Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 3: OORSPRONG VAN DE ZONDE

Genesis 3:1-6

1 De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de HERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof? 2 Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, 3 maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. 4 De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, 5 maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. 6 En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at.

Zondag 3
Heeft God de mens dan zo slecht en verkeerd geschapen?
Nee, God heeft de mens goed en naar Zijn beeld geschapen, dat wil zeggen: in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God, zijn Schepper, naar waarheid kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige heerlijkheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen.
Waaruit komt deze verdorven aard van de mens dan voort?
Uit de val en de ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs; want daar werd onze natuur zo verdorven, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden.
Maar zijn wij zo verdorven, dat wij helemaal onbekwaam zijn tot iets goeds en uit op elk kwaad?
Ja, behalve wanneer wij door de Geest van God opnieuw geboren worden.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 3

In deze zondag wil ik het met jou hebben over de oorsprong van onze zonde en ellende. We sluiten ons aan bij de belijdenis van Zondag 2. Daarin beleden we, dat wij geheel en al schuldig staan tegenover de wet des Heren en dat onze houding, zoals die door onze natuur wordt beheerst, onmogelijk anders zijn kan dan die van schuldigen en overtreders.

God komt tot ons met het volmaakte gebod van de liefde, maar wij zijn van nature geneigd God en onze naaste te haten. Ons leven, gelijk het van zichzelf is, druist geheel en al in tegen Gods wet en daarom is ons leven schuld geworden.

We hadden het toen niet over een denkbeeldige toestand in een verondersteld verleden. Nee, wij staan nu schuldig tegenover de wet van God. Nu zijn wij overtreders. Onze ellende is niet te beschouwen als een overwonnen stadium van ons leven, dat wij nu helemaal achter de rug hebben. We zijn op dit moment van ons zelf ellendiger dan ooit tevoren, want wij maken de schuld dagelijks groter.

Onmiddellijk zagen wij toen het licht van Christus' heerlijkheid. Juist omdat wij onze ellende niet beschouwden als een veronderstelde en denkbeeldige staat, waarin wij vroeger verkeerden, maar onze schuld van vandaag moesten erkennen, zagen we dat alles overstraald door het licht van de verlossing door Jezus Christus. Door Zijn genade zijn we niet voor een gedeelte, maar helemaal van al onze ellende verlost. Zonder enige beperking of voorwaarde mogen we in het geloof belijden, dat onze schuld en ellende is weggenomen door wat Hij gedaan heeft. Dit alles is zo radicaal gebeurd, dat wij niet alleen door de genade van Christus vrij uit gaan voor het oordeel van God, maar door de inplanting van ons leven in Hem is het helemaal anders geworden: wij worden werkelijk gehoorzaam aan Gods wet en nemen tegenover het gebod des Heeren een houding aan, die ons door eigen kracht totaal onmogelijk is, namelijk die van gehoorzamen. In Christus is alles anders geworden. Want wie gelooft wordt een nieuw schepsel.

Op deze manier hadden we het bij Zondag 2 over onze tegenwoordige toestand: van ons zelf zijn wij ellendig en wel in alle opzichten, maar in Christus Jezus zijn wij van al onze zonden en ellende volkomen verlost.

In Zondag 3 daarentegen gaan onze gedachten naar het verleden: we gaan het hebben over de oorsprong van onze ellende. De vraag naar de oorsprong van de schuld is de vraag naar de laatste verantwoordelijkheid. Wij zijn vandaag schuldigen en we zijn er verantwoordelijk voor. Maar komt de oorsprong van onze schuld wel helemaal voor onze verantwoording? Zijn we niet buiten onze schuld in deze toestand gekomen?

De vraag naar de oorsprong van onze schuld wordt telkens opnieuw aan de orde gesteld, omdat men dit aangrijpt als een middel om aan de volle verantwoordelijkheid te ontkomen. Hierin kun je de overeenstemming ontdekken tussen het praktisch spreken van de mens, die voor het Woord van de genade niet buigen wil, en het ongehoorzame, theoretische denken van de mensheid.

Wie zich in het praktische gesprek aan de volle verantwoordelijkheid onttrekken wil, gaat over de oorsprong van de zonde spreken: ik ben nu wel zo, maar is het mijn schuld, dat ik zo geworden ben? Ik heb mijzelf toch niet gemaakt.

In allerlei theoretisch denken is deze gedachte gehandhaafd en uitgewerkt. Dat hoeven we nu niet na te gaan. Maar vooral in deze tijd wordt dat aangegrepen om de schuld en de verantwoordelijkheid weg te praten. De natuur is een mengsel van goed en kwaad. Het kwade kan evenals de schaduwpartijen op een schilderij niet gemist worden. Goed en kwaad zijn de twee polen, die het hele leven beheersen. Het kwade kan niet worden gemist, want het is de motor die de wereld in beweging zet. Indien alles goed was dan zou alles in een toestand van starre onbewegelijkheid gebleven zijn. Maar nu is er gelukkig ook het kwade. Dit zet het leven in beweging, werpt alles door elkaar en verandert de wereld in een chaos, maar ook deze chaos is goed, want alleen uit een chaos kan een geheel van hogere schoonheid tevoorschijn komen. Het kwaad kan eigenlijk geen kwaad worden genoemd, want het is noodzakelijk. Wij zijn nu eenmaal kinderen van die dynamisch geladen met haar innerlijk tegenstrijdige polen. Wij zijn zelf ontstaan uit dat spel der krachten van goed en kwaad. Het kwaad is de moeder die het goede baart.

Ook de Bijbel zwijgt niet over de oorsprong van onze schuld en ellende. En wij zijn geroepen de Bijbel na te spreken, ongeacht wat door anderen over deze oorsprong gezegd wordt. Ook al zijn alle mensen van de wereld het niet met ons eens, we moeten tegen de wereldse geest in, de Goddelijke openbaring in de Bijbel trouw blijven. De Bijbel vertelt ons over de zondeval. Dat is de daad van ongeloof en ongehoorzaamheid, waarmee de mens zich afkeerde en losmaakte van God. Die daad is de oorsprong van al onze zonden en ellende. Die daad alleen. Met die daad heeft de mensheid op de meest roekeloze manier zich van God afgewend en tegelijk alle verantwoording op zich genomen. Daarom komt alle schuld en nood helemaal voor onze verantwoording.

God heeft de mens niet slecht en verkeerd geschapen, integendeel: God schiep de mens goed en naar Zijn beeld, dat wil zeggen: in ware gerechtigheid en heiligheid.

God schiep de mens om Zichzelf te verheerlijken. Hij schiep de mens om hem lief te hebben en hem met die liefde te zegenen en om in die liefde en die zegen Zijn Naam groot te maken. God is heerlijk in Zichzelf en Hij heeft geen schepsel nodig om Zijn lof te vergroten. Men heeft wel eens de vraag gesteld, wat God deed voor Hij de wereld schiep. Dit is een dwaze vraag, als we hiermee onze oneerbiedige nieuwsgierigheid willen bevredigen. Maar als we het anders bedoelen, dan kan deze vraag worden beantwoord. Wat deed God voor Hij de wereld schiep? Was Hij toen in een eeuwige toestand van rust en onbewegelijkheid? Dit kunnen we erover zeggen: Eeuwig brachten de Vader en de Zoon en de Heilige Geest elkaar hulde toe. De Vader had de Zoon lief en de Zoon de Vader en de Geest was tussen die Beiden. Dat was een eeuwig werk. Daarom had God geen schepsel nodig om Zichzelf te verheerlijken.

Maar in Zijn welbehagen schiep Hij ons en de hele wereld. Hij maakte een schepping en in die schepping duizenden schepselen, die de liefde van de Vader tot de Zoon en van de Zoon tot de Vader konden verstaan en die bij het aanschouwen van die eeuwige liefde Hem alle eer en lof en aanbidding en hulde zouden toebrengen.

Zo riep God een wereld tevoorschijn.

In die wereld schiep Hij de mens. Het is eigenlijk niet nodig om te zeggen, dat God de mens goed geschapen heeft. De hele wereld was een prachtwerk van God. Het kleinste stofdeeltje is een kunstwerk van de Schepper. In dat geheel weerspiegelde zich de heerlijkheid van de liefde van God. De mens is daarin de kroon, waarin het geheel zijn afsluiting vindt. Daarom is de mens goed geschapen, zoals de gehele schepping, waarvan de mens het hoofd is.

Maar bovendien schiep God de mens naar Zijn beeld. De vraag die telkens weer gesteld wordt is wat we ons moeten voorstellen, als we lezen dat de mens naar het beeld van God geschapen is. Het antwoord hierop wordt door de volgende vertaling duidelijker: "God schiep de mens als Zijn beeld". Als een beeld van Zijn goddelijkheid en majesteit stelde Hij ons in de wereld. In ons werd zichtbaar hoe groot en hoe machtig en hoe hoog verheven God is en hoe heerlijk en aanbiddelijk Zijn gedachten zijn.

Met een beeld wordt iets, dat niet aanwezig is, zichtbaar gemaakt. Zo heb je in Groningen een beeld van Jozef Israëls. Zo heeft God de mens als Zijn beeld in de wereld gezet. De niet zichtbare heerlijkheid van God is in de mens afgebeeld. Zoals God heerst over de werken van Zijn handen, zo heeft God de mens gesteld tot heerschappij over de hele wereld. Wij zijn geroepen om op aarde Gods plaatsvervangers te zijn. Dat wil niet zeggen dat God afwezig is en wij Hem hier te vertegenwoordigen hebben. God is hier in Zijn volle majesteit. Maar het heeft God behaagd heel Zijn majesteit en hoogheid een zichtbare uitdrukking te geven in dat beeld, dat Hij maakte, in de mens.

In de roeping, die de mens te vervullen had, kwam uit, hoe hij als het beeld van God geschapen is. De roeping, waarin wij Gods beeld vertegenwoordigen, is de heerschappij, die ons werd toevertrouwd. Dat blijkt uit de Bijbel, als we het vers, dat over deze schepping spreekt, helemaal uit lezen. Daar staat: "En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt."

Daarin is de mens het beeld van God: hij is het uitverkoren schepsel om heerschappij te oefenen over al wat God gemaakt heeft en om in die heerschappij een zichtbaar beeld te zijn van de onzichtbare heerschappij en heerlijkheid van God.

In dat beeld van God kunnen dan verschillende trekken onderscheiden worden. Dat wij naar Gods beeld geschapen zijn houdt in, dat wij God zouden kennen, dat onze kennis de kennis van de Heer weerspiegelen zou, dat Zijn gedachten op menselijke wijze onze gedachten zouden zijn, en dat ons voor ogen zou staan, wat Hem voor ogen stond. Wij zijn geroepen om Gods bedoeling met de wereld te verstaan, om de oorsprong van deze wereld te aanbidden in Zijn eeuwig welbehagen en om ook het einde in het oog te krijgen: de overgang van deze wereld in de toekomende, de grote morgen, de vervulling en de volmaking van alle werken van God.

Daarnaast spreekt de kerk van de gerechtigheid. Bij de gerechtigheid moet je niet in de eerste plaats denken aan het feit dat wij toen vrij uit gingen voor de wet van God en dat tegen ons geen enkele beschuldiging kon worden ingebracht. Wij moeten hier die gerechtigheid zien in verband met het beeld Gods.

Wij zijn tot heerschappij geroepen, tot een koninklijk heersen. In die gerechtigheid ligt het koninklijke heerschappij voeren: het recht doen en het handhaven van de wet van God.

Als derde noemt de kerk in navolging van de Bijbel steeds de heiligheid. Ook dit moet in verband met het beeld van God gezien worden. Je moet hier niet denken aan de zuiverheid en reinheid van ons leven, maar meer aan het priesterlijke in de toewijding van de hele wereld aan God. Je moet meer denken aan het in liefde opdragen van de hele schepping aan de liefde van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Zo heeft God ons geschapen. Wij zijn geroepen om Zijn beeld in de wereld te zijn. Begrijp wel dat hier geen sprake is van uitwissing van de grenzen tussen God en schepsel. We lopen geen gevaar om het beeld van Jozef Israëls te verwarren met de grote kunstenaar zelf. Zo lopen we, als we bij de Bijbel blijven, ook geen gevaar om dat beeld van ons te verwarren met de majesteit en goddelijkheid van Hem, van wie dat beeld de afbeelding geeft.

Je begrijpt wel dat dit alles door de zondeval helemaal anders werd. God heeft de mens naar Zijn beeld geschapen. Daaraan ontbrak niets. Maar dat beeld moest meer zijn dan een dode, bewegingloze afbeelding. Daarom sprak God met de mens over Zijn beloften en bedreiging. En door dat spreken van God werd dat beeld in de mens levend. Het werd levend door het geloof. Wij waren geroepen om het woord des Heeren te geloven, om het eeuwige leven te geloven en te geloven dat afval van Hem de eeuwige dood betekenen zou. In dit geloof moesten wij de Here volgen en daarin zou dat beeld van God volledig tot ontplooiing komen.

Daartoe moesten wij ook worden beproefd. God stelde ons Zijn wet en heel ons hart sprong op van verrukking bij het horen van Zijn gebod. Wat later na de zondeval in Psalm 119 tot uitdrukking kwam, dat vervulde het hele hart van Adam: hoe lief heb ik uw wet. God heeft ons goed geschapen. Onze hele natuur was er op aangelegd om Hem in geloof na te wandelen.

Maar nu stelde God een gebod, waarvan de vervulling niet uit onze eigen natuur voortvloeide. Dat was het gebod, waarin Hij onze liefde beproeven wilde. Echte liefde moet beproefd worden om haar volharding te openbaren. In het proefgebod eiste God van ons zelfverloochening om des Heren wil; Hij eiste van ons een stap terug te doen om daarin Gods liefde de hoogste hulde te brengen. Hier moesten wij Hem blindelings nawandelen in het geloof. Waarom wij niet mochten eten van die ene boom was ons niet bekend, maar dit moesten wij zeker weten: ik begrijp er niets van, maar één ding weet ik zeker, dat in dit voor mij onbegrijpelijke toch de liefde van God zit en dat hier, waar ik het niet kan zien, toch de weg moet liggen, waarin ik achter Hem aan zal lopen in geloof en vertrouwen.

God schonk ons de boom des levens ter versterking van ons geloof. Daarin bleef Hij ons Zijn volle liefde schenken. Hij deed ons eten in Zijn gunst. En in Zijn gunst is het eeuwige leven.

Wij hebben van die andere boom gegeten. Dat is een welbewuste daad geweest. Adam en Eva zijn er niet per ongeluk ingelopen. Hun bewustzijn was veel scherper dan het van ons ooit geweest is, want het was nog niet gebroken door de zonde. Dat was een daad, een daad waarin wij alles op het spel zetten, een daad, die de ergste opstand was tegen God, een ongelovig staan tegenover het Woord des Heren en een gehoor geven aan het woord van de duivel: gij zult de dood niet sterven, maar gij zult als God zijn. Wij wilden niet Gods beeld in de wereld zijn, maar wij wilden Hem gelijk worden.

Ik zeg nu steeds wat wij geweest zijn en wat wij gedaan hebben. Zo moet het ook gezegd worden en niet anders. Wij hebben die daad bedreven. Wij dragen er de volle verantwoordelijkheid voor. God heeft in Adam en Eva het hele menselijke geslacht op de proef gesteld. Adam is onze vader. Wij waren in zijn lendenen. Toen hij als God wilde worden sidderde dat ook door ons heen. God heeft Adam als verbondshoofd aangesteld: Hij maakte in het paradijs een verbond met het menselijk geslacht. Dat geslacht werd beproefd. Dat geslacht is gevallen. Daarom komt die daad voor onze verantwoordelijkheid. Ik moet er verantwoording van afleggen. Daarin wordt ons niet door God volledig willekeurig en op mechanische wijze iets opgelegd. Het is niet iets wat van buitenaf komt. In de wortel van ons bestaan waren wij reeds in Adam aanwezig. Wij hebben het gedaan.

Dat wij het gedaan hebben blijkt ook uit het vervolg. De zondeval is een ongelovige daad ten aanzien van Gods gunst en ten aanzien van Zijn ongenoegen. Ongeloof ten aanzien van de gunst, die Hij ons had toegezegd en ten aanzien van Zijn mishagen, waarmee Hij ons bedreigde. De diepste bedoeling van het eten van de vrucht was het als God willen zijn.

Welnu, als je niet wilt erkennen dat ook jij in Adam gevallen bent, waarom trek je vandaag aan de dag die lijn dan nog wel door? Met de zondeval is de weg van ons geslacht omgebogen. Van ons zelf leven wij nog elke dag in de richting, waarover God de vloek uitsprak.

Wij zijn helemaal onbekwaam tot iets goeds en zijn geneigd tot alle kwaad, tenzij wij door de Geest van God opnieuw geboren worden. Ik ga nu niet spreken over de vraag of wij werkelijk onbekwaam zijn tot iets goeds en voortdurend uit zijn op elk kwaad. Gods Woord getuigt dit tegen ons. En voor dat getuigenis moeten wij buigen. Dan pas komen wij tot de ware zelfkennis en tot het echte inzicht in de toestand, waarin de hele mensheid is terecht gekomen. En dan gaan we ook zelf zien, dat wij echt van God zijn afgevallen en dat er in ons zonder Christus geen goed woont.

Wij trekken dus de lijn door. De diepste bedoeling van de zonde is niet één of andere bevrediging, maar de diepste bedoeling van de zonde is het als God willen zijn. Telkens komt dat er in het leven van de mensen en in de geschiedenis van de wereld duidelijk uit. In deze tijd is de wereld vol van dat gerucht. Het is in de kranten te lezen dat 'het als God willen zijn' de diepste drijfveer is.

En wie als God wil zijn wordt als de duivel. Hiervan zal de kerk nooit een woord kunnen laten vallen: wij zijn onbekwaam tot iets goeds en uit op elk kwaad. Wij moeten het beeld van God in de wereld zijn, zo niet, dan zijn wij het beeld van de duivel. Er zijn maar twee mogelijkheden. Een derde is er niet. Natuurlijk, God remt de doorwerking van het kwaad. Maar de tendens, de richting is duidelijk genoeg. Wie bij de Schrift leeft, ziet dat overal om zich heen, maar ook in eigen leven. Daar kun je het benauwd van krijgen. Soms lijkt het of alles om ons heen en alles in ons ongeloof is.

Zo moeten wij volledig de verantwoordelijkheid voor de oorsprong van onze ellende op ons nemen. Het weigeren van die verantwoordelijkheid is een bewuste doorzetting van de opstand tegen God. Daarom hebben wij niets om ons te verontschuldigen. Geen enkele verklaring van de zondeval kan aanvaard worden. De zondeval is de hoogst onverklaarbare, moedwillige en overbewuste, fel-doorleefde daad van vijandschap tegen God.

Hier is slechts één weg: Christus. Hij wordt het Beeld van God genoemd. Hierbij moet je aan de vleeswording denken. Jezus Christus werd Mens en die mens was weer een beeld van God in de wereld. In Hem heerste het geloof. Hij wandelde de Vader na in vertrouwen en overgave. Duisterder dan het proefgebod voor ons ooit geweest is, was voor Hem de lijdensbeker. Maar Hij heeft gedronken in geloof. Het was verschrikkelijk voor Hem, dat God Hem verliet. Maar Hij hield vast alsof Hij de Onzienlijke zag. In het geloof wist Hij: "Hier moet de weg liggen, waarop Ik de Vader nawandelen zal in geloof". Daarin is Hij het onbevlekte en onberispelijke Beeld van God. Zijn geloof werd beproefd en Hij is in de beproeving staande gebleven. Toen Hij in het vuur kwam heeft Hij volhard.

Nu, naar Zijn beeld worden wij vernieuwd. Wij worden door Hem weer beeld van Gods genade en heerlijkheid, een toonbeeld van Zijn majesteit en liefde. Door de Geest worden wij opnieuw geboren. En daardoor worden wij bekwaam tot alle goed en vijanden van alle kwaad.

Door genade en door genade alleen.

AMEN