Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 24: DE RECHTVAARDIGING II

Efeziërs 2

1 Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, 2 waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop van deze wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, 3 -trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns-, 4 God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, 5 ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, -door genade zijt gij behouden-, 6 en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, 7 om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus. 8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand roeme. 10 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.

Zondag 24
Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een deel daarvan zijn?
Omdat de gerechtigheid die voor Gods gericht bestaan kan, geheel volmaakt en in alle opzichten met Gods wet in overeenstemming moet zijn, terwijl zelfs onze beste werken in dit leven allemaal onvolmaakt en met zonden bevlekt zijn.
Maar hebben onze goede werken dan geen verdienste? God wil ze toch in dit en in het toekomstige leven belonen?
Deze beloning wordt niet uit verdienste, maar uit genade gegeven
Maar maakt deze leer de mensen niet zorgeloos en goddeloos?
Nee, want het kan niet anders, of ieder die door waar geloof in Christus ingeplant is, brengt vruchten van dankbaarheid voort.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 24

Ook in zondag 24 wordt de rechtvaardiging beleden, die door het geloof is.

De catechismus besteedt aan de belijdenis van de rechtvaardiging uit het geloof twee zondagen. Hierin draagt het de stempel van zijn tijd. Deze zaak stond destijds immers in het brandpunt van de strijd. Want van roomse kant werd het reformatorisch belijden aangevochten in hun leer van de goede werken. Daarom wordt hier afzonderlijk en opzettelijk tegenover die leer de getuigenis afgelegd, dat onze gerechtigheid voor God louter Gods werk is en dat wij met onze goede werken geen enkele bijdrage kunnen leveren en dat God ook niet zit te wachten op onze goede werken, voordat Hij ons rechtvaardigt, maar ons alleen zalig spreekt op grond van Zijn genade.

Wat in de vorige zondag is beleden, wordt hier op een bepaald punt verder uitgewerkt. De catechismus richt zich tegen Rome. In deze preek zal je echter geen uitgebreide bestrijding van het roomse standpunt voorgeschoteld worden.

Niet, dat wij niet achter het belijden van onze vaderen zouden staan, maar omdat dit in deze vorm voor ons niet meer zo brandend is als toen.

Dat wil echter niet zeggen, dat deze zaak voor ons leven en voor onze tijd niet van belang is. Dit wordt ons duidelijk als we ons af gaan vragen wat toch de diepste drijfveer achter deze belijdenis is geweest. Waar ging het nu werkelijk om? En dan moet een tweevoudig antwoord worden gegeven: de eer van God en de zekerheid van de zaligheid. Daar, waar nog iets leeft van de leer van de goede werken, wordt aan die eer te kort gedaan en heeft de zaligheid haar vaste basis verloren.

Dat zijn twee zaken. Maar deze zaken kunnen in geen enkel opzicht gescheiden worden. Je kunt ze geen moment los van elkaar zien. Nergens wordt Gods Naam meer geëerd dan in de redding van zondaren en in geen ding is onze zaligheid gegeven dan alleen in de eer van God. Gods Naam wordt in onze verlossing op het hoogst verheerlijkt en onze verlossing ligt vast in de glorie van onze God.

Daarom is dit ook de diepste drijfveer van deze belijdenis geweest, dat in de gerechtigheid van het geloof alleen Gods naam verheerlijkt en geprezen wordt, dat die Naam alleen zal uitblinken en dat niets naast die Naam genoemd zal worden en dat alles zal wegvallen en zwijgen, opdat Gods genade alleen haar woord spreekt. Zo moet de lof van Gods Naam hier hoog gehouden worden tegenover elke poging om iets van onze gerechtigheid, al was het ook het minste, naar ons toe te halen. Gods eer drijft ons tot deze belijdenis: niet ons, o Heer, niet ons, maar Uw Naam alleen.

Zo gaat het hier om de eer van Gods Naam.

En het gaat hier om de zekerheid van onze zaligheid. De volle zekerheid van onze zaligheid is weg en verloren, als wij onze gerechtigheid niet volkomen en uitsluitend zoeken in de genade van God. Je moet je gedragen weten door de volmaakte eer van God. Je rust in Zijn glorie. En je vindt de vaste basis van je zaligheid, je toekomst en je leven alleen in het eeuwige welbehagen van de liefde van God en als dat niet het geval is, is er geen basis meer en dan heb je geen grond meer onder de voeten en er is geen hoop meer.

Zo is de eer van God de kern van je zaligheid en zo is je zaligheid volkomen zeker, omdat je haar gefundeerd ziet in de eer van God. Dat is de diepste drijfveer bij dit belijden geweest en ook nu nog worden we gedreven dit hoog te houden.

God heeft het fundament van onze zaligheid vastgelegd, omdat Hij ons heeft vrijgesproken. Dat is alleen Zijn werk. Hij wilde geen schuld in ons zien. Daarin had Hij een welbehagen. En Hij heeft Zijn eigen Zoon gezonden om dit eeuwige besluit ook nu vast te leggen in de tijd. Hij heeft het een vaste grond gegeven in het lijden en sterven van Christus. Zo liggen de grondslagen vast. Maar hoe dikwijls breken we de vloer weer open en willen we Gods werk nog aanvullen met stenen die door ons worden aangedragen.

Alsof God op ons zou wachten met het uitwerken waarin Hij genoegen heeft. Alsof het niet reeds uitgewerkt is en tot voleinding gebracht, nog voor wij tot bewustzijn kwamen, door de verkondiging van het Woord van God.

Wat is er toch een koppig verzet tegen de eer van God in onze zaligheid, dat er op deze manier in de kerk gepredikt moet worden. Wat uitsluitend lofzangen zou moeten opwekken, wordt opgeworpen als voorwerp van discussie. Wat straks op de nieuwe aarde een lofpsalm zal zijn, dat moet hier in de wereld verdedigd, vastgehouden en uitgelegd worden! Als je dit ziet, begrijp je er niets van, hoe het toch mogelijk is, dat je je hiervoor nog sterk moet maken tegenover andere gelovigen en dat je het aan hun soms niet kwijt kunt. Onze goede werken kunnen niet onze gerechtigheid voor God of een klein gedeelte daarvan zijn.

We moeten dat eerst vanuit de rechtvaardiging zelf zien. De rechtvaardiging is alleen het werk van God. Daarin heeft alleen Zijn genade het woord. En dat wordt vooral duidelijk, wanneer we ons herinneren, dat de Gereformeerde Belijdenis hier steeds terug gaat voor de schepping van de wereld, tot het raadsbesluit van God. God heeft in Zijn Raad besloten, ons rechtvaardig te maken. Dat is dus vastgelegd, voordat de wereld geschapen werd. Was jij daar soms bij?

En God heeft dat besluit kracht gegeven in de opstanding van Jezus Christus. Hij is opgewekt tot onze rechtvaardiging. Heb jij daar misschien de hand in gehad? En daarna heeft God dat toegepast toen Hij jou uit de dood tot het leven riep, toen Zijn Geest jou tot leven wekte. Heb je daarin misschien iets bijgedragen?

Je vindt dit misschien dwaze vragen. Maar, als dit dwaasheid is, dan is iedere poging om een enkel steunpunt te zoeken buiten de genade van God een even grote dwaasheid. Natuurlijk wordt dit in het algemeen door ons allemaal aanvaard, dat Gods genade ons alleen rechtvaardigt. Maar als daaruit de consequenties getrokken moeten worden, dan deinzen velen van ons terug. En op die manier staan we nog ver van de vrijheid die de Reformatoren voor ogen hadden, die vrijheid, waarin men alle dingen loslaat om Jezus Christus alleen vast te houden en in Hem te roemen, die vrijheid, waarin men geen enkel rustpunt heeft dan het werk van God alleen.

Eigenlijk is hiermee alle discussie hierover uitgesloten. God alleen is het, Die ons rechtvaardigt. Want het is gebeurd zonder dat ik er bij was. Het is gebeurd toen God het Zich voornam in Zijn eeuwig welbehagen. Het is bevestigd, toen Christus uit de doden opstond. En het is uitgevoerd toen God mij riep uit de dood van de zonde tot het leven, toen ik mijn ogen opsloeg als een gerechtvaardigde door het bloed van Jezus in de gemeenschap van God, verzoend en vrijgemaakt, afgewassen en gereinigd, vrijgekocht en vrijgesproken.

Daaraan ontbrak niets. Anders zou ik moeten zeggen, dat er iets ontbreekt aan de herschepping van God en dat ik alsnog zou moeten opstaan om de herscheppende God aan te vullen, om zelf nog iets te doen aan de herschepping van mijn leven, om mijn daad te stellen naast de daad van God, om daarin God bij te staan.

Het laatste woord kon hiermee gezegd zijn. Maar er is nu eenmaal een onuitroeibare neiging in ons leven om de grens tussen Gods werken en de werken van mensen te vervagen. En zo is dan telkens de vraag gesteld: "Kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een deel daarvan zijn?"

En nu gaan we vanuit de rechtvaardiging de heiligmaking zien. Dat is: het doen en laten van de mens vanuit de daad van God.

En dan moet voor alles vast staan, dat ook ons werken door de genade wordt gewerkt. De heiligmaking is in de rechtvaardiging gegrondvest. Ze vloeit daaruit voort. Ze is vrucht van, een doorwerking en uitwerking.

God doet Zijn eer blinken in onze verlossing. Maar Hij doet Zijn glorie ook glanzen in ons leven vanuit verlossing. Wie de grond en de oorsprong van de heiligmaking zien wil, die komt terecht bij de bron en de fontein van alle leven: Jezus Christus en Zijn gerechtigheid.

In de vorige zondag is reeds van onze heiligmaking gesproken. Want wij hebben beleden, dat God ons de heiligheid van Christus schenkt en toerekent. En we hebben dit nog bevestigd in die andere woorden, dat alleen de volkomen voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God is.

Christus' heiligheid is volkomen de onze geworden. Hij is voor ons tot zonde gemaakt. Hij heeft alle schuld op zich genomen. Zo stierf Hij onder het rechtvaardig oordeel van God. Christus was niet onschuldig, want al onze schuld was Hem toegerekend en op Hem geladen.

Maar in die schuld en zonde heeft de Christus zelf niet de hand gehad. Zelf was Hij, ook toen Hij bezweek onder de straf van de zonden, het schuldeloze en vlekkeloze Lam van God. En die heiligheid van Christus heeft aan het kruis en in de opstanding de overwinning behaald. Tot in de helse benauwdheid toe is Hij volkomen heilig gebleven. En zo is Christus onze heiligmaking.

Want die heiligheid is nu de onze geworden. Dat is niet uitwendig en mechanisch in zijn werk gegaan. Christus' heiligheid werd de onze en ze werd helemaal de onze. Die heiligheid is niet in mijn leven gekomen als iets vreemds, als iets, dat van een Ander was en bleef. Het Hoofd is heilig en daarin is nu het lichaam heilig. De wortel is heilig en nu ook de takken.

Daarom heb je ook in de gekruisigde en opgestane Christus je heiligmaking volkomen en helemaal. Daaraan hoeft van onze kant niets te worden toegevoegd of aangevuld. Want niemand zal iets inbrengen. Christus heeft alles volbracht. En Hij is een Zaligmaker, in Wie wij alles hebben.

Ons leven is met Christus geheel en al onder een hoofd gebracht. En bij alles wat je denkt en doet in gehoorzaamheid en onderwerping aan het Woord van de Heer, vind je alleen in Christus je motivatie. Zo is Hij ook de wortel van onze heiligmaking.

Want dit drijft ons nu tot goede werken. Het is onmogelijk, dat wie door een waar geloof in Christus is ingeplant, geen vruchten van dankbaarheid voortbrengt. Wil je de achtergrond van dit "onmogelijk" uitspreken, dan spreekt de Bijbel ons van de eenheid met Christus, onze inlijving met Hem. De wortel van ons leven is Christus geworden. Op het volgende kan niet genoeg de nadruk gelegd worden: "Ik leef niet meer, Christus leeft in mij."

Zo ben je heilig en is je leven heilig, want de wortel van je leven is de Heilige God. En je bent volmaakt en je leven is volmaakt, omdat je uit de Volmaakte bent zoals de ranken uit de wijnstok zijn. Want de Geest, die in Christus is, Die is ook in u. En die Geest is de Heilige Geest. Nu weet je dit alleen in het geloof en je leeft en werkt in dit geloof. Straks zal je niet meer vragen: "Hoe ben ik één met Christus?" Want wij zullen Hem zien zoals Hij is, ook in Zijn eenheid met al de Zijnen.

Zo worden dan de goede werken uit Christus in ons gewerkt. Daarom zegt de Bijbel ook, dat ons leven niet zonder goede werken kan zijn, omdat Christus niet zonder vrucht kan zijn.

Maar als het dan komt tot de daad, het woord of de houding, dan moet dat door onze natuur heen en dan wordt het aangeraakt door het verderf, dat nog in ons is. En dan blijft het niet hetzelfde zoals het in Christus was. Wat er in ons is, wat niet uit Christus is, dat is uit het vlees.

Daarom belijden wij, dat al onze goede werken in dit leven onvolkomen en met zonde bevlekt zijn. Je hebt het rein en zuiver gezien zoals het in Christus was. Maar toen moest je het uitspreken met je eigen mond en je moest het zelf doen met je eigen hand en toen kon je de woorden niet meer vinden en was er geen kracht meer in je hand. Je hart juicht in de reinheid van de wet van God. Maar als het bij je tot de daden moet komen, dan blijkt jouw hart toch weer onzuiver en onrein. Daarom is er een jagen naar de volmaaktheid. Ik wil het altijd weer anders doen. En ik vind nooit rust in mijn daden, want mijn woorden en daden zijn niet gelijk de Geest ze mij heeft voorgesteld in de volmaakte wet van God.

Wie de Geest volgt, wordt in zijn gevoel niet afgestompt. En die gaat niet onder in de eindeloze herhaling van altijd onvolmaakte werken. De Geest scherpt ons hart hoe langer hoe meer, zodat je steeds meer gaat zien in de volmaakte wet van onze Heer en voor je ogen steeds meer ruimten opengaan en je steeds dieper leert verstaan, dat Gods gebod zeer wijd is. En daarin groeit de droefheid om de zonde, de droefheid, die naar God is, het eerste stuk in de bekering, zodat je steeds meer gaat haten wat je doet. Wat eerst gewoon voor je was en je zonder moeite afging, dat wordt nu een probleem voor je en wat je eerst niet vermoed had, dat wordt nu een dagelijks begeren.

Daarin ontdekken we dan, dat wij met onze goede werken niet voor God kunnen verschijnen om ons te rechtvaardigen. In de wortel zijn ze volmaakt en rein, maar zoals ze tenslotte verwerkelijkt worden zijn ze bedorven en besmet. Het eerste is uit Christus, het tweede uit jezelf. Want Christus is immers de wortel van jouw leven en je bent één met Hem.

Daarom kan ons werk niet voor God bestaan. Want de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, moet helemaal volkomen en aan de wet van God in alle stukken gelijkvormig zijn. Daarom zijn er steeds mensen in de kerk geweest, die van geen goede werken wilden weten. Bijna zouden we daarachter kunnen gaan staan. Er schijnt immers geen weg open te zijn. Tot het volmaakte komen we niet en met iets onvolmaakts kunnen we niet voor God verschijnen.

Weer moeten we onze blik op Christus gericht houden. In Hem is de weg ontsloten. In Hem zijn we waarlijk rechtvaardig voor God en in Hem worden we werkelijk geheiligd.

Want dit geeft ons rust: "De Allerhoogste mist Zijn doel niet!" Ik kan met mijn werken niets beginnen. Wat zal ik ermee bereiken? Maar wat God Zich heeft voorgesteld, dat zal hij volvoeren. Dwars door onze verdorvenheid heen, werkt Hij toch de werken die uit Christus zijn. Hij ziet ons werk niet aan zoals het door ons is volbracht, maar Hij ziet ze aan, zoals het uit de fontein van Christus is opgekomen. Hij ziet de zonde in ons werk niet aan, maar Hij ziet Christus er in. En zo neemt Hij ook de werken in genade aan, zoals Hij ons hele leven in genade heeft aangenomen.

Zo is ons leven toch tot een zegen, omdat de Geest van Christus er in is. Je leeft in de heiligmaking net zo goed van de genade als in de rechtvaardiging. Want in het eerste, zowel als het tweede sta je voor een enorme schuld, maar voor een schuld, die wordt weggedaan door de overvloeiende genade van God. En zoals in onze gerechtigheid alleen Christus de eer en de verheerlijking ontving, zo is ook de heiligmaking gedragen door de glorie van onze God

Hoe meer je jezelf hier, zoals overal, opzij zet, des te meer wordt je in de ruimte gesteld. Je staat steeds voor een muur: Je zonde. Maar God verbreekt de muren en Hij doet je in de ruimte treden. Er schijnt geen uitweg te zijn. Maar God zegt: "Christus!" En je zegt het de Heer na: "Christus, de overste Leidsman en Voleinder van het geloof. Christus, Die reeds voleindigt heeft eer ik begon en Die het nu ook voleindigen zal in alles wat ik doe en zeg en denk en volvoer."

Zo werpen we ons op de almacht en de genade van God. Wat in Gods gedachten is geweest, dat zal gebeuren. En de werken, die Hij te voren in Zijn Raad heeft bepaald, die zal ik doen.

Zo is er dan een wandelen in goede werken, die God heeft voorbereid, opdat Hij ze door Zijn kracht in ons zou werken.

Sta je zo in het geloof, dan ben je verzekerd van de vruchtbaarheid van je leven. En dan weet je, dat er in je werk een vrucht is voor het eeuwige leven. Want de wortel, die in jou is, die draagt vrucht, omdat Gods werk niet liegen zal.

Daarom belijden wij ook, dat God deze goede werken belonen zal. Hij beloont diegene, die Hem zoeken. In dit woord uit de Bijbel wordt voor ons de weg geopend. Deze beloning wordt niet uit verdienste, maar uit genade gegeven. Dat betekent dat God ons niet beloont naar wat we doen, maar Hij beloont ons naar datgene, wat Hij daarin doet. Hij werkt Zijn werk in ons en kroont die werken met Zijn beloning.

En de grootste beloning is, dat Hij steeds meer van Christus in ons leven plant en tot de overwinning brengt. Zo hebben de goede werken gevolgen in ons leven. Het is als een zaad, dat tot ontkieming komt. Van het één breek je door tot het ander. En wat je gewonnen hebt, dat wordt weer gezaaid. Zo wordt ons leven toch een volle oogst in Jezus Christus.

En zo wordt het woord van de belofte vervuld: die in het huis van de Here geplant zijn, die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God.

Daarin ontvangen we nu al een vol loon. Wat zal dan het einde zijn, als de Here alles wat Hij gewerkt heeft zal kronen?

AMEN