakt, zichzelf buiten de kerk van Jezus Christus stelt.

Deze belijdenis wordt altijd en overal door de gelovigen beleden. Met deze belijdenis hebben we niet iets vaags voor handen. De belijdenissen, die men de laatste jaren op de kerkelijke wereldconferenties heeft proberen vast te stellen, gaan steeds mank omdat ze vaak in vaagheden blijven steken. Daarover moet je je niet verbazen. Als wij de eenheid van belijden uit willen laten komen, kan moeten wij steeds terug tot deze belijdenis. Wie van deze belijdenis los wil, ik herhaal het, stelt zich buiten de grenzen van de kerk. Ook een wereldconferentie van kerken stelt zich buiten de grenzen van de kerk, zodra ze tornt aan deze belijdenis of meent iets anders daarvoor in de plaats te kunnen stellen.

Hieruit vloeit voort, dat in deze belijdenis de eenheid van de kerk tot openbaring komt. Er wordt veel gepraat over de verdeeldheid in het kerkelijk leven. Daarin is ongetwijfeld veel beschamends. Men wijst dan vaak op allerlei bewegingen van wereldse aard, die een veel grotere eenheid en geslotenheid aan de dag zouden leggen dan die van kerkelijke aard. Dit is een voorstelling, die kant noch wal raakt. Er is nooit een wereldbeweging geweest en er zal nooit een beweging zijn, die meer geslotenheid vormt dan de kerk van Jezus Christus in de wereld. Waar ter wereld zal gezegd kunnen worden, dat altijd en overal in het verleden en in de toekomst allen van gelijke geest zijn geweest en zullen zijn? Iedere levensbeweging, hoe gesloten zij eerst ook geweest mag zijn en met welk een disciplinaire strengheid of misschien wel militaire tucht zij mag optreden, bevindt zich van het begin af aan in een staat van afbrokkeling. Wanneer al de wereldbewegingen, die vandaag het wereldleven in beweging brengen, vergeten zullen zijn, dan zal de kerk op de grondslag van deze belijdenis nog voortbestaan. Er ligt wel veel beschamends in de verdeeldheid van de christenheid, maar laat je niet alles op de mouw spelden, wat vaak hierover door christenen in allerlei oppervlakkige klaagliederen over het gebrek aan eenheid gezegd wordt.

Hier heb je dan de eenheid van de kerk. Wat hier beleden wordt, belijdt ze altijd en overal. Tegelijk ligt hierin een belofte voor de toekomst. Deze belijdenis zal de grondslag zijn van de vereniging van de verstrooide gelovigen, telkens als het tot vereniging komt. Evenzo vind je in de Gereformeerde belijdenisgeschriften de basis waarop je kerkelijke eenheid met onze Gereformeerde geestverwanten buiten onze kerken zoeken moet.

Daarom - en dit is de andere kant van de zaak - kan deze belijdenis nooit gebruikt worden als een bankbiljet, die je buiten de kerkmuren om kan zetten in de valuta van een buitenkerkelijke gemeenschapsoefening. Natuurlijk, op niet-kerkelijk gebied heb je met deze belijdenis een vaste grondslag voor het verkeer en de samenwerking met je broeders en zusters buiten onze kerken. Maar nooit kan iemand zeggen: 'Hier zijn we een en in de kerk zijn we verdeeld.' Want, laat niemand dit vergeten: 'De eenheid', die door sommigen op niet-kerkelijk gebied zo doorvoeld wordt, heb je aan de belijdenis van uw kerk te danken. Het zoveel gehoorde gezegde 'buiten de kerk zijn we zo heerlijk een en in de kerk is alles zo verdeeld', getuigt van een verbazingwekkende oppervlakkigheid.

Als de kerk met haar belijdenis niet achter je stond, dan viel heel de basis van die eenheid eenvoudig weg.

Daarom kan deze belijdenis van de twaalf artikelen niet gebruikt of liever misbruikt worden als een symbool van eenheid buiten de kerk om. Want deze belijdenis is door en door kerkelijk. Zij voegt alle christenen samen. En op de grondslag van deze belijdenis kan vereniging verwacht worden. De belijdenis moet in het zoeken van die eenheid niet wat achteruit geschoven worden, maar steeds voorop gezet worden, willen we ooit tot vereniging komen. Ons hele kerkelijke en persoonlijke leven staat onder de kritiek van deze belijdenis. Maar het leven van hen, die zich van ons gescheiden houden evenzo. Laat dan de kritiek, die van deze belijdenis op de verdeeldheid van gelovigen uitgaat, maar tot het einde toe doorwerken. Laat alles wat in ons leven en in die van hun de eenheid in de weg staat, onder deze kritiek verbrijzeld worden en bezwijken. Dan drijft deze belijdenis ons naar elkaar toe.

Daarom is het wel een machtig woord, dat wij in de komende weken gaan spreken. De wereldkerk krijgt in onze mond een stem om te spreken. De wereldkerk belijdt de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Maar juist wanneer we gaan spreken over de belijdenis van de Drieëenheid, kun je een tegenwerping verwachten. Herhaaldelijk kun je lezen in allerlei literatuur, dat de belijdenis van de kerk inzake de drieëenheid van God een zaak van het theologische denken is gebleven en nooit ingang heeft gevonden in het praktisch geloofsleven van de gemeente. Heel de opzet van de theologische leer van de Drieëenheid, zo zegt men, draagt een abstract karakter. Inderdaad is het juist dat vele theologen aan hun opvatting omtrent de Drieëenheid Gods een abstract, begripmatig karakter hebben verleend.

Daar kun je op twee manieren mee omgaan: of je probeert deze abstracte dingen op de preekstoel te brengen, in de hoop, dat de gemeente dat in zich opneemt, of je laat dat abstract karakter los. Voor ons kan dat geen keus zijn. Een theologie, die zich bezighoudt met begrippen, die zij zelf in het leven geroepen heeft is onvruchtbaar. Want het theologische denken, dat waarlijk vruchtbaar wil zijn, heeft slechts wetenschappelijk rekenschap te geven van datgene, wat voor de gemeente, dus ook voor de theoloog als gelovige, in het geloof reeds volkomen zekerheid is.

Ik ben dus niet geroepen om met jou te spreken over dingen die buiten je leven staan. Want de bediening ven het Woord is niet de megafoon van deze of gene theologische opvatting, of deze nu goed of slecht is, maar zij heeft het Woord van God voor de gemeente te ontsluiten.

Wat hier van de Drieëenheid van God gezegd wordt, behoort dus tot de geloofskennis van de gelovigen. En wanneer ik van geloofskennis spreek, breng ik je in herinnering wat daar in de de vorige zondag van werd gezegd. Wat wij kennen in het geloof is niet een zaak van ons verstand, die buiten ons hart omgaat. Dit kennen is niet een intellectueel 'omvat-hebben', maar een kennen in liefde. Kennen is in de Bijbel een zaak van verhouding en niet van verstand. Een os kent zijn bezitter. Hij weet wat hij aan zijn meester heeft. Zo kennen wij God ook als de Drieënige.

Wat je ten aanzien van de Drieëenheid in God hebt gezien, is tegelijk de vaste grond van het vertrouwen van heel je leven. Dit is niet iets, waar je helemaal met je verstand bij kunt, maar iets waarin je hart rust gevonden heeft. Daarop heb je in het geloof de hand gelegd. Dat is onze zekerheid in leven en sterven.

Alleen als er op deze manier met de belijdenis van de Drieëenheid omgegaan wordt, gaat dit zeker niet buiten het geloofsleven van de gemeente om. Wij hebben het immers niet over de Drieëenheid van God, alsof wij precies zouden weten hoe God in werkelijkheid in elkaar zit. Hierover kan ook de scherpzinnigste theoloog geen wijs woord zeggen. Geen mens kan God zien en leven. Daar valt het gordijn van het ontoegankelijk licht. Wij zijn gehouden aan de openbaring.

De openbaring spreekt slechts met weinig woorden van de Drieëenheid Gods, zoals deze in zichzelf is. De Zoon is van eeuwigheid gegenereerd van de Vader en de Heilige Geest gaat uit van de Vader en van de Zoon. Deze drie Personen zijn tesamen de enige, waarachtige en eeuwige God. De kerk heeft nooit veel meer kunnen doen dan deze woorden gelovig en ootmoedig naspreken. Lees je de belijdenis van de kerk ten aanzien van de Drieëenheid door, dan ontdek je, dat de kerk nooit verder is gegaan dan een naspreken van de woorden van God en dat ze zich verder heeft beperkt tot het afweren van allerlei dwaling.

Zo kennen wij God als de Drieënige alleen uit de Bijbel. Maar daarin openbaart God Zich als de Drieënige voornamelijk in de werken van Zijn handen. Zo heeft ook de catechismus het opgevat. Wij spreken hier van God de Vader en onze schepping, van God de Zoon en onze verlossing en van God de Heilige Geest en onze heiligmaking.

Wat de Bijbel daarvan zegt, gaat wel boven ons verstand, maar dat ontsluit zich toch voor ons ootmoedig en nederig kennen. En daar leggen wij niet minder vertrouwend de hand op. Dat is de basis van heel je leven. Dat staat niet buiten de praktijk, maar dat is de grondslag van je levenspraktijk. Daarop kunnen we 's avonds ons hoofd neerleggen.

God is de Drieënige. Ons christelijk geloof weet niets van een starre eenzelvigheid en onbewegelijkheid zoals bij de Mohammedanen. Onze God is de Levende. Niet slechts hierin is God de Levende, dat Hij Zich niet in zelfbeschouwing van de wereld afgekeerd houdt, maar integendeel als de Leider van de geschiedenis optreedt. Maar ook daarin is God de Levende, dat Hij in dat alles Zich openbaart in de levensvolheid van Vader, Zoon en Heilige Geest. Tot zijn hoogste openbaring is dit gekomen in de geboorte van Christus in Bethlehem. Toen werd de Zoon van God mens. Maar achter al Zijn werk staat God als de Drieënige. In alle werken van God eert de Vader de Zoon en de Zoon de Vader en is de Geest van God bezig om het geschapen leven tot de kennis en de aanbidding van die gemeenschap van eer te wekken.

Dit komt onmiddellijk voor de dag als wij belijdenis doen van God de Vader en onze schepping. Het is mogelijk om het leven in de wereld en ook het eigen leven te benaderen zonder het geloof in God. Inderdaad is er een gelovige en een ongelovige benadering van het geschapen leven. Ons geloof omvat niet alleen wat we kunnen vinden in het Woord van God, maar het is betrokken op de gehele werkelijkheid. Je kunt een bloem plukken en die gelovig dan wel ongelovig bekijken. Er is niets in de wereld dat niet met geloof te maken heeft. In geen enkel opzicht is een neutrale levensinstelling mogelijk Een dauwdruppel aan de rand van een bloemkelk kan gelovig of ongelovig worden gezien.

Als wij de wereld met ongelovige ogen beschouwen, dan is zij een verzameling verschijnselen en ons leven daarin is een van de vele verschijnselen. Dit is onderworpen aan het noodlot of aan het toeval. En dit is aan geen enkele wet of norm onderworpen: dit zijn de consequenties als men een dergelijke ongelovige kijk op het leven tot het laatste toe voor zijn rekening neemt.

Met een slag verandert het hele toneel, wanneer wij in het geloof belijden dat God de Vader de wereld geschapen heeft. En heel de instelling tegenover het eigen leven maakt dan een ommekeer door. Want dan weet ik mij een schepsel, gemaakt door de hand van de Schepper. Daarin erken ik mijn volstrekte en alle voorstelling te boven gaande afhankelijkheid. God heeft mij gebouwd, mij de adem en het leven geschonken, mijn tijd bepaald en mijn ploaats aangewezen.

Wanneer wij God als Schepper belijden dan staan wij voor de hoge troon van God, voor de duizelingwekkende hoogte van Zijn majesteit. Hiermee erkennen we tegelijk de onoverbrugbare afstand, die ons van Hem gescheiden houdt. Wij kunnen met Hem niet vergeleken worden en er is geen derde tussen Hem en ons die op Hem lijkt. Voor de Schepper moeten wij beven.

Daarin ligt tegelijk de belijdenis van Zijn soevereiniteit. Hij is als Schepper onze Wetgever. Hij houdt Zich niet op een afstand van het leven hier, maar Hij heeft Zijn wil bekend gemaakt. Een steen die van de rotsen naar beneden rolt, kantelt en wentelt zich volgens de wetten van de Schepper. Ons mensen heeft Hij Zijn wil doen horen, zo, dat wij kunnen luisteren, maar ook ons van Zijn stem kunnen afwenden. Zo ligt dan als tweede in de belijdenis van God de Schepper opgesloten, dat Hij van mij volstrekte gehoorzaamheid eist.

God is in Zijn scheppen niet alleen Maker en Wetgever van al het geschapene, maar ook de Bezitter van het leven, dat Hij schiep. Zoals een vader zijn kinderen bezit, zo bezit de Here ons. Want Hij was in dat scheppen onze Vader. Ondanks de onbegrijpelijke afstand schiep Hij ons, opdat wij eeuwig Zijn eigendom zouden zijn, met Hem zouden verkeren en in Zijn gemeenschap het eeuwige leven zouden vinden. Zo kan ons hart in Hem rusten. Wij rusten in Hem als in de oorsprong van ons leven en de Bestemming daarvan. Ons hart is onrustig in ons, totdat het rust vindt in God. Zo kennen wij Hem als onze Vader.

En zo betekent de belijdenis van God de Vader voor ons niet een zaak van ons verstand. Hierin kun je met heel je leven rusten. Alleen voor Zijn aangezicht ken je jouw eigen leven. Deze kennis van God is onlosmakelijk aan alle zelfkennis verbonden. Zo kunnen we ons eigen leven verstaan. Ik dwaal nu niet meer in een duistere wereld van verwarde indrukken, maar ik ben terecht gekomen bij mijn Vader en ik weet mijn hele leven in Hem geborgen. Deze gelijdenis gaat dus niet buiten ons leven om. Ik zie nu mijn leven als volstrekt afhankelijk van God, volstrekt onderworpen aan Zijn wet en volstrekt het eigendom van Zijn liefde.

Indien wij zo verstaan hebben, dat God de Vader onze Schepper is, dan hoeven we voor het volgende nog slechts weinig woorden te gebruiken.

Wij zijn uit Gods liefde gevallen, omdat wij Zijn wet overtreden hebben. De afstand tussen God en de mens is een breuk geworden, een onoverbrugbare kloof. Zoals ons leven nu geworden is, kunnen we niet eeuwig bij Hem zijn. Integendeel, Hij werpt ons eindeloos weg door Zijn vloek over ons leven. En wie kan zo vloeken als de Schepper vloeken kan? Als onze Schepper ons vloekt, dan keert dat heel ons leven om. Zoals er in Zijn zegen en liefde eindeloze diepten zijn, zo ook in Zijn toorn en vloek. Daarom belijden wij met vreugde, dat de Zoon onze Verlosser is. Dat houdt niet in, dat Christus voor ons niets anders is dan de Verlosser. Christus kreeg niet pas betekenis voor ons leven toen het in zonde viel. Johannes noemt Hem in het begin van zijn evangelie het eeuwige Woord, Dat bij God was en Zelf God was. Als het Woord droeg de Zoon ons reeds in onze schepping. Toen legde Hij ons leven reeds aan op de gemeenschap met God. Want Hij schiep ons in de Woordgemeenschap van God. God sprak reeds voor de zondeval door Zijn Zoon met ons en wij konden luisteren omdat ons hele leven op dat luisteren was ingesteld.

Dit alles heeft nog een heel andere betekenis gekregen na de zondeval. Dat was een wonder, dat God in het paradijs toch weer met ons spreken wilde en dat Hij Zich in dat spreken zo matigde, dat daarin onmiddellijk de Zoon als Middelaar openbaar werd. Als God Zich niet gematigd had, dan was Zijn adem geweest als een vlam, waarin de hele wereld in een ogenblik zou zijn vergaan als een pluisje in een vuurspuwende berg. Reeds in dat eerste woordDrieënige'Adam, waar ben je?', heeft God Zich gematigd. Hierin werd toch weer gemeenschap aangeknoopt. God heeft het Evangelie in het paradijs reeds geopenbaard. Dat woord sprak van Jezus Christus en werd door de Zoon gedragen.

Zo is Christus onze Verlosser, omdat Hij ons verzoent met God. Ook daarin vond ons hart rust. Daarop leg je vertrouwend de hand. Maar dat kun je niet zonder de Heilige Geest. Zo worden wij vanzelf tot de belijdenis van de Geest gedreven.

Want wij belijden de Heilige Geest en onze heiligmaking. Aan die heiligmaking is reeds heel wat voorafgegaan. De Geest Gods zweefde op de wateren, toen de wereld nog niet geordend was. Toen leidde Hij het leven reeds naar de eerste dag en de andere scheppingsdagen. Toen werkte Hij zo in die donkere afgrond, dat weldra het licht daaruit te voorschijn sprong op het Woord van God en alle andere schepselen door het Woord in het aanzijn geroepen werden. En als dan de wereld geschapen is, dan neemt de Geest de leiding van dat leven op Zich.

Na de zondeval komt dat alles tot volle ontplooiing. Hoe zullen wij in Christus voor God verschijnen nu ons leven zo verdorven is? Het is de Geest, Die het vernieuwt, Die de geest van de opstandigheid breekt en van het nieuwe, door Hem gewekte leven, de leiding op Zich neemt. Zij, die door de Geest van God geleid worden zijn kinderen van God.

Door de Geest en door de Zoon komen we weer tot de Vader. Want door de verzoening van Golgotha en de werking van de Geest in onze harten komen wij weer tot de erkenning van onze volstrekte afhankelijkheid, zodat de begeerte om als God te zijn in onze harten wordt gedoofd en overwonnen. En door de Zoon en de Geest komen we tot volkomen onderwerping aan de wet van de Schepper, zodat wij onze eigen wil opgeven en ons gevangen laten leiden tot de gehoorzaamheid aan het Woord. Maar tegelijk wordt daarin gewekt het onwankelbaar vertrouwen, dat wij het eigendom des Heeren zijn en dat wij tot Zijn kinderen werden aangenomen, dat God onze Vader is om Christus' wil.

Zo ligt heel ons leven vast verankerd in de Drieënige Zelf. Voor ons hele leven en voor al de liefde en gunst, die wij daarin genieten, danken wij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Daarom staan deze dingen niet buiten ons leven. Zo ken je de Drieënige. Maar zo val je ook in alle beroering op Hem terug. Daar leg je telkens weer vertrouwend de hand op.

Zo wordt ons leven dan verlicht door de gemeenschap met de Drieënige God. Dit is dan het getuigenis van de kerk en met dat getuigenis stemmen wij in met onze belijdenis van deze zondag: lof zij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

AMEN