Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 38: HET VIERDE GEBOD

Psalm 95

 Komt, laat ons jubelen voor de Here,
  juichen ter ere van de rots onzes heils.
2 Laat ons met lofzang voor zijn aangezicht komen,
  ter ere van Hem juichen bij snarenspel.
3 Want de Here is een groot God,
  een groot Koning, boven alle goden,
4 in wiens hand de diepten der aarde zijn,
  en wiens de toppen der bergen zijn;
5 wiens de zee is, daar Hij ze heeft gemaakt,
  ook het droge, dat zijn handen hebben geformeerd.

6 Treedt toe, laten wij ons nederwerpen en ons buigen,
  knielen voor de Here onze Maker;
7 want Hij is onze God, en wij zijn het volk dat Hij weidt,
  de schapen zijner hand.
 Och, of gij heden naar zijn stem hoordet!
8  Verhardt uw hart niet, gelijk bij Meriba,
  gelijk ten dage van Massa, in de woestijn,
9 toen uw vaaderen Mij verzochten,
  Mij op de proef stelden, ofschoon zij mijn werk hadden gezien.
10 Veertig jaren heb Ik Mij geSrgerd aan dat geslacht,
  Ik zeide: Het is een volk, dwalende van hart, 
  en zij kennen mijn wegen niet.
11 Daarom heb Ik gezworen in mijn toorn:
  Tot mijn rustplaats zullen zij niet komen!

Zondag 38
Wat eist God in het vierde gebod?
Ten eerste dat gezorgd wordt voor het in stand houden van de dienst des Woords en van de scholen, en dat ik vooral op de sabbat, dat is op de rustdag, trouw tot Gods gemeente zal komen om Gods Woord te horen, de sacramenten te gebruiken, God de Here publiek aan te roepen en de armen christelijke barmhartigheid te bewijzen.
Ten tweede dat ik al de dagen van mijn leven mijn slechte werken nalaat, de Here door zijn Geest in mij laat werken, en zo de eeuwige sabbat in dit leven begin.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 38

De wekelijkse rustdag is ook in onze samenleving nog steeds een herinnering aan het feit, dat Gods genade eens het leven heeft beheerst. Het is één van de tekenen , die de Geest Gods in ons volksleven heeft ingeschreven. De zondag getuigt nog steeds, dat ons land uit een christelijke geest geboren is en dat de Gereformeerde belijdenis in veel gevallen haar geboorteakte kan worden genoemd.

Ondanks allerlei zondagsontheiliging is onze natie in zekere zin hierin nog christelijk gebleven. Zelfs in deze tijd sluit het openbare leven zich grotendeels aan bij de zondagsviering van de gemeente. De overheid heeft in haar wetgeving de zaken zo geregeld, dat de kerk op de zondag nog een sfeer tegenkomt, die niet helemaal met haar zondagsviering vloekt.

Natuurlijk heb ik het nu slechts over de buitenkant van de wekelijkse rustdag. Maar wie denkt, dat dit geen betekenis heeft, moet maar eens vragen hoe het er zondags toegaat in de wereldsteden buiten ons vaderland.

De zondag is nog een zegen voor heel ons volk. De krachten waarover ons land nog beschikt zijn zeker voor een deel aan de zondag te danken. Ons volk zou een ander volk zijn, als het een andere zondag zou hebben. Zo is de herinnering aan de heerschappij van Gods genade, die in de zondag nog aanwezig is, nog steeds een zeer grote zegen.

Je begrijpt wel, dat we, nu ik dit in herinnering breng, nog niet tot de kern van de zaak, die wij deze avond moeten belijden, zijn doorgedrongen. Wij mogen ons verblijden over het feit, dat wij de zondag nog hebben zoals we die hebben. En wat Christus daarin nog voor ons hele volk wil zijn heeft recht op onze oprechte blijdschap.

Maar dit, dat wij nog zondag kunnen vieren brengt ons tegelijk naar het tegenovergestelde punt, namelijk dat onze zondag nog niet in de eeuwige rust kan overgaan. En wanneer wij daaraan denken, dat ook deze zondag van vandaag nog niet zo volledig voor ons een dag van de Here geworden is, dat deze met het vallen van de avond in de eeuwige rust kan overgaan, dan ontdekt ons dit aan onze ontzaglijke schuld. Als op de laatste zondagavond in de geschiedenis van de wereld de kerk bidden zal: kom, Heer Jezus, ja kom spoedig, dan zal de zondagsheiliging van de kerk zover zijn voortgeschreden, dat de rustdag tot de vervulling in de eeuwige rust zal overgaan.

Ik heb nu twee uiterste grenzen aangestipt. Daartussen ligt nu het terrein dat door het vierde gebod wordt overdekt en in beslag genomen. De zondag is nog een zegen voor ons hele volk. En de zondagsheiliging van de gemeente is nog niet aan haar vervulling toe. En dit laatste, dat de zondag nog niet tot zijn vervulling in de eeuwige rust gekomen is, moet ons nu leiden bij al onze gedachten.

Op deze manier kijken we naar de zondag op de enige manier, die schriftuurlijk is, namelijk als een teken van de eeuwige rust, waartoe de Here ons door zijn genade geroepen heeft. Wanneer wij het zo zien, dan zijn we in eens af van die splinterige zondagskwesties. Je weet wel, dat één van de zwakke plekken in onze gesprekken ligt in het bespreken van die ontelbare zondagskwesties. Daarin tonen we hoe bekrompen we zijn en hoe weinig we daadwerkelijk gebogen hebben voor de geboden van God. Je voelt wel aan: wie telkens bezig is met de vraag of dit op zondag mag en of dat wel geoorloofd is, die ziet de zondag als een zichzelf afgesloten iets, die weet niets van de spanning die gekend wordt wanneer ons hart geopend wordt voor het inzicht, dat onze zondag van vandaag nog niet reikt tot de eeuwige rust, waarvan hij het teken is. Zulke mensen begrijpen niet, dat elke zondag zich haast naar de dag van Jezus Christus, dat de koorts van de eeuwen in onze zondag gloeit en dat er zo in elke zondag iets zit dat ons meevoert naar de eeuwige rust.

Wie dit heeft begrepen zit niet met honderd en één vragen over wandelen, fietsen, haken en breien. Eerder wordt de zondag zelf voor ons een benauwend probleem. Dit is dan de verlegenheid die over u komt als het weer zondagmorgen is: hoe zal ik U ontvangen? Hoe wilt Gij zijn begroet? Hoe zal ik mij deze dag geheel kunnen instellen op de eeuwige rust?

Al die kwesties dienen slechts om voor het eigenlijke in de zondag de ogen te sluiten. Er zijn zoveel van die zondagdeskundigen, die nog nooit aan de waarachtige viering van de zondag zijn toegekomen. Natuurlijk, indien wij dieper buigen voor het vierde gebod en met de zondag zelf te doen krijgen, niet met kwesties, die met de zondag in verband staan, dan stap je niet zomaar op de fiets en dan laat je de radio eens zwijgen. Ook de waarachtige schriftuurlijke zondagsviering komt tenslotte wel hierop neer, dat je vrij veel afwijst van wat de zondagsrust ook maar enigszins storen kan.

Maar je wijst dat dan niet af als een slaaf van een valse traditie, maar je doet dat dan in de volle vrijheid, waarmee Christus jou vrijgemaakt heeft. De zondag is dan voor jou geen heilige dag, zoals ook de mohammedaan zijn heilige dagen heeft. Het wordt voor jou geen dag van geeuwen en gapen, geen dag waarop "niets mag". Maar de zondag wordt u dan een dag, waarop je wel in het bijzonder door Christus vrijgemaakt bent, de dag, waarop je nu letterlijk alles mag, een dag, waarvan je wenst dat hij niet eindigt, een dag, die elke keer weer als een grote rijkdom genoten wordt. En natuurlijk, dan heb je geen behoefte om je in het drukke zondagstoerisme te storten of laat je je huis overheersen door de onrust van een of andere televisieprogramma.

Ik zal verder niet zeggen, hoe wij onze zondag moet invullen, want ik wil hierover nu juist niet spreken. Even slechts heb ik deze praktische kant met jou besproken om zo nodig bij u iets opzij te schuiven. Wie het sabbatsgebod doet opgaan in gebod op gebod en regel op regel loopt vast in een zondagsbeschouwing, die van de zondag òf een gewone vakantiedag maakt, òf een dag van zuchten, maar in elk geval een dg, die in zichzelf is afgesloten, een blok massieve onbewegelijkheid, een mohammedaanse rustdag en geen christelijke feestdag.

Je moet er mee voor de dag komen. En houdt dan maar vast, dat de zondag een rustdag is. Als je dat rusten maar vangt in de geestelijke zin van dit woord. Wij rusten op de zondag van onze werken, zoals God gerust heeft van Zijn werken.

Op de zevende dag heeft God gerust. Toen was de Here verrukt over het werk van Zijn handen. En toen heeft Hij terwijl hij naar de wereld keek, volop genoten. En de mens, die God had geschapen, genoot met Hem mee. Ook voor Adam was die eerste sabbat een en al verrukking en verbazing. Toen heeft God met hem gesproken en hem gezegd, dat Hij het leven van de hele schepping met Zichzelf verbonden had. Zo zag Adam de schatten van het verbond.

Aan Adams rust ontbrak toen nog dit, dat hij die schatten nog verliezen kon. Die eerste sabbat in het paradijs was de eeuwige rust nog niet. Na de zondeval blijft de sabbat gehandhaafd. Nu is hij niet meer die dag van grenzeloze verrukking en verbazing. Maar nu wordt hij een teken dat de eeuwige rust toch eenmaal zal komen. De sabbat werd de garantie, dat Gods verbond door de zonde niet te niet gedaan was en dat Hij in Zijn genade de eeuwige rust toch eenmaal schenken zou als een gave van Zijn verbond.

De sabbat ging spreken van Jezus Christus. Daarom eiste God geloof. Wij moeten geloven dat de sabbat de dag van de Here is, dat Hij Zich die dag heeft toegeëigend, Hij heeft het merk van Zijn genade in die dag gedrukt en zo heeft hij die dag afgezonderd opdat Hij op die dag de mens zou ontmoeten in Zijn genade en liefde.

Daarom gaf God aan Israël zijn gebod: Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt. Israël heeft dit gebod vaak overtreden. Daarvan lezen we in Psalm 95 en in de brief aan de Hebreeën. Wij lezen in die brief aan de Hebreeën, dat het woord van de prediking hun niet van nut was, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. Daar wordt niet gesproken van Israëls ongeloof in het algemeen, maar zeer in het bijzonder over het ongeloof van het volk ten aanzien van de rustdag. Israël geloofde de God van sabbatten niet. Het hield de rustdag zonder geloof. En de pijnlijkste zondagsviering kan niets goed maken als het geloof wordt gemist. Geloven moeten wij, dat de rustdag niet een dag is, waarop één en ander stilstaat, maar een dag van voortgang, een dag, die uitwijst boven zichzelf naar de eeuwige rust die komen zal. Er zit een voorwaartse gang in de zondagen. Want het gaat naar die dag, waarop heel de wereld zal overgaan in de eeuwige rust.

Over dat ongelovige Israël heeft God gezworen: nooit zullen zij tot mijn rust ingaan! En dit bevestigt God in Zijn bedreiging: verhardt uw hart niet, gelijk bij Meriba, gelijk ten dage van Massa, in de woestijn, toen uw vaderen Mij verzochten, Mij op de proef stelden, ofschoon zij mijn werk hadden gezien. Veertig jaren heb Ik Mij geërgerd aan dat geslacht, Ik zeide: Het is een volk, dwalende van hart, en zij kennen mijn wegen niet. Daarom heb Ik gezworen in mijn toorn: Tot mijn rustplaats zullen zij niet komen!

Daarop komt de brief aan de Hebreeën terug. Daar wordt aangetoond, dat de belofte van de eeuwige rust niet is vervuld met het binnengaan van Israël in het beloofde land Kanaän. Er blijft een rust over voor het volk van God. Dat wil zeggen dat de conclusie moet zijn, dat Gods belofte over de eeuwige rust nog niet is vervuld en daarom ook nu nog van kracht is.

Zo komt dat woord ook tot de Hebreen: je leeft onder de belofte en de bedreiging. God schenkt je het eeuwige leven, maar tegelijk staat daar die bedreiging van als je niet gelooft, zal God over je zweren , dat je nooit tot Zijn rust zal ingaan.

Gods Woord is voor alle tijden. Zo getuigt iedere zondag dat wij onder de belofte en onder de bedreiging leven. En iedere zondag komt het vierde gebod tot ons en dit eist niet van ons dat we een beetje stil gaan zitten niets doen, maar dat we Gods woord geloven.

Voor ons ligt dit allemaal nog veel scherper. Iemand is de eeuwige rust ingegaan: Jezus Christus is naar de hemel toegegaan. Iedere zondag herinnert ons aan Zijn opstanding. Maar, al staat dat minder op de voorgrond, we worden ook aan Zijn hemelvaart herinnerd. Dit is de zegen van de hemelvaart: dat wij in Hem ons vlees in de hemel hebben tot een onderpand, dat Hij als het Hoofd ons, zijn leden, ook tot Zich nemen zal.

Het zwaartepunt ligt in het antwoord van de Catechismus en vooral in de laatste woorden: dat ik al de dagen van mijn leven mijn slechte werken nalaat, de Here door zijn Geest in mij laat werken, en zo de eeuwige sabbat in dit leven begin.

De zondag staat niet los van de rest van het leven. De zondag is met alle dagen van de week verbonden. Want alle dagen in dit leven zullen wij beginnen met de eeuwige sabbat, dat is: leven en werken in het geloof, dat de vrucht van ons leven ingedragen wordt in de eeuwige rust. Daarom zullen wij de slechte werken nalaten. En dit gebeurt ook door Gods genade. Dat wil niet zeggen, dat we niet steeds struikelen, het is niet meer dan een klein begin. Maar dat is het nu juist: het begin is er. En in dit begin ligt alles besloten. Dat begin zal tot de eeuwige overwinning komen, om dat dit begin niet uit jou of mij is, maar uit de Geest. De kracht van de zonde is door de Geest gebroken. Hij heeft ons overwonnen.

De sabbat is een teken van die genade. Je kunt rusten in het volbrachte werk van Jezus Christus. Dat is: je kunt je daaraan in geloof helemaal overgeven. Ook al heb je dan misschien zwaar gezondigd en heb je de liefde van God beschaamd, in het geloof grijp je dat als volkomen zeker vast. En iedere zondag is een teken, dat je echt in Christus rust gevonden hebt.

En dan laten we de Geest in ons werken. De oude mens wordt afgebroken van dag tot dag. Maar aan de andere kant wordt er in ons leven iets opgebouwd. Het is als een gebouw. Het wordt steen voor steen gebouwd. Wij worden gedurende de tijd wat we eeuwig zullen zijn. Hier ontvangen we de schatten, waarmee ons leven in de heerlijkheid stralen zal. Zo is er herstel en genezing. De Geest maakt van jou een ander mens, de mens zoals hij eeuwig zal zijn. Daarom moet je de Here door zijn Geest in jouw laten werken. Laat er niets in de weg staan. Laat Hem bouwen. De zondag is voor ons een levend bewijs dat we de Geest ontvangen hebben. Natuurlijk, dit bewijs is alleen levend voor hen die geloven. Wie niet gelooft heeft in de rustdag ook geen versterking van zijn zekerheid. Maar het geloof vindt hierin zijn kracht. Christus is in de eeuwige rust. Hij is opgevaren naar de hemel en Hij zond zijn Geest als tegenpand; door zijn kracht zoeken wij wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God, en niet wat op aarde is.

Dan is dit leven al het begin van de eeuwige sabbat. In alle gebrokenheid en zwakheid leven wij nu toch hetzelfde leven als wij straks zullen leven in heerlijkheid. Wie denkt, dat zijn sterven straks een totale breuk met zijn aardse leven betekent, die zal het Koninkrijk van God nooit zien. Ik ontken niet, dat de dood pas de doorgang is tot het eeuwige leven en dat in die doorgang ons hele leven verandert. Maar het kan niet zijn, dat wij in ons sterven tot een principiële ommekeer komen. In dit opzicht worden straks in de heerlijkheid de lijnen uitgewerkt, waarlangs uw leven zich nu al beweegt. Bij alles wat in dit leven tegen ons getuigt en ons beschaamd maakt, is de sabbat een teken van het eeuwige leven. Hierin mag je echt met het eeuwige leven beginnen.

En daarom is de zindag voor jou ook een feest. Wij zien dan heel ons leven onder het verbond van Gods genade. En wij komen daarin tot de eigenlijke bestemming van ons leven: het oefenen van gemeenschap met God in de aanroeping van Zijn Naam en het horen van Zijn Woord. Is de zondag niet echt een feest voor ons, dan is dat een bewijs, dat wij ons voor het vierde gebod nog niet volledig gebogen hebben. Hoe meer je de Here door Zijn Geest in uw hart laat werken, hoe meer feestelijkheid. In het geloof zie je je leven eeuwig geborgen in God. In het geloof zie je je leven al omgeven door de eeuwige heerlijkheid.

Daaruit vloeit nu voort wat wij op die dag zullen doen. Vooral op de sabbat, dat is op de rustdag, zullen wij trouwe tot Gods gemeente komen om Gods Woord te horen, de sacramenten te gebruiken, God de Here openlijk aan te roepen en de armen christelijke barmhartigheid te bewijzen.

Geheel ons leven is een dienen van God. Want heel ons leven is gebaseerd op datgene waarin we geloven. Religie is niet iets alleen voor de zondag . In het woord religie zit als grondbetekenis opgesloten, dat er een verband is. Religie wil zeggen: ik ben verbonden met God. In alles zijn we gebonden aan de Here. Een zakenman is met zijn kasboek en transacties in het verbond van God opgenomen. Maar als hij zit te rekenen, dan moet hij rekenen en niet bidden, want anders komt van het een of van het ander niets terecht.

De zondag is nu de dag waarop wij in het bijzonder de Here dienen. Dat wil niet zeggen dat we de Here door de week niet dienen. Er zijn ogenblikken van gebed en bijbellezen, waarin wij de Here eren en voor Zijn aangezicht verschijnen. Maar voor die dienst is de zondag apart ingesteld. Daar bestaat een prachtig woord voor, die helaas door de tijd uitgesleten is en in onmin is geraakt: de eredienst.

Als ik zeg eredienst, dan heb ik daarmee de ziel van onze kerkdiensten aangeduid. Wij komen hier niet om van een preek te genieten en wij komen hier niet om een zegen voor onze ziel te ontvangen. Maar wij komen hier samen om de ambtelijke eredienst te verrichten.

Eredienst is ons horen naar het Woord van God. In ons luisteren geven wij de eer van Zijn Naam. Wij luisteren om Hem, omdat Hij het waard is, dat we naar Hem luisteren. Eredienst is het gebruik van de sacramenten. Eredienst is het gebed in de kerk, eredienst is ook de christelijke zorg voor mensen die in nood verkeren.

Daarin is de Here de eerste. En wie tot de kerk komt om de eredienst te verrichten, die ontvangt ook de zegen in de prediking en in het gebed, die zet de dominee niet op een voetstuk, alsof hij een supergelovige is of dat behoort te zijn. Wij hebben hier met God te doen. En wij komen Hem eren. En Hij geeft ons Zijn zegen.

Daarachter ligt dan nog het eerste wat de Catechismus hier noemt, dat de kerkdienst en de scholen onderhouden moeten worden. Met die scholen zijn de inrichtingen voor de voorbereiding van predikanten bedoeld. Het vierde gebod vraagt dus ook van ons, dat we de opleiding tot de dienst van het Woord onderhouden.

Zo spreekt het vierde gebod ons van Gods beloften: er is een rust voor het volk van God. Maar iedere belofte is ook een bedreiging. Wie niet in het geloof de rustdag viert, heeft de bedreiging te vrezen. Dan zegt de Here: nooit zullen zij tot mijn rust ingaan!

Ik begon te zeggen, dat de Zondag nog een zegen is voor ons hele volk. Het is nog een zegen. Maar hij is de volle zegen nog niet. Onze zondagen kunnen nog niet overgaan in de eeuwige rust.

Maar dit brengt ons tegelijk tot een ander "nog niet". De zegen is nog niet in een vloek veranderd. Maar als we naar de zondagsontheiliging bij christenen en niet-christenen kijken, dan denk je aan de bedreiging van Psalm 95 en dan vrees je dat God van een groot deel van ons volk gezworen heeft: nooit zullen zij tot mijn rust ingaan!

Laat ons dan de Here eren in het oprecht gelovig vieren van onze zondagen. Het kan ons wel eens benauwd worden, als we bedenken dat iedere zondag tegen ons getuigt, dat ons leven nog niet in de eeuwige heerlijkheid kan overgaan. Maar juist daarin mogen ingaan tot de rust. Jezus Christus is in de hemel. En Hij zal ons tot Zich trekken. Eenmaal komt de dag waarop wij zullen ingaan tot de eeuwige heerlijkheid.

AMEN