Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 31: DE SLEUTELS VAN HET HEMELRIJK

Jesaja 5:1-7

1 Ik wil van mijn geliefde zingen, het lied van mijn beminde over zijn wijngaard. Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel; 2hij spitte hem om, zuiverde hem van stenen, beplantte hem met edele wijnstokken, bouwde daarin een toren en hieuw ook een perskuip daarin uit. En hij verwachtte, dat de wijngaard goede druiven zou voortbrengen, maar hij bracht wilde druiven voort.
3 Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda, spreekt toch recht tussen Mij en mijn wijngaard. 4 Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb? Waarom verwachtte Ik, dat hij goede druiven zou voortbrengen, en bracht hij wilde druiven voort? 5 Nu dan, Ik wil u doen weten, wat Ik  met mijn wijngaard ga doen: zijn doornhaag wegnemen, opdat hij verwoest worde; zijn muur doorbreken, opdat hij vertrapt worde; 6 Ik zal hem tot een wildernis maken, hij zal gesnoeid noch behakt worden, zodat er dorens en distels opschieten; en Ik zal de wolken gebieden, dat zij op hem geen regen doen vallen. 7 Welnu, de wijngaard van de Here der heerscharen is het huis IsraSls, en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft; Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het was bloedbestuur; rechtsbetrachting, maar zie, het was rechtsverkrachting.

Zondag 31
Wat zijn de sleutels van het koninkrijk der hemelen?
De verkondiging van het heilig evangelie en de kerkelijke tucht.
Door beide wordt het koninkrijk der hemelen voor de gelovigen geopend en voor de ongelovigen gesloten.
Hoe wordt het koninkrijk der hemelen door de verkondiging van het heilig evangelie geopend en gesloten?
Volgens het bevel van Christus wordt aan de gelovigen, allen samen en ieder persoonlijk, verkondigd en in het openbaar verklaard, dat al hun zonden hun door God om de verdienste van Christus werkelijk vergeven zijn, zo vaak zij de belofte van het evangelie met waar geloof aannemen.
Maar aan alle ongelovigen en huichelaars wordt verkondigd en verklaard, dat de toorn van God en het eeuwig oordeel op hen rusten, zolang zij zich niet bekeren.
Naar dit getuigenis van het evangelie zal God oordelen, zowel in dit als in het toekomstige leven.
Hoe wordt het koninkrijk der hemelen gesloten en geopend door de kerkelijke tucht?
Volgens het bevel van Christus worden zij die onder de naam van christen zich in leer of leven onchristelijk gedragen, eerst bij herhaling broederlijk vermaand.
Wanneer zij toch in hun dwalingen of schandelijk leven volharden, worden zij aangeklaagd bij de gemeente of bij hen die door de gemeente daarvoor aangewezen zijn.
Wanneer zij zich ook aan hun vermaning niet storen, worden zij niet langer tot de sacramenten toegelaten en zo uit de christelijke gemeente en door God zelf buiten het rijk van Christus gesloten.
Zij worden weer als leden van Christus en van zijn gemeente aangenomen, wanneer zij werkelijk beterschap beloven en bewijzen.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 31

Wij horen in deze Zondag van de sleutels van het hemelrijk. Door de verkondiging van het Evangelie en door de christelijke ban wordt het hemelrijk voor de gelovigen open gedaan en voor de ongelovigen toegesloten.

Deze Zondag verkondigt ons de ijver van Christus over Zijn bruid, de heerlijke rechten van de Heer in Zijn eigen huis, de soevereine glans van de Koning over Zijn eigen domein, de eer van de Gastheer aan Zijn eigen tafel.

De kerk is van God. Zij is de gemeente, die Jezus Christus kocht met Zijn eigen bloed. Want des Heren deel is zijn volk, Jakob het Hem toegemeten erfdeel.

De kerk is Gods particulier bezit op aarde.

Alles is van God, maar alle dingen zijn Hem nog niet geheiligd en toegeëigend. De duivelen huppelen over de straten van de steden, de mensen worden betoverd door de afgoden, de valse profeten slepen hen mee.

Maar de kerk is Gods erfenis op aarde. Daar werpt Christus de duivelen uit en brandt Hij weg wat vreemd is aan Zijn heerlijkheid. De kerk is Gods wijngaard in de wereld. Hij heeft haar omheind en ommuurd, haar gereinigd en gezuiverd, haar omvangen en omsloten door de eeuwige armen van Zijn bemoeienis haar afgezonderd van de wereld door het werk van Zijn verkiezing, haar gezet en geplant als een hof des Heeren in de wildernis.

Over haar breidt God Zijn hoogheid uit. In zijn kerk heeft God Zijn troon gevestigd onder de wolken, daar heeft Hij de feestzaal bereid, de tafel van Zijn gemeenschap neergezet, het huis vervuld door de geur van Zijn liefde en alle dingen vol gemaakt van Zijn genade en gunst.

Daar heeft Hij ontstoken de lamp van Zijn Woord, zodat het licht uitstraalt en de duisternis het niet grijpen kan. Daar klinkt het hoge Woord van Zijn ontferming, de brandende-ijverige verklaring van Zijn liefde.

Het is de kerk zelf, die dat Woord te dragen en te verkondigen heeft. Zij draagt dat Woord voor zich uit in het gedrang van de mensen. Ze is geroepen om de mond des Heeren te zijn. Ze moet roepen: Alzo spreekt de Here.

Maar ze draagt dat Woord in zwakheid. Ze kan dat Woord niet anders verkondigen dan met zwakke stem. Ze heeft geen middel om over de mensen te heersen, geen scepter, waarmee ze verzet kan neerslaan, geen middelen van geraffineerde propaganda en massasuggestie, geen vonkende reclames, geen kunst- of staatsgrepen.

Ze kan soms het Woord van God slechts fluisteren in de kelders van de ondergrondse gemeenten.

En ze kan slechts spreken tot de mensen, ze kan niemand dwingen, geen strafmaatregelen nemen, geen sancties uitoefenen of geweld toepassen.

Ze kan ook de werking van het Woord niet onder controle nemen, geen harten doorzoeken en gewetens keuren. Ze kan de verborgen vijand niet onderscheiden van de vriend, de stille hater niet doorzien, de maskers niet afrukken en het verborgene niet doorgronden.

Maar zij verkondigt het Woord en dat Woord heeft kracht, want het is het Woord van de Koning, het is het Woord vol majesteit, soeverein, oordelend en schiftend, rakende de verborgenheden van de harten, naar het Woord van de apostel, gaande door merg en been.

Dit Woord is het Woord van God, het is de stem van God sprekende door de mond van Zijn Kerk, het is de boodschap, waarvan geen woord ter aarde vallen zal. Want door dat Woord in de mond van de Kerk is Christus hier op aarde Degene, Die opent en niemand sluit en die sluit en niemand opent.

Wij horen dan nu van de sleutels van het koninkrijk der hemelen en ik spreek je eerst van die sleutelmacht in de verkondiging van het Evangelie en daarna van die sleutelmacht in de kerkelijke tucht.

En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun schriftgeleerden.

Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen twee manieren van spreken: het machtige spreken van de Zoon en het machteloze woord van Israëls geestelijke leiders.

Die mensen, die de bergrede aangehoord hadden, waren opgegroeid bij de leer van de Rabbijnen. Zij waren onderwezen om het leven te zoeken bij de gerechtigheid, die uit de wet is. Zij moesten door godsdienst zalig worden en het was nu maar de vraag hoeveel godsdienstigheid nodig was om het geweten gerust te stellen.

Daarom was het in de scholen van de Rabbijnen één en al wikken en wegen, één lange berekening, één speculatie over de vraag hoeveel godsdienst nodig was om in het koninkrijk der hemelen in te gaan.

Dat was reeds door eeuwenlange oefening vastgegroeid in het leven van Israël en de leiders van het volk waren hierdoor discussiërende geleerden geworden. Het was bij hen altijd passen en meten, optellen en aftrekken. Christus heeft onder dat volk Zijn mond geopend en Hij sprak in de macht van het Woord van Zijn Vader. Hij heeft de goede boodschap gebracht. Het was een vaststaand woord, dat van Zijn lippen kwam: Zalig zijt gij, discipelen.

Hij sprak als één die meer was dan Salomo, meer dan één van de profeten, meer zelfs dan Mozes, die de wet gegeven had. Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld. De zonden zijn u vergeven. Ga heen in vrede.

Maar als dan voor dat machthebbende woord van de genade de zielen gesloten werden en de harten verhard, dan spreekt Hij in diezelfde macht het woord van Zijn 'Wee u' uit over farizeeërs en schriftgeleerden : Jeruzalem, Jeruzalem, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.

Dat waren woorden, die met macht gesproken werden, woorden, waardoor hemel en aarde bewogen werden. In dat woord van Christus werd de deur van de hemel geopend en in datzelfde woord werd de poort weer toegesloten.

Wij moeten beginnen bij die sprekende Christus om het woord van de kerk te verstaan.

Christus is nu niet meer bij ons op aarde. Hij zit boven de wolken. Maar onder de wolken moet Zijn Woord gehoord worden, Zijn Woord, het Woord van macht.

En daarom draagt Hij voor Zijn hemelvaart Zijn discipelen op om het Evangelie te verkondigen, om Zijn Woord uit te dragen en te dienen, om te spreken met macht en niet als de schriftgeleerden.

Nee, de discipelen kunnen niet spreken als de Zoon Zelf. Hij sprak als de Enige. Hij Zelf heeft de schat verworven en Hij deelt hem uit. Hij neemt het uit Zijn volheid en Hij strooit Zijn gaven rond.

Maar als de boodschappers van de Zoon zullen de apostelen uitgaan in de wereld, als dienaren van Zijn Woord, om te spreken van: 'zalig' en 'wee u', om het koninkrijk der hemelen voor de gelovigen open te doen en voor de ongelovigen toe te sluiten., om te binden op aarde wat in de hemelen gebonden zal zijn en om te ontbinden op aarde, wat in de hemel ontbonden zal zijn, om de zonden in Christus' Naam te vergeven en om de zonden te houden.

Dat is de prediking van het Evangelie, waarvan deze Zondag spreekt. Door verkondiging wordt het hemelrijk de gelovigen opengedaan.

Hier in de kerk wordt elke zondag twee keer de sleutelmacht uitgeoefend. En dan is dit het eerste waarvan gesproken moet worden, dat het hemelrijk ons wordt opengedaan door de verkondiging van het Evangelie.

Dit is het machtwoord, waardoor wij zullen ingaan. Door het Woord van God gaan we in. Niet door iets, dat wij hebben, voelen, ervaren, bezitten, of misschien ontberen, te kort komen.

Wij gaan in niet door iets, dat wij in ons hebben, dat gemeten en getaxeerd kan worden, waarover te wikken en te wegen valt, waarvan één meer of één minder aanwezig kan zijn.

Wij gaan in door iets, dat boven onze hoofden gesproken wordt, door het Woord van de genade, dat van omhoog tot ons uitgaat, door de goede boodschap van Gods ontferming en barmhartigheid in Christus Jezus, door het machtwoord der genadeverkondiging.

Dat is de prediking van Gods genade over ons, de prediking, die een ontdekking een verrassing voor ons is, onthulling van het wonder van de nooit vermoede liefde van God.

Wij klimmen niet als begerige mensen tree voor tree omhoog om die schat te bereiken, wij werken ons niet op door plichtsvervulling, morele inspanning en godsdienstige ernst om de hoogte te bereiken waarop het weggelegd is.. Wij komen niet als welgemeende belangstellenden onder het gehoor van het Evangelie.

Als vijanden werden wij met God verzoend, wij, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk.

Dit is de koninklijke kracht van het Woord van Gods ontfermingen over ons, dit is het plan van Zijn verkiezing: wij hebben het niet gezocht, maar wij werden gevonden, wij hebben er niet om gevraagd, maar wij ontdekten, dat wij door God begeerd werden. Het is in ons denken en zinnen niet opgekomen, maar wij werden geroepen, bij name genoemd, aangesproken door de aanspraak van God.

In de afgrondelijke diepten van onze schuld is het koord neergelaten, een hand ging tot ons uit, een stem werd gehoord. God sprak. Hij sprak het Woord van de goede boodschap.

Hij sprak en Hij spreekt van het heil in Christus en dat spreken van God wat over ons komt, dat is ons behoud, dat is een overweldigend spreken, dat overmeestert ons, neemt ons gevangen, ontwapend ons en leidt ons als kinderen in het huis van de Vader.

Die overmacht van het Evangelie is ons behoud.

En telkens weer moet het Evangelie de overmacht over ons verwerven.

Want wij laten het los en we worden opnieuw gegrepen, wij werpen het weg en God vindt ons weer terug, wij vertreden het met onze voeten en het wordt ons weer als ongeschonden schat in de handen gegeven, wij keren het de rug toe en het wordt ons opnieuw verkondigd, wij slaan het van ons weg en het daalt weer als een milde gave op ons neer.

Dat Evangelie is sterker dan mensenkracht, dat is het machtswoord van de genade. En dat wordt ons verkondigd in de prediking van de kerk, het werd van boven af neergedruppeld op onze voorhoofden in het water van de doop, het heeft over ons geklonken voor we geboren werden, het blijft gehandhaafd in de geslachten, het staat geschreven dwars door de zwarte bladzijden van ons levensboek, het breekt de pantsers van ons verweer, het verbrijzeld ons verontwaardigd verzet, het gaat overwinnend uit en het zal overwinnen.

In die verkondiging is Christus, die het hart van Zijn bruid werft, voor wie Hij alles bereid heeft. Hij houdt niets terug, Hij geeft Zich volledig, Hij geeft Zichzelf. Hij overschaduwt ons, Hij breidt Zijn vleugel over ons uit, Hij neemt ons aan, verwond als we zijn.

Dat Evangelie wordt ons verkondigd met gezag.

Dat is de ontsluiting van het hemelrijk. Wie het hoort, ontdekt de Bruidegom en ontdekt zichzelf als een lid van de bruidsgemeente. De deur is ontsloten en de feestzaal is geopend, de tafel is bereid. God ontvangt ons in Zijn gemeenschap, Hij zet Zijn huis voor ons open en wij komen als geroepenen.

De kerk heeft dit Evangelie te verkondigen als een eed van God. Zalig zijn zij, die het Woord van God horen en het bewaren. Zalig is hij, die leest en zijn zij, die horen de woorden van deze profetie en datgene bewaren wat daarin geschreven is.

Van dit Evangelie zal geen woord ter aarde vallen. Hij is waarachtig en getrouw.

En daarom word je, als gemeente door de ambtelijke verkondiging van het Woord, de deur ontsloten.

De deur staat open. Je mag naar binnengaan. Je bent binnen, want je bent al naar binnen gegaan en je zit aan Gods tafel en je bent Gods geliefde kind. Je bent geborgen en in het binnenste van Zijn tent. Je hebt rust gevonden als een zwaluw in Gods huis. Je vindt je plaats onder Zijn vleugels.

Maar in dit zelfde Evangelie van overmachtige genade wordt het hemelrijk de ongelovigen toegesloten.

Dat is het getuigenis, dat de kerk uitroepen moet over een gedoopt Europa, dat gelokt en getrokken werd in de ark van het behoud, maar nu de Here te schande maakt.

Maar zoek die gelovigen, die door het getuigenis van de kerk buiten het Koninkrijk van de hemel gesloten worden, niet slechts bij de op hol geslagen massa's van deze tijd.

Buitengesloten kan alleen maar worden hij, die uitdrukkelijk werd uitgenodigd, die eerst bij name geroepen werd, over wiens hoofd de klank van het Evangelie geklonken heeft.

Buitengeworpen kunnen slechts worden de kinderen van het Koninkrijk. Het 'wee u ' kan alleen gesproken worden over hen die de weg wel weten, maar niet bewandeld hebben.

Het gaat hier niet over vreemden en zij die veraf zijn, maar over kinderen van Jeruzalem, leden van de gemeente, deelgenoten aan het verbond.

Dit is het ontzaglijke in de hantering van de sleutels van het koninkrijk der hemelen. Het gaat niet over vreemden, maar tegen eigen, niet tegen de ongedoopte, maar tegen de kinderen van de kerk..

Dit woord keert zich tegen hen, die door die genade niet werden overweldigd, die zich stijf hielden en de voet dwars zetten, en ach, dit niet slechts in openbare goddeloosheid en opspraakmakende uitspattingen, maar ook in de koestering van de eigengerechtigheid, in het onuitgesproken vertrouwen op meer of minder godsdienstigheid, in het zich toch nog onttrekken aan de werkingen van de Geest, in de verborgen opstandigheid tegen de vrije genade, in het vasthouden en handhaven van zichzelf, in het volharden bij eigen gedachten, eigen wil, eigen kijk, eigen inzicht, eigen karakterzonden, eigen levensmethoden, in het houden van het eigen onverloste leven voor zichzelf, in de weigering om zichzelf te mishagen en zich voor God te verootmoedigen, in het liefhebben van de vreugden van het vlees, in het bewonderen van de wereld in haar losbandigheid, in een wereldse gezindheid of in valse godsdienstigheid.

In de verkondiging van het Evangelie, waarin verkondigd wordt, dat de deur van de gemeenschap met God geopend is, wordt tegelijk aan alle ongelovigen en aan hen die zich niet van harte bekeren, gezegd en betuigd, dat de toorn van God en de eeuwige verdoemenis op hen ligt zolang zij zich niet bekeren.

Zij worden hier op aarde gebonden en wat hier gebonden is, dat zal in de hemel gebonden zijn.

Zij worden buitengesloten door de prediking van de kerk.

Want God neemt ons als Zijn kinderen aan tot roem van zijn genade. Wij hoeven niets te betalen, niets te presteren, niets tot stand te brengen, God redt ons door het Woord dat Hij boven onze hoofden uitspreekt.

Maar als wij dan tot kinderen aangenomen zijn, dan worden we geroepen om Hem te dienen als kinderen, die niet liegen, dat is: niet teleurstellen zullen. Dan wacht God op de vrucht van ons leven niet als de vervulling van een nieuwe wet, maar als het werk van de Geest, die ons leven vrijmaakt en vernieuwt, als een ademen in de ruimte van de verlossing, als een jubel en een vreugd, als een dankoffer voor Hem.

En als Hij dan op ons ziet en Hij in ons leven niet de glimlach van het verloste leven ziet glanzen, als Hij zoekt en Hij vindt geen vrucht, als Hij roept en Hij krijgt geen antwoord, als Hij Zich geven wil, maar de zielen worden gesloten, dan werpt Hij ons uit de gemeenschap van Zijn liefde.

Versta toch de grootheid van Zijn genade en gij zult ook de ijver van God over Zijn huis begrijpen.

Gods kerk is Zijn wijngaard in de wereld. Hij heeft die omgespit en van stenen gezuiverd, en Hij heeft hem beplant met edele wijnstokken, en Hij heeft daarin een toren gebouwd en ook een perskuip uitgehouwen en Hij heeft verwacht, dat hij goede druiven voort zou brengen.

Het is Zijn werk. Het is Zijn eigendom, Hij verheugd Zich in datgene wat Hij geplant heeft.

Jesaja zingt zijn lied van de wijngaard, maar de klank wordt gebroken en scherp snijdt daardoor heen de klacht van God, Die alles gedaan heeft:

Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda, spreekt toch recht tussen Mij en Mijn wijngaard. Wat was er nog aan Mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb? Waarom verwachtte Ik, dat hij goede druiven zou voortbrengen, en bracht hij wilde druiven voort?

Wat is er meer te doen? Hij heeft van voor onze geboorte ons bezet door Zijn liefde, Hij heeft het laten klinken over onze wieg, Hij heeft het iedere dag laten horen: Ik zal jullie tot een Vader zijn en jullie zullen Mij tot zonen zijn. Ik heb geroepen van je moeders buik af aan: Ik, Ik ben jouw God.

En lees dan het: wee u, dat ons bewaard is in het vervolg van dat hoofdstuk van Jesaja, het zesvoudig: wee u, van de God van alle genade, het: wee u, dat vandaag nog door de kerk verkondigd wordt in iedere prediking van Gods ontfermingen, het wee u, dat ook uitgeoefend wordt in de kerkelijke tucht.

Ik hoef daar nu niet veel van te zeggen.

In het Woord spreekt God van Zijn verbond met ons. De kerkelijke tucht is Gods daad in Zijn gemeente. Het is het, Die Ismaël verdreven heeft uit Abrahams tent, Die Saul heeft verworpen, dat hij geen koning meer zou zijn, Die mannen van Jeruzalem heeft weggeworpen in de ballingschap met een mannelijke wegwerping, Die Judas deed heengaan in de nacht, Die Ananias en Saffira heeft uitgebannen uit de gemeente van de Heilige Geest.

Hij is het, Die ons nu buiten Zijn kerk zal werpen, als wij naar het vlees leven en Zijn liefde verachten.

Hij doet dat door de dienst van mensen, door Zijn knechten, die Hij in Zijn kerk geroepen heeft.

Maar als dan die knechten van God bij elkaar zijn in de naam en de macht van de Here Jezus Christus, dan rijst in hun handeling God in zijn volle majesteit omhoog om de kinderen van het Koninkrijk buiten te werpen door de kerkelijke tucht, zoals een toornig en lang-getergd man eindelijk opstaat en een eigen, onwaardig kind in de hoek zet.

Verwonder je niet over deze toorn van God.

Hij deed ons geboren worden binnen de omheining van Zijn kerk, Hij heeft Zich gegeven in Zijn liefde om meer voor ons te zijn dan een Vader en een Moeder, om ons te verzorgen en te beschermen, om ons te lokken door het woord van Zijn liefde, om ons zonder ophouden te verzekeren, dat wij geliefde kinderen zijn, Zijn kostbare kleinoden, de parels in Zijn kroon.

Maar Christus heeft Zich, naar het woord van Calvijn, niet aan het kruis laten uiteenrijten, opdat wij in de zonde zouden leven. En God heeft Zich niet gegeven, opdat wij Hem in het gezicht zouden slaan. Hij werpt ons na lang geduld, na jarenlang aandringen van Zijn liefde en trouw door de dienst van zijn knechten, die gezanten zijn in Christus' opdracht: Wij bidden je om Christus' wil, laat je met God verzoenen.

Is God dan niet barmhartig?

Ja, God is barmhartig, want zelfs in die tucht strekt Hij zijn hand nog uit en laat Hij zich vinden als een ontfermend God voor iedereen, die gebroken wordt onder de stem van de Vader, om als verloren zoon weer terug te keren, gedreven door de trekkende liefde van de Vader uit een vreemde omgeving naar huis, dat moedwillig en roekeloos verlaten werd.

Wij verliezen hen, die van ons gingen, zo vaak uit het oog. Maar God ziet ze. En Hij is getrouw om afgedoolde schapen van Jezus Christus weer te vergaderen en ze terug te dragen in Zijn armen.

Er is blijdschap in de hemel over één zondaar, die zich bekeert.

God is getrouw. Hij strengelt Zijn bemoeienis dwars door de zonden van de geslachten als een gouden draad van Zijn verbond. Hij is de God van al de genade zelfs voor afzwervende kinderen van Zijn volk.

Hij roept ze terug uit de schuldige ballingschap.

Houdt dat toch vast, broeders en zusters, de doop heeft kracht zolang uw kinderen leven. God breidt Zijn armen wijd uit over de kinderen, die Hij u gegeven heeft, ook over die, bij wie de rebellie in het bloed geslagen is. En Hij is een God van verrassende trouw. Lees het maar in het slot van Psalm 106.

Gemeente, dit is de boodschap van zalig zijt gij en wee u. Dit is het woord, dat aan de kerk is toevertrouwd. Meer heeft de kerk niet dan deze heldere boodschap alleen. Maar het is het Woord van de Koning over zijn domein: des Heren deel is Zijn volk, Jakob het Hem toegemeten erfdeel.

Met dat Woord zal Gods gemeente alle macht van het vlees bedwingen, de geest van de tijden keren, alle eeuwen trotseren. Het is een woord met macht en niet een woord van Schriftgeleerden. Het is profetie tegen alle bewegingen van het vlees.

En als dan straks de macht van het vlees Gods gemeente zal wurgen en de stem zal smoren, dan zal haar laatste zucht het Woord van de Koning zijn: des Heren deel is Zijn volk, Jakob het Hem toegemeten erfdeel.

AMEN