Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 17: DE OPSTANDING VAN ONZE HERE JEZUS CHRISTUS

Romeinen 6:1-11

6 Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? 2 Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? 3 Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? 4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. 5 Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding; 6dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; 7 want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. 8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, 9 daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem. 10 Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God. 11 Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wèl dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus.

Zondag 17
Wat is voor ons de waarde van de opstanding van Christus?
Ten eerste heeft Hij door zijn opstanding de dood overwonnen, om ons te doen delen in de gerechtigheid, die Hij door zijn dood voor ons had verworven.
 Ten tweede worden ook wij door zijn kracht nu al opgewekt tot een nieuw leven.
 Ten derde is de opstanding van Christus voor ons een onderpand van onze opstanding in heerlijkheid.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 17

Wij belijden in deze zondag de opstanding van onze Here Jezus Christus als de grote omkeer in de schepping van God.

Jezus Christus is uit de dood opgestaan. En als iemand nu in Christus is, die is een nieuw schepsel, het oude is voorbijgegaan, zie, het is allemaal nieuw geworden.

Dat staat met elkaar in een verband dat nooit losgemaakt kan worden. Christus is uit de doden opgestaan en ik ben in Hem een nieuw schepsel.

Wij belijden deze verlossing en vernieuwing door de opstanding van Christus, terwijl we elke dag nog met de dood te doen hebben, terwijl we elke dag ontdekken, dat om ons en in ons niet alles is vernieuwd.

Zonder de opstanding van Jezus Christus is dit leven niet anders dan een langzame dood.

We zien dat elke dag voor onze ogen. Wat we ook grijpen, het sterft onder onze handen weg, wat we ook zoeken, we proeven overal en in alles de dood. In iedere geboorte woelt al het sterven. En ieder begin is reeds het begin van het einde. Ook het schoonste en bekoorlijkste is ijdelheid, wanneer het buiten de Christus is gezocht en gegrepen.

En wij zien de langzame dood nog meer, wanneer we gedreven worden tot de erkenning, dat we zonder Christus, met alles wat we gekoesterd en begeerd hebben, zijn afgesneden van de levende God, zodat we geen gemeenschap hebben met de Vader. Wij zijn van ons zelf geestelijk dood voor God.

En dan is nog niet genoeg gezegd. Ons leven is niets anders dan een gestadige dood, maar het is dan toch nog leven, al is het niet meer dan een schijn daarvan. Maar wat buiten de Christus wordt gezocht en gekoesterd, dat ligt onder het oordeel van God. Er is een eeuwige verdoemenis voor alles, wat niet in Christus Jezus is.

Het wordt straks allemaal in de eeuwige dood verworpen, ja, het is nu al voor eeuwig weggezonken uit Gods gemeenschap.

Dat is de doodstoestand, waarin de wereld door de zonde is geraakt en die doodstoestand raken we elke dag nog aan met de handen en die ontdekken we overal, ook in ons eigen leven. Die dood ontmoeten we al de dagen van ons leven.

En met die dood hebben ook te maken degenen die in Christus zijn. Die dood werkt nog in ons en om ons en over ons.

Maar nu belijden wij, dat Christus uit de doden is opgestaan en dat die dood, die we elke dag ontmoeten, overwonnen is en dat wij nu zijn levend gemaakt door de genade van Christus en dat we zijn overgezet in het eeuwige leven en dat we nieuwe schepselen geworden zijn.

Zo belijden wij de overwinning van het leven door Jezus Christus, terwijl we nog aan alle kanten door de dood omgeven worden.

Wij belijden dan in deze preek de opstanding van Christus en wij zien die opstanding als feit, in haar doorwerking en in haar voleindiging.

Wij belijden dus eerst het feit van de opstanding van onze Here Jezus Christus.

Hij heeft de dood overwonnen, om ons te doen delen in de gerechtigheid, die Hij door zijn dood voor ons had verworven.

Christus heeft in het graf gelegen vanaf die vrijdagavond van Zijn sterven. Hij is volkomen dood geweest. Hij was uit het leven weggedaan. Er werd een steen voor het graf geschoven. Christus ging de weg van al het vlees.

Voor Pilatus en voor de Joden had Hij afgedaan.

En was dat niet de werkelijkheid? Christus is waarachtig gestorven, zo waarachtig als een mens ter wereld sterven kan.

De dood is doorgegaan van Adam uit tot alle mensen, ook tot de mens Jezus Christus. Hij heeft de dood van Adam geheel en al op Zich genomen. Hij heeft die dood over Zich laten komen.

Want Hij werd echt Mens door de geboorte uit de maagd Maria,. Hij is Zijn broeders in alles gelijk geworden, zodat Zijn leven voorbijging en ten einde kwam. Hij is gestorven.

Christus is onze dcod ingegaan. Want de eerste Adam is geworden tot een levende ziel. Hij is van ons allen de vader en verbondshoofd. Wij hebben allemaal het leven uit hem, vlees van zijn vlees en bloed van zijn bloed. En zo zijn wij, levende mensen, allemaal kinderen van Adam. Hij was een levende ziel en door voortplanting is het hele menselijke geslacht uit hem geboren.

Maar dat leven van Adam en van al wat uit hem werd voortgeplant, is nu aan de dood onderworpen door de zonde. Wij zijn nu al dood in de misdaden en de zonden. Wij zijn nu al dood van onszelf.

En omdat Christus Zich vrijwillig met Adams geslacht verbonden heeft, daarom moest Hij ook sterven. Want onze schuld werd op Hem gelegd.

En omdat Hij voor de zondaren stierf, heeft Hij ons de gerechtigheid en het eeuwige leven verworven. Het is allemaal volbracht. Zijn dood is onze vrijspraak geworden.

Wij werden door Zijn sterven voor God rechtvaardig. Wij worden nu als onschuldigen gerekend. Wij zijn nu weer rein voor God. Wij hoeven ons niet meer voor God te verbergen, maar we mogen tot Hem komen uit de vervreemding, waarin wij door onze zonden waren weggezonken. En wij mogen nu belijden, dat wij Zijn kinderen zijn en dat Hij eeuwig onze Vader in Christus is.

Maar om ons nu die gerechtigheid te doen delen, is Chrisstus opgestaan uit de doden. Hij moest opstaan, omdat Hij als de Levende ons het eeuwige leven toe zou delen. Hij heeft de dood overwonnen door Zelf de dood in te gaan. Maar die overwinning moest volkomen zijn. Hij moest de dood er onder krijgen, de dood overmeesteren, opdat nu de dood overal in het mensenleven voor Hem zou wijken. Het gehele terrein van de schepping moest nu voor Hem zijn.

En daarom is Christus overwinnend opgestaan. En toen Hij opstond had Hij de dood onder de voet.

Daarom was Zijn opstanding de grote omkeer in Gods schepping, zoals de christenheid dit elke zondag nog gedenkt.

Want de eerste Adam is wel tot een levende ziel, wij zijn uit hem geboren, maar de tweede Adam is geworden tot een levendmakende Geest.

Het leven, dat we uit de eerste Adam hebben is ons de dood geworden. Wij waren geestelijk dood voor God. Maar de tweede Adam blies met Zijn Geest over de doden en toen stonden al de Zijnen op.

Wij zijn nu levendgemaakten door Hem. Wij zijn uit de doden opgerezen. Wij zijn overgezet in het eeuwige leven.

Of van een andere kant bekeken: wij waren met alle mensen in de eerste Adam besloten. Wij waren allemaal in zijn lendenen. Hij was onze vader en ons ambtelijk verbondshoofd, die ambtelijk geroepen was om de dingen te doen, die bij God gedaan moesten worden. Hij nam ons daarom mee in de dood.

En zoals we nu in de eerste Adam besloten waren, zo zijn al de Zijnen in de Christus besloten, omdat wij met Hem de gemeenschap van de Geest hebben. Hij heeft Zich ambtelijk gegeven om alles te doen, wat bij God gedaan moest worden.

Hij heeft ons omvat toen Hij tot ons afdaalde in de onderste wateren van de dood, toen Hij ons Zich eigen maakte en ons omgreep.

In Zijn eigen doodsworsteling heeft Hij niet losgelaten, maar hoe hoger het geweld van de dood tegen Hem loskwam, des te vaster heeft Hij ons omklemd.

Hij heeft ons vastgehouden, toen Hij op de dag van de opstanding omhoog kwam uit de benedenste diepten van de dood, toen Hij als de Levende oprees uit de doeken, waarin Hij lag gebonden en toen Hij uit Zijn graf opstond.

En toen Hij opstond, toen is Hij voor ons ambtelijk het eeuwige leven ingegaan. Hij is niet opgestaan als Lazarus en als het dochtertje van JAIRUS. Maar Hij is opgestaan als de tweede Adam, Die de hele gemeente in Zijn hand omvat hield. En toen nam Hij het eeuwige leven voor Zichzelf en voor ons. Hij stond op in de eeuwige gemeenschap met de Vader, die Hij voor Zichzelf en voor ons verworven had.

Hij stond op als de Vorst van het leven, als de Heer van dood en leven, als de Gebieder en Beschikker, als de Overwinnaar, Die de bevoegdheid heeft om in de dood te werpen en tot het leven te roepen.

Hij is opgestaan als onze levende Heer en Koning.

En nu Hij is opgestaan, nu zijn we in Hem door de dood heengegaan en tot het eeuwige leven opgewekt.

Wij zijn niet meer doodsschuldig. Want we zijn met Christus dood geweest en nu weer levend geworden. En omdat we nu met Christus dood zijn geweest, daarom staan we nu in het volle leven met Hem. Wij zijn uit genade deelgenoten van Zijn eeuwige gemeenschap met de Vader geworden.

Wat Hij kreeg, heeft Hij ons deelachtig gemaakt. En wat Hij heeft verworven, dat deelt Hij nu uit onder ons.

Daarom belijden wij dat wij met Christus zijn opgestaan. Zoals we in de vorige zondag beleden hebben dat wij met Christus gestorven zijn en begraven, zo belijden we in deze zondag, dat wij nu met Hem leven en aan Zijn leven gemeenschap hebben.

Op deze verbondenheid van de gemeente aan Christus in Zijn dood en in Zijn leven moeten we letten, want daarop komt het aan bij zondag 17. Hij is dood geweest en is weer levend geworden. En met Hem zijn wij dood geweest en nu ook met Hem weer levend geworden.

Daarom moet Hij als de levende Koning worden gepredikt, als de Overwinnaar, die ons meegenomen heeft in Zijn dood om ons ook mee te trekken tot Zijn leven.

Dat is de reddende en verlossende kracht ven dit Evangelie van de opgestane Christus. Waar dit Evangelie wordt gepredikt, daar worden de banden van de dood losgemaakt, daar worden de doden geroepen tot het leven, daar opent de Vorst van het leven Zijn gemeenschap voor ons. En zo horen wij, die elke dag de werking van de dood ontmoeten, de boodschap van het eeuwige leven in gemeenschap met de Vader.

Wie Hem hoort in de prediking, die vindt in Hem het leven, die wordt losgemaakt van de doodsbanden, die hoort hoe de genade van het eeuwige leven over Hem wordt uitgeroepen en die weet dat hij is overgezet uit de dood in het leven.

De boodschap van de opstanding van Jezus Christus is een boodschap van het heil in Christus voor ieder die begeert te leven door Hem, Die voor ons eenmaal de dood is ingegaan.

Maar dit is ook de ontzettende kracht van het Evangelie van Jezus Christus over alles wat de dood liever heeft dan het leven. Want al wat de dood wil vasthouden, dat wordt door de prediking van dit Evangelie neergeworpen. Al wat in Hem niet begeert te leven, dat wordt onder deze boodschap aan de dood overgegeven, opdat de dood daarover zijn heerschappij zal uitoefenen.

Wie niet met Christus door de dood is heengegaan en tot het eeuwige leven is gebracht en die dit ook niet begeert, die wordt door dit Evangelie van het leven onder de dood gebonden en met de dood veroordeeld.

Het is boodschap van het leven, die ons in het Evangelie van Christus' opstanding verkondigd wordt.

En het is een blijde boodschap. Want door deze verkondiging is daar een levend-gemaakte kerk op aarde.

Maar wie daarvoor niet buigt, die weerstaat het Woord van de levende Heiland in Zijn levendgemaakte kerk op aarde, die weerstaat de Heer in Zijn eigen huis. En die verzwaart het oordeel van de dood dat over hem gekomen is.

En die zal straks moeten bekennen: ik heb de stem van de levende Koning gehoord in Zijn levende kerk, maar ik heb de dood liever gehad dan het leven.

En hiermee zijn we reeds gekomen aan het tweede, wat de catechismus noemt: wij worden door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven.

Wij ontmoeten elke dag nog de werking van de dood, want we ontmoeten elke dag wat niet uit de levende Christus is. Wij zijn wel overgezet uit de dood in het eeuwige leven, wij zijn het levende volk van God geworden, gekocht door Christus met de prijs van Zijn bloed, maar de dood werkt nog in ons. Wij struikelen telkens in de zonde. Wij worden door de werking van de dood overrompeld.

Zo woelt de dood in ons. Maar om ons heen wordt ook niets gevonden, dat neutraal is, dat niets te maken heeft met de kracht van de opstanding van Christus. Alles wat je hoort of ziet, dat is of dood in de misdaden en de zonden of het is levendgemaakt door de kracht van Christus' opstanding.

Je kunt nergens je voet zetten, waar het leven uit Christus niet worstelt met de dood. Je vindt geen neutrale middenstof in het leven, geen strook waar je buiten de worsteling staat, niet in je arbeid, niet in je ontspanning, niet in je dagblad, niet in je lectuur.

Wij zijn midden in de worsteling tussen dood en leven. En aan alle kanten worden we door de werkingen van de dood omgeven.

En nu moeten wij midden in die worsteling belijden dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan, opdat Hij door Zijn kracht ons opwekt tot een nieuw leven.

Ik zal je geen beschrijving geven ven dat nieuwe leven. Immers een beschrijving van dat leven zou onze aandacht aftrekken van Hem uit Wie we dat leven hebben.

Wij worden door Christus' kracht opgewekt tot een nieuw leven. Hij is opgestaan en Hij is ingegaan tot de schatkamer van de gemeenschap met Zijn Vader en Hij deelt ons de schatten uit, opdat wij ook zouden leven door Hem, in gemeenschap met de God van het leven.

Het komt er daarom op aan waaruit we leven: uit onzelf, zoals we uit Adam geboren zijn of uit de Christus, in Wie wij door de Geest worden ingelijfd.

Waar uit Christus wordt geleefd, daar is het nieuwe leven openbaar geworden. En waar uit Hem niet geleefd wordt, daar voert de dood nog heerschappij, ook al wordt dat leven opgeschroefd, gecultiveerd of godsdienstig en vroom gekleurd.

Wie niet uit Christus leeft door het geloof in Hem, die leeft als een dode midden in een levendgemaakte gemeente.

Maar wie de Here door Zijn Geest in zich laat werken, die is door de dood heengegaan en die leeft in het Koninkrijk van de genade.

En dan zijn wij, die overgezet zijn in het eeuwige leven, wel elke dag gewikkeld in die worsteling van Jezus Christus tegen de werkingen van de dood.

Wij leven op de grens. Het leven van Christus werkt in ons. De kracht van Zijn opstanding vernieuwt ons van dag tot dag. Maar de dood werkt ook in ons en er is niets neutraal. Al wat niet uit het geloof is, dat is zonde.

Maar wie dan worstelend leeft uit de kracht van Christus' opstanding, die wordt toch vernieuwd van dag tot dag. Vernieuwd, dit is totaal anders gemaakt door de werking van de Heilige Geest, totaal anders dan wat je van jezelf bent, totaal anders dan wat de wereld is.

Want als Christus ons vernieuwt, dan worden we niet meer wereldgelijkvormig, maar dan worden wij veranderd door de vernieuwing van ons gemoed en dan worden wij Christus gelijkvormig gemaakt.

Wij mogen in deze worsteling opzien tot onze levende Koning in de hemel. Wij zijn dood geweest en we zijn nu weer levend gemaakt. En dat leven is het eeuwige leven uit Hem en met Hem. Dat zal in de dood en zonde niet ondergaan.

En als we dan soms uit zwakheid in zonden vallen, moeten wij aan Gods genade niet wanhopen en al evenmin in de zonden blijven liggen. Want in Christus is de volheid van het leven voor Zijn worstelend volk. En Hij zal Zijn opstanding doen doorwerken in ons, die telkens weer vallen en struikelen.

En daarom moeten we de kracht van Zijn opstanding geloven. De uiterste krachtsinspanning zal ons de vernieuwing van ons leven niet brengen. De beste voornemens brengen ons niets dan teleurstelling.

Dit is telkens weer onze ellende en duisternis, dat we onszelf als nieuwe schepselen losmaken van Christus. En dan zoek ik in de kwaliteit van nieuw schepsel, van mens met betere voornemens, van individu met een gezuiverd leven, mij staande te houden in de werkingen van de dood. Dan word ik mijn eigen centrum. Dan zoek ik in mijn blijde gevoelens de kracht om te strijden.

En als ik dan in zonde val dan zou ik het opgeven en menen dat er van die vernieuwing niet komen kan.

Maar dan gaat het Evangelie van de opstanding van Christus weer tot ons uit. Zie toch op Christus. Hij doet door Zijn kracht wat bij de mensen onmogelijk is. Hij vernieuwt ons van dag tot dag. Hij maakt je tot een nieuw schepsel, en dan is het oude voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.

En dan is daar wel telkens het struikelen, maar dan houden we in het geloof aan Christus vast, Die Zijn kracht in onze zwakheid zal volbrengen.

Zo werkt de opstanding van Christus door in ons, die uit Zijn volheid vernieuwd worden.

En dan vind je daarin ook de blijdschap van het geloof. Dan is ons leven niet ijdel in de Here.

Wij ontmoeten elke dag de werking van de dood in de zonde, die ons van Christus aftrekt. Maar we ontmoeten ook de werking van de ijdelheid.

De mensen sterven om ons heen en de dingen waarnaar we gegrepen hebben sterven ons onder de handen. Wat we ook begeren of koesteren mogen, het gaat voorbij.

Als we terug zien in ons leven, dan ligt daar achter ons een groot graf. Wat je toen hebt verwacht en begeerd, dat heb je nu misschien al lang begraven. En wat je vandaag hoopt, dat geef je misschien morgen wel op.

Ons leven is ijdel. Het gaat voorbij. En wat we in het leven grijpen, dat is ook ijdel, want we begraven het met eigen hand. Als je ziet op de dingen die men ziet, dan is er niets blijvends in jou of van jou.

Maar nu wekt de doorwerking van Christus' opstanding in ons hart ook de blijdschap van het eeuwige leven. Wat je in de Here hebt begeerd en gekoesterd, dat is niet ijdel. Houd je begeerten maar vast en bewaar ze maar in geloof. Je arbeid is niet ijdel in de Here. Want de vrucht van alles wat je in de Here doet, wordt bewaard tot het eeuwige leven.

Er is geen zucht tevergeefs in de levendgemaakte kerk van God. Want wie hier gearbeid en geleefd, begeerd en verwacht heeft in de Here, die weet, dat Hij blijft tot in eeuwigheid. Wie gelooft, heeft de tijd. Want wie gelooft, ziet over de horizon van zijn eigen leven heen.

Wat je niet ontvangt in dit tijdelijke leven, dat wordt je duizendvoudig geschonken in het eeuwige leven. Als je leven maar in Christus is, dan zal de vrucht overstelpend zijn.

En dan weet je, dat je alles hebt in God en dat je uit Hem duizendmaal ontvangen zult, wat je hebt begeerd en gehoopt.

En zo worden onze gedachten vanzelf heengeleid naar dat laatste, wat de catechismus zegt: Christus' opstanding is het onderpand van onze opstanding in heerlijkheid.

De tweede vrucht van Christus' opstanding voert ons vanzelf tot de derde vrucht. Wie vandaag door Zijn kracht wordt opgewekt tot een nieuw leven, die gaat in het geloof ook de verlossing van ons lichaam verwachten.

Msar laat ons dit vasthouden: dat laatste grijpt op het eerdere terug. Als er geen nieuw leven is met Christus, dan zal er ook geen opstanding zijn in heerlijkheid.

Het is mogelijk dat we ons hart gerust willen stellen bij de gedachten aan de naderende dood. We kunnen ons tegenover de ijdelheid van het hele leven willen troosten met de genadige beloften van het eeuwige leven. We moeten echter goed verstaan, dat deze troost alleen is voor diegenen, die hier vandaag door de kracht van Christus opgestaan zijn tot een nieuw leven.

Wie vandaag niet een opgestaan mens is, die zal het straks ook niet zijn. Ja, die zal wel opstaan, maar hij zal opstaan tot de eeuwige dood.

De opstanding van Christus moet vandaag bij jou tot z'n recht komen. Er zijn er zoveel, die wel in de hemel willen komen en er ook wel wat voor doen willen, die er misschien veel voor over hebben, om straks de nieuwe aarde te BEERVEN.

Maar deze voleindiging van de opstanding van Christus in de opstanding van de Zijnen is alleen voor diegenen, die de werking van de opstanding van het begin af hebben meegemaakt.

Dat wil dus zeggen: alleen voor diegenen, die door het geloof weten gerechtvaardigd te zijn door het werk van Christus en die gehoor gegeven hebben aan de roepstem van de opgestane Christus, om door Zijn Geest vernieuwd te worden van dag tot dag.

Alleen wie in Christus een nieuw schepsel geworden is, die heeft de hoop op het eeuwige leven.

Alleen vernieuwde mensen staan straks op ten leven.

Laat dit ons toch volkomen duidelijk zijn. Wij roemen hier in de verlossing. En wij zijn geroepen tot de roem van het geloof, want we zijn een levendgemaakte kerk van Jezus Christus.

Maar wie hier wanderlt in de oudheid van een leven in de zonde, ook al is hij nog zo godsdienstig en al wordt hij nog zo ontroerd, als hij aan de hemel denkt, moet weten, dat hij zich vleit met een valse hoop.

Voor degenen, die door de kracht van Christus zijn opgewekt tot een nieuw leven, is dit echter een onwankelbare hoop: ik geloof in de opstanding van de doden. Als wij sterven, neemt de Here ons in Zijn heerlijkheid op en dan zullen we daar rusten van onze werken. Dan zal er geen strijd meer zijn, dan alleen de strijd van gebed: hoe lang nog, o Here.

En dan zal dat wel de zaligheid zijn, maar dit is toch niet onze bestemming.

Straks staan we uit de graven op, zoals Christus uit het graf is opgestaan. En dan zullen we de dag van de verlossing van ons lichaam beleven.

Dan zal het verderfelijke zijn te niet gedaan.

En dan is ons lichaam hersteld tot de door God bedoelde schoonheid en heerlijkheid. Dan geeft de Here ons de koninklijke gestalte, die hier in deze tijd door de zonde werd verwrongen en verwoest en verminkt.

En dan zal ons lichaam, hier verminkt en ontadeld, in glorie oprijzen uit de graven. En dan zullen wij de heerlijkheid van de nieuwe aarde beërven: een konkinklijk domein voor Gods koninklijke mensen.

Dat zal een leven zijn, dat totaal anders is dan het leven van vandaag. Want alle zonde en alle gevolgen van de zonden zullen dan zijn weggedaan.

Het zal een grotere heerlijkheid zijn dan die van Adam in het paradijs.

Maar het zal toch ook weer hetzelfde leven zijn als hier. Het zal niet een nieuwe schepping zijn, maar een herschepping.

En daarom: alles wat je hier geweest bent, dat zul je straks ook zijn en wat je hier hebt gezocht, dat zul je straks vinden. En wat je hier hebt vergaderd in de Here, dat zal straks je schat zijn. Jouw arbeid van vandaag is niet ijdel, als je het maar in de Here hebt verricht. En al breekt het hier je bij de handen af, vergader je een schat in de hemel.

Wij zullen wel allen verheerlijkt worden, allen, die door de kracht van Christus zijn opgewekt tot een nieuw leven.

Maar de heerlijkheid van de één zal groter zijn dan de heerlijkheid van de ander. En wij mogen hier veel strijd doormaken, opdat straks de overwinning van het leven des te groter zijn zal. En wij mogen ons hier in de moeite en in de strijd troosten met het loon, dat ons wacht.

Het is hier nog een worsteling. Elke dag ontmoeten we de werkingen van de dood om ons leven en in ons eigen leven.

Maar de opstanding van Christus is een onderpand van onze opstanding in heerlijkheid.

En zo belijden wij hier: ik geloof, dat Jezus Christus uit de dood is opgestaan. En: ik geloof, dat er straks voor al de Zijnen de opstanding tot eeuwige heerlijkheid komen zal.

Wij erven Koninkrijken.

AMEN