Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 10: GODS VOORZIENIGHEID

1 Samuël 2:1-10

 Toen bad Hanna en zeide:

 Mijn hart juicht in de Here,
  mijn hoorn is verhoogd in de Here.
 Wijd opent zich mijn mond tegen mijn vijanden,
  want ik verheug mij in uw hulp.
2 Er is niemand heilig gelijk de Here,
  want niemand is er buiten U,
  en er is geen rots gelijk onze God.
3 Spreekt toch niet steeds zo hoogmoedig,
  geen verwaten taal kome uit uw mond.
 De Here immers is een alwetend God
  en door Hem worden de daden getoetst.
4 De boog der helden is verbroken,
  maar de wankelenden zijn met kracht omgord.
5 Wie verzadigd waren, verhuren zich om brood,
  maar wie hongerig waren, mogen rusten.
 Zelfs een onvruchtbare baart er zeven,
  maar wie rijk was aan kinderen, verwelkt.

6 De Here doodt en doet herleven,
  Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.
7 De Here maakt arm en maakt rijk;
  Hij vernedert, ook verhoogt Hij.
8 Hij heft de geringe op uit het stof,
  Hij heft de arme omhoog uit het slijk,
 om hem te doen zitten bij edelen.
  en een erezetel te doen verwerven.
 Want de grondvesten der aarde zijn des Heren;
  Hij heeft daarop het aardrijk gesteld.
9 De voeten zijner gunstgenoten behoedt Hij,
  maar de goddelozen komen om in duisternis,
  want niet door kracht is een man sterk.
10 Wie met de Here twisten, worden gebroken;
  over hen dondert Hij in de hemel.
 De Here richt de einden der aarde;
  Hij geeft sterkte aan zijn koning
  en verhoogt de hoorn van zijn gezalfde.

Zondag 10
Wat verstaat u onder Gods voorzienigheid?
De almachtige en tegenwoordige kracht van God, waardoor Hij hemel en aarde, met alle schepselen, als met zijn hand in stand houdt en zó regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, eten en drinken, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen, niet bij toeval, maar uit zijn vaderhand ons ten deel vallen. 
Waarom is het voor ons belangrijk te weten dat God alles geschapen heeft en nog door zijn voorzienigheid in stand houdt?
Om in alle tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar te zijn en voor de toekomst dit vaste vertrouwen te hebben in onze trouwe God en Vader, dat geen schepsel ons van zijn liefde scheiden zal. Want alle schepselen zijn zo in zijn hand, dat zij zich tegen zijn wil niet roeren of bewegen kunnen. 


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 10

In deze zondag gaan we het hebben over de voorzienigheid van God.

Heel deze wereld ligt onder het bestel van Zijn raad en welbehagen. Het toeval zit niet op de troon en het noodlot strekt niet een dodelijke scepter over de wereld en het menselijke bestaan uit, maar de Here zit op de troon, boven de vloed van de stroom gebeurtenissen, boven het bruisen van de oceanen van de aardse geschiedenis, boven de bergen van menselijke vreugde en boven de afgronden van ramp en leed.

De Heere is het, Die alle dingen doet. De Heere doodt en maakt levend. Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen. Daarom zingt de kerk een lofzang als Hanna, als zij in zondag 10 de gehele wereld als een veelkleurig kleed uitgespreid ziet. Ook wij worden opgewekt dit loflied te zingen.

We hebben het hier over ons kerkelijk belijden over de wereld om ons heen, over loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, eten en drinken, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede. Dit is de ons bekende wereld, zo wij die dagelijks ervaren: de veelgeprezene en de meer dan beruchte.

Er is geen boek in de Bijbel, waarin meer over deze wereld met haar duizend vormen geschreven is, dan in het boek Prediker. De Prediker heeft alle vormen gezien, alle kleuren ingedronken en alle uitdrukkingen van menselijke vreugde en menselijk verdriet verstaan en gepeild.

Hij doorzag heel de worsteling van het menselijk bestaan. Hij heeft de mens gezien: opgetuigd met de versiering van een fraaie levensgang, behept met alle mogelijke kwalen, blinkend van rijkdom en afstotelijk van armoede, begaafd met wijsheid en onzinnig gemaakt van dwaasheden, dronken van vreugde en verdoofd van smart, van buiten omgeven door een wereld van woeste, onmeetbare veelvormigheid en van binnen bewogen door alle denkbare menselijke ontroeringen en belevingen. En dan is dit de gevolgtrekking die hij maakt na zijn lange reis door de mensenwereld: ik kom er niet uit, ik kan er geen sluitend geheel van maken. Er is geen Jacobsladder, die door mensenhand kan worden opgericht, geen toren die vanaf de grond tot in de hemel reikt.

In dit getuigenis is de Prediker een profeet van Jezus Christus. Dit is zijn roep door de Schriften heen: Hij komt, Die sterker is dan ik, ik ben het niet waard om Zijn schoenen na te dragen.

Het boek Prediker is in de Bijbel opgenomen, opdat de kerk van alle eeuwen voor altijd de woorden van de wijzen zal verstaan. Woorden die prikkelen en zijn als een verzameling goed vastzittende spijkers: gegeven zijn zij door een herder. (Pred. 12:11)

Maar voordat we het gaan hebben over de wereld om ons heen, moeten we altijd hier mee beginnen. Eerst moet ik weten hoe groot mijn zonde en ellende is. En ik kan de ellende alleen maar goed inzien, als ik in de verlossing geloof. Ik moet erkennen, dat ik er niet uitkom, dat het onmogelijk is om van beneden naar boven naar de hemel toe te klimmen. Wie rijk is wordt dronken van weelde en vergeet zijn Schepper en wie arm is, verbittert zich in het hart en vervloekt zijn Maker. Rijkdom noch armoede is een weg tot God. Ik kan Zijn Naam niet aflezen uit de sterren en ik zie Zijn licht niet in de glans van de zon. Ik hoor Zijn stem niet ruisen door de toppen van de bomen en ik zie Zijn grootheid niet op de zee. Heel de schepping is voor ons een gesloten boek. Hoewel Gods Naam wel in de schepping doorklinkt en die Naam als een borduurwerk in de wolken zit, oplichtend in de kleurenweelde van de aarde, kan geen mens die Naam van God aflezen.

Dit is het eerste wat wij te belijden hebben. En zelfs tot deze belijdenis, dat wij niets begrijpen van deze wereld, kunnen wij niet vanuit onszelf komen. Zelfs als we met veel inspanning in deze wereld gaan zoeken kunnen we de wereld niet verstaan, alsof ze een groot en mooi boek was, waarin de grote en kleine schepselen de letters zijn.

Ik kom er niet uit, dat is al een belijdenis van Jezus Christus, als deze woorden oprecht gezegd worden. Dat is de Taal van de Prediker. Het is geen ontlading van wanhoop en twijfelzucht, maar een belijdenis van zonde en ellende. Wij hebben de wereld zo gemaakt, dat wij in haar reilen en zeilen niet meer de heerlijkheid van God kunnen zien, tenzij voor ons het licht uit de hoogte is opgegaan.

Daarom is de belijdenis, waartoe wij bij zondag 10 geroepen worden, van het begin tot het einde een belijdenis van Jezus Christus als de Middelaar. Wij belijden hier de genade, wij erkennen het verbond, wij rusten hier in de onwankelbare vastheid van de dingen die men niet ziet, van Gods oneindige trouw en liefde, van Zijn ontferming en barmhartigheid.

De Prediker drijft ons naar Jezus Christus toe . En telkens als wij ons oog laten gaan over de wereld om ons heen, over loof en gras, regen en droogte en tienduizend andere dingen, dan is het de Prediker die ons zijn prediking inhamert. Daarin werft de Geest ons voor Jezus Christus. Daarin is Hij bezig om ons te trekken tot de Zoon van Gods liefde.

We hebben het hier dus niet over een stuk natuur, dat buiten het bereik van Gods genade ligt en buiten de grenzen van het Koninkrijk van Jezus Christus valt. Ook wanneer wij staan in de woelende en kokende wereld van het mensenleven, wanneer wij het loof aan de bomen zien komen en het gras zien uitspruiten uit de aarde, wanneer de regen de aarde drenkt of de droogte de grond onder onze voeten teistert, wanneer jaren van overvloed ons van de vruchtbaarheid doen genieten of onvruchtbare jaren de wereld komen verarmen, dan staat boven dat alles het woord van Jezus Christus: niemand komt tot de Vader dan door Mij.

Ik kom er niet uit, maar er is Een, Die geworsteld heeft aan het kruis, Jezus Christus, op Wie de hele wereld losstormde en Die toch van het kruis een sluitend geheel kon maken, Die in het offer van Zijn leven voor ons de hele wereld tot een sluitend geheel heeft gemaakt. In Hem komen wij er uit door het geloof, door alleen naar Hem te zien.

Alleen in het geloof en in de kennis van Gods verbond kunnen wij de voorzienigheid van God verstaan. Duizenden hebben geprobeerd via de natuur en zonder Jezus Christus tot God, de Vader, op te klimmen en in het leven van velen, die tot de kerk behoren spiegelt dit pogen zich af in hun spreken over het natuurlijke leven, alsof dat een terrein zou zijn, dat buiten Gods genade ligt, alsof daar wel Gods macht heerschappij heeft, maar Zijn genade niet. En dan zijn wij niet in staat om over de wereld om ons heen ook maar een waar woord te zeggen.

Wij moeten God in Jezus Christus kennen, Hem in Zijn verbond verstaan en dan kennen wij Hem ook in het wereldse leven, als de God van de voorzienigheid, dan herkennen wij in het loof en het gras het werk van Hem, Die in de Bijbel tot ons spreekt en dan maken wij geen enkel ding, groot of klein, los van Zijn genade. Dan zien wij die genade overal werken. In ieder grassprietje, dat uit de aarde omhoog komt, is dan Gods genade in Jezus Christus, werkende en in alles wat ons overkomt ontmoeten wij de hand van onze Vader in Christus.

Er is in ons hart een bijna onuitroeibare neiging om de dingen van het natuurlijke leven op zichzelf te stellen, los van Gods genade. Dat hebben de heidenen steeds gedaan. Die zagen het leven van planten, dieren en mensen uit de natuur omhoog komen, uit de krachten, die als goddelijke mogelijkheden in de diepten van moeder aarde aanwezig zijn.

Dat heidense denken ontmoeten wij ook telkens in de wereld, waarin wij leven. Dat is zelfs onwillekeurig en ongemerkt de eerste gedachte, die in ons opkomt. Dat is onze natuur geworden. Zo werden wij door onze schuld en zonde. Iedere dag worden we hiermee geconfronteerd. Het is het kwaad dat ons nog telkens overvalt, de strik waarin wij gevangen worden, de kuil waarin wij vallen.

Tegen heel die natuurlijke neiging van ons hart in belijden wij nu, dat Gods voorzienigheid het loof aan de bomen brengt en het gras uit de aarde perst en dat dit niet gebeurt door een zelfstandige kracht, die Hij in de natuur heeft opgesloten en die nu vanzelf werkt zonder Zijn liefde en genade. God is daarin met Zijn voorzienigheid, dat is met Zijn verbond, dat is met Zijn genade in Jezus Christus.

De HERE doodt en maakt levend, de HERE, dat is onze God en Vader in Zijn verbond. Zo is Hij met Zijn genade in Jezus Christus in alle dingen om ze te onderhouden. En zonder Jezus Christus te kennen, zien wij Hem niet in de onderhouding van alles wat Hij heeft gemaakt.

Zo is Hij met Zijn genade in de onderhouding van alle dingen. Zijn genade onderhoudt zelfs de goddelozen. Want als Hij ze onderhoudt, dan onderhoudt Hij ze, omdat ze nog een taak en een roeping in de wereld hebben te volbrengen, omdat ze nog moeten meewerken om de maat van de ongerechtigheid te vervullen, om de beker van de goddeloosheid tot de rand toe vol te maken, om ze nog te gebruiken als instrumenten van Zijn gericht en oordeel, om ze te doen rijpen tot de dag waarop de oogst van de aarde rijp is geworden. Zo is Gods genade ook in de onderhouding van het leven van Zijn vijanden.

Want Hij is het, Die niet alleen de wereld onderhoudt, maar haar ook regeert. Bij de onderhouding, of in standhouding, zou nog gedacht kunnen worden aan een eindeloze herhaling van altijd dezelfde daden. De Prediker heeft die herhaling gezien en hij is er moe van geworden. De zon komt op en gaat onder. De mensen worden geboren en zij sterven. Het is morgen en avond, lente en zomer, dag en nacht. God heeft die wisseling onder vaste wetten gesteld. Hij heeft dan ook de zon als een getuige opgeroepen:'Indien gij Mijn verbond van de dag en Mijn verbond van de nacht zou kunnen vernietigen, zodat dag en nacht niet meer op hen vastgestelde tijd ontstaan, dan zal ook Mijn verbond met Mijn knecht David vernietigd worden en zal Ik ook het zaad van Jacob en van Mijn knecht David verwerpen.

In de onderhouding van alle dingen in de wereld ligt alles volgens Gods orde vast, maar als we van Gods voorzienigheid niets meer mochten zien dan die onderhouding alleen, dan zou dat vermoeiend worden voor onze ogen. Maar nu is Hij het ook, Die de wereld regeert. En wanneer van Gods regering wordt gesproken, dan komt het nog sterker op ons aan, dat ook hier geen enkel woord gesproken kan worden zonder Zijn genade in Jezus Christus te gedenken.

Want wanneer wij spreken van de regering van alle dingen, dan moet onmiddellijk onze aandacht gericht worden op het feit, dat God met deze altijddurende opeenvolging van dag en nacht, zomer en winter, regen en droogte, geen eindeloze herhaling bedoelt, maar dat Hij aan deze reeks toch een einde heeft gesteld. Eenmaal zal God ophouden deze wereld te onderhouden en Zijn regering is dan de manier, waarop Hij de wereld leidt tot het ogenblik, waarop de zon haar licht zal inhouden en de maan veranderd zal worden in duisternis. En wanneer wij van het einde van de wereld spreken, dan zal niemand meer kunnen ontkennen dat hier Gods genade in Christus moet worden aangebeden. Want het einde van deze wereld is het einde, dat Hij in Zijn genade schenkt. Er is nu een altijd voortgaande wenteling, een ononderbroken reeks van dag en nacht, zomer en winter. Maar de dag van vandaag zal niet voor altijd gevolgd worden door een nieuwe dag. Eenmaal houdt dat op, omdat God het doel, dat Hij Zich met de wereld gesteld heeft, heeft bereikt. Hij doet alle zaden ontkiemen, vrucht zetten en tot rijpheid komen. De goddeloosheid moet tot de laatste grenzen toe uitbreken en het geloof en de liefde moeten tot in hun laatste vruchten God verheerlijken.

Daartoe dient Zijn regering. Die regering schakelt de verantwoordelijkheid van de mens niet uit. De mensen zijn niet als de schepen, die zonder stuurman voorbij drijven. God heeft de mens in de wereld aangesteld als stuurman op het schip, niet als een machine, maar als een machinist.

De mensen hebben hun verantwoordelijkheid. Zij dragen de volle verantwoordelijkheid over al wat in de geschiedenis plaats vindt.Maar God zit boven al dat woelen en werken van mensen in soevereiniteit en majesteit. Hij doet alles wat Hem behaagt. Hij regeert de wereld dwars tegen al de bedoelingen van de mensen in. Hij grijpt ze als Zijn instrumenten, zoals een mens een zaag grijpt, om een boom om te zagen.

God regeert de wereld. En in die regering leidt Hij haar naar het einde, waarin de hemel zal openbreken en Jezus Christus zal verschijnen op de wolken van de hemel. God leidt de wereld en het mensenleven naar het doel dat Hij heeft gesteld. Want nu is Hij wel met Zijn genade in alle dingen, ook in het uitspruiten van het gras, maar er is nog veel, dat die heerlijkheid van God omsluiert en verduistert. De Geest van God heeft nog niet volkomen bezit kunnen nemen van heel de wereld en van al wat daarin leeft. Maar eenmaal zal God alles zijn in allen. En dan zal God Zich in Zijn genade zo volkomen met het leven van deze wereld verbinden, dat de adem van de Heilige Geest gehoord zal worden in het ruisen van de toppen van de bomen, zoals David dat eenmaal horen mocht door bijzondere genade.

Daartoe regeert God de wereld . Hij maakt haar weg en in haar de weg van ieder mens: van degene die God vreest en van de goddeloze, van Zijn kerk en van de wereld, van volken en landen.

Wij zeggen telkens, dat wij Gods wegen niet kunnen verstaan. Zij schijnen soms zo verwarrend. Wij menen vaak het doel recht voor onze ogen te zien. Wij menen reeds de weg te hebben gevonden, die leidt naar de tijd waarin God zal zijn alles in allen. En dan buigt ineens de weg om, kromt zich naar de diepte, verliest zich in een nacht waarin geen mens een hand voor ogen kan zien. Daarover verbazen wij ons steeds. Hier liggen ook de moeilijkheden van veel jongeren. Waarom laat God zoveel toe, waarom grijpt Hij niet in, waarom dondert Hij niet van de hemel? Ik zal nu met jou niet over al deze moeilijkheden spreken. Ik heb ze ook. Maar ik weet slechts een ding: als ik moeilijkheden zie, dan is het mijn ongeloof, dat mijn blik verduistert en mij belet op Jezus te zien.

Ik kan Gods weg niet begrijpen, ik word overdonderd door vragen, maar dan ben ik bezig van God zeer menselijk te denken, dan wil ik Hem aan de mensen gelijk maken. Want het doen en laten van mensen kan ik nog wel begrijpen, zij zijn mij bekend. Maar God is de Allerhoogste. Hij is anders dan wij zijn, oneindig hoog verheven boven alle gedachten van mensen. En Hij stalt Zijn heerlijkheid en grootheid daarin uit, dat Hij wegen kiest, die mij en alle mensen met stomheid slaan en die ons de adem doen inhouden. Het is adembenemend, als God werkt. Nu: geloof toch het Woord des Heeren, geloof Jezus Christus. Is het je te veel wat er gebeurt? Kun je het niet meer verwerken? Verbaas je je daarover dan maar niet. God werkt en God werkt in deze tijd op goddelijke wijze. Daarom zeg ik niet: ik kan Gods doen niet begrijpen en ik kan niet zien of het rechtvaardig is. Hierop heb ik maar een antwoord: 'Hoe groot, hoe vreselijk bent U alom uit Uw verheven heiligdom.'

Nu heb ik geen vragen meer, nu heb ik alleen geloof. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat ik niet dagelijks bezig ben met spanning toe te zien wat God in de wereld doet, met de mensheid, met ons land, met onze kerk, met onze christelijke organisaties, met het pand, dat Hij aan onze hand heeft toevertrouwd.

Maar als wij Hem gezien hebben in Zijn heerlijkheid en Hem zien in dat verbijsterende, in dat bovenmenselijke, dan geloof je. Als je in deze maanden je adem hebt ingehouden omdat je God zag, groot en vreselijk in Zijn heiligdom, dan wil je dat voor niets ter wereld meer ruilen en dan heb je alle leed en angst, alle zorg en moeite daarvoor over: Ik heb God gezien en weet dat ik gered ben.

Van dat geloof spreekt de tweede vraag van zondag 10. Je moet in het geloof God hebben zien werken en dan begrijp je dat we allen in voorspoed dankbaar en in tegenspoed geduldig mogen zijn. Want dan zijn we bevrijd uit de nauwe ruimte van ons eigen leventje van een beetje geluk en een beetje verdriet, dan staan we voor de Here en dan zien we Hem zitten op de troon en dan is ons hart zo geboeid door het zien van Zijn heerlijkheid, dat daarmee vanzelf de rust van het geloof gegeven is.

Dit is de weg van de Here, bedroefden en verslagenen, weduwnaars in uw moeite, weduwen in uw leed, beroofden en aangevochtenen. Nu nog houd je je adem in, omdat je verpletterd werd. Kijk niet naar wat je voor ogen hebt, maar zie de Here bezig met jouw heil. Geen schepsel zal ons van Zijn liefde scheiden. Dit is de weg, waarin je verheerlijkt wordt. Dit is de weg, waarin God jouw leven tot rijpheid brengt en waarin Hij je toebereidt om ook in jouw bestaan alles te zijn in allen. Dit is de poort die tot het leven leidt. De plek van je verdriet, waar je je tranen laat stromen en je slapeloze nachten doorworstelt, jullie allen, die verschrikt werden door het geweld van Gods hand in deze dagen, is de plaats waar de Here is. Hier kun je Hem ontmoeten in het naderend broodgebrek, onder de dreiging van vliegtuigbommen, in deze groter wordende bezorgdheid om alles wat de Heer aangaat hier in Nederland en daarbuiten, nu je instellingen en organisaties in hun functioneren worden belemmerd, nu je vrijheden worden ingekort, nu je bezorgd bent om kerk en school, nu het kostbaarste wat je hebt vertrapt wordt, nu je aan je kinderen denkt, nu je voortdurend met je gedachten in een moeras dreigt weg te zinken: dit is de weg. Zo moet het komen tot de heerlijkheid: want zo wordt de wereld en jouw leven rijp voor de grote dag. Zo bereikt God Zijn doel. Zo moet Hij werken. Daarin is Gods liefde vlakbij je. Geen ding zal je van deze liefde scheiden. Geloof dan alleen. En verwonder je hier dagelijks over: Ik zie de Here, werkende in Zijn liefde. Ik zie Hem zitten op Zijn troon. Ik zie Hem in Zijn adembenemende haast naar het einde van de wereld.

Als je je tot God wil begeven

Neem dan Zijn heilzaam Woord aan,

en ga als een overtuigd christen leven,

dan is het hier haast gedaan.

AMEN