Grijpskerk 19-9-37

 

ZEGEN EN VLOEK

 

            Zoals u wel bekend zal zijn begon de organisatie van de Gereformeerde jeugd in jeugdverenigingen met het oprichten van Jongelingsverenigingen.

             Eerst werden de knapen bijeengebracht en nog later werden de meisjes georganiseerd.

            Van grote betekenis is de oprichting van de Jongelingsbond geweest.

            Dit was voornamelijk het werk van ds. Vonkenberg.

            Vonkenberg was nog student toen de bond werd gesticht. Zes verenigingen sloten zich aanvankelijk aan. Vonkenberg trok overal het land door om verenigen op te richten en samen te brengen in de bond.

            Het was in de dagen na de Doleantie. God had ons volk geleerd om in de kerk Zijn Naam te belijden tegenover alle verheerlijking van mensenwijsheid en mensenmacht.

            In de Afscheiding en de Doleantie had God toen een deel van Zijn kerk willen vrijmaken van het menselijke juk van de Hervormde Synode.

            Maar vooral Kuijper wilde toen ons volk leren, dat Gods Naam niet slechts beleden moest worden in de kerk, maar ook in het onderwijs, de politiek, het maatschappelijke leven, ja, dat zelfs ontzag voor de Heer het beginsel van de wetenschap moet zijn, dat de belijders van de Christus nergens mogen buigen voor de grootheid van de mens, maar alleen voor de heerschappij van Jezus Christus.

            Zo kwam hij tot uitgave van de Standaard, tot organisatie van de antirevolutionaire Partij en tot stichting van de Vrije Universiteit.

            En anderen waren er die op ander terrein geijverd hebben. Het kwam in de Zending tot opleving, betere organisatie en meerdere offervaardigheid, de Evangelisatie werd ter hand genomen en het werk van de Christelijke barmhartigheid in Krankzinnige verpleging en Ziekenverzorging werd georganiseerd, de strijd tegen de onzedelijkheid onder ons volk werd met kracht aangebonden, overal werd tegenover de doorwerkende afval van het Nederlandse volk geroepen tot de wet en tot de getuigenis.

            Vonkenberg heeft zich toen gegeven aan de organisatie van de jeugd.

            Er was toen in ons land reeds een grote jeugdorganisatie: het Nederlandse Jongelingsverbond. Het doel van deze organisatie was eigenlijk Evangelisatie in de kerk. Jongelingen moesten Jongelingen bij Jezus brengen.

            Maar Vonkenberg begreep, dat Evangelisatie niet de taak van de jeugd kon zijn.

            Hij wilde de jeugd organiseren in verenigingen, waar ze het Woord van God zouden onderzoeken om de wijsheid van God te verstaan voor het gehele wereldleven, opdat ze zouden leren de Naam van de HERE te belijden, overal waar ze straks geroepen zouden worden misschien op hun eigen dorp in hun eigen beroep, misschien in de gemeenteraad of in hun maatschappelijke organisatie, misschien ook ergens in een vergeten suikerplantage in Indië, midden tussen de mohammedanen of tussen de socialisten in de fabriek.

            Dat organiseren van Jongelingsverenigingen heeft veel kritiek uitgelokt.

            Ik zwijg nu over die Gereformeerden die zich afzijdig hielden van Kuijpers actie, een liberale krant lazen en hun kinderen voorlopig naar de Openbare School bleven zenden, omdat het christelijke onderwijs toch maar een uitwendige zaak van het verstand was.

            Maar vele anderen waren er, die wel met Kuijper meegingen, maar altijd met een zekere reserve, omdat ze waren opgegroeid. in de gezelschappen of conventikels in de dagen toen in de kerk het licht van de kandelaar genomen was.

            Deze mensen zeiden, dat er voor alles toch veel gesproken moest worden over het inwendige, persoonlijke leven met God, zoals ze dat op de gezelschappen geleerd hadden.

             En nu wilden velen van hen, dat de jongens op de Jongelingsverenigingen ook met elkaar zouden spreken over hun persoonlijke verhouding tot God en bij hun Schriftonderzoek telkens zouden vragen, wat deze of gene tekst nu voor hun persoonlijk leven te zeggen had.

            Ze meenden, dat het werk van de jeugdverenigingen zoals Vonkenberg dat bedoelde, op het intellect was ingesteld en dat het persoonlijke leven daarbij te kort kwam. Ze wilden dat de jonge mensen zouden samen komen om elkaar te wijzen op het ene nodige om zo met elkaar een zegen voor het hart te krijgen.

            Ze meenden dat een Jongelingsvereniging te veel een studiekring was en meer een bidstond moest zijn, dat er niet gesproken moest worden over de wijsheid van God voor het hele leven, maar meer over het persoonlijk geloof.

            Deze kritiek is in allerlei klank tot uiting gekomen.

            En nu is dit het merkwaardige: deze kritiek is in later jaren wel minder geworden, maar nooit geheel verstomd.

            Altijd waren er onder ons, die kritisch stonden tegenover het onderzoeken van de Schriften en niet ophielden te verkondigen, dat men beter deed om over de persoonlijke omgang met God te spreken.

            Het schijnt wel, dat deze kritiek in onze dagen weer sterker wordt. Nog maar zelden is het gebeurd, dat deze kritiek zwart op wit werd afgedrukt. Maar in persoonlijk gesprek blijken velen maar weinig sympathie te hebben voor het werk van onze verenigingen.

            Zo is er kritiek op ons jeugdwerk, dezelfde kritiek als in 1890 en 1900. Maar terwijl in vroeger dagen deze kritiek meest uit de mond van ouderen werd gehoord, zijn er nu juist vele jongeren die onder de invloed van moderne bewegingen dezelfde klanken laten horen.

            Deze kritiek zal in de toekomst misschien wel sterker worden. Daarom moeten wij weten wat we te antwoorden hebben.

            Wat moeten wij op onze verenigingen doen? Moeten we daar de Schriften onderzoeken om de wijsheid van God te ontdekken, om onderwezen te worden in het Verbond van de genade of is dit maar verstandswerk, eenzijdig intellectualistische overschatting van ons menselijk denken en moet het meer de kant op van persoonlijk getuigen?

Nu is het mogelijk, dat wij tegenover deze kritiek een hooghartige houding aannemen, dat we het niet kunnen hebben kritiek op onze jeugdverenigingen niet kunnen verdragen, dat we door eigenroem deze klanken trachten te overschreeuwen.

            Wanneer wij deze kritiek door eigenroem trachten te ontgaan, dan gaan wij wijzen op het massale van onze organisaties, op de duizendtallen van leden, op het daverend applaus van onze bondsdagen, op de voortreffelijkheid van onze organisaties en haar leiders.

            Wij gaan dan roemen in ons getal, wij vleien dan onze sprekers, Wij applaudisseren dan misschien minuten lang, maar de ovatie geldt dan meer de spreker, die het zo keurig heeft gezegd in een geestdriftige voordracht, dan het gesprokene.

            'k Las deze zomer een voorlopige aankondiging van een Openluchtmeeting. De sprekers waren nog niet bekend, maar, zo schreef de secretaris, zoals altijd zullen ook dit jaar mannen van naam voor ons optreden.

            Zo iets moest onder ons niet worden gehoord.

            En als we dan niet voor de persoonlijke sprekers-begaafdheid van onze woordvoerders applaudisseren, dan moeten we oppassen om ons niet in gezwollen leuzen te verliezen.

            Wij verzekeren dan elkaar van onze trouw. De vijand, zeggen we dan, rukt van alle kanten op ons aan, maar hij zal ontdekken, dat er nog duizenden jonge mensen zijn, die vasthouden aan hun ideaal.

            Ik geloof, dat ook deze klanken wel eens onder ons wordt gehoord.

             We gaan dan roemen in onze trouw, alsof door onze trouw ons werk in stand blijft en niet door de trouw van de HERE.

            Ik wil hiermee zeggen, dat wij, als we geen kritiek kunnen verdragen op ons werk, wij hoe langer hoe meer gedrongen zullen worden om te gaan roemen in ons eigen werk.

            Er is nog een andere houding mogelijk tegenover de kritiek, die ik genoemd heb. Het kan ook zijn, dat we de kritiek ten dele gelijk geven.

            Dan zeggen wij, dat er een element van waarheid in die kritiek wel ligt opgesloten, dat we moeten oppassen niet alleen aan het verstand het woord te geven, dat we niet eenzijdig mogen worden en dat ook aan het hart zijn rechten gegeven moet worden.

            Ons werk zal zich dan gaan kenmerken door grote onvastheid. We worden dan weifelachtig in alles wat we doen. Het wordt dan een balanceren tussen de klippen door.

            En terwijl Gods Woord ons zegt, dat we in de waarheid mogen blijven staan, omdat Gods waarheid vast is, staan we dan geen ogenblik meer, maar menende dat waarheid een zaak van theorie is, gaan we heen en weer wankelen ussen verschillen de tegenstellingen, die we dan betitelen met de mooie naam van ideaal.

            Wij moeten dan proberen ons evenwicht te houden en we gaan dan onze idealen tegen elkaar in aanprijzen.

            De één zegt dan: verstandelijke ontwikkeling moeten we aankweken, onze jeugd moet veel weten en goed leren redeneren.

            De ander zegt: nee, het gaat om vorming van de persoonlijkheid, om een harmonieuze ontwikkeling van al onze gaven en talenten. We moeten veelzijdig gevormd worden.

            Anderen zijn er weer, die hun bedoelingen in een tegenstelling proberen weer te geven: ze zeggen: evenwicht tussen leer en leven, theorie en praktijk, het kennen en het vertrouwen, het algemene en het individuele of, met verwarrende onhelderheid: verbond van de genade en persoonlijk geloof.

            Het wordt dan een zoeken van de gulden middenweg en bij iedere stap moeten we ons dan ernstig afvragen of we niet gevaar lopen eenzijdig te worden.

            We gaan dan tot elkaar zeggen: het mag niet enkel verstandswerk zijn (alsof het mogelijk was, dat iemand alleen met zijn verstand iets deed). Toch mag het gevoel niet overheersen, het verstand heeft ook zijn rechten.

            En zo wordt het dan een overstappen van de ene pool op de andere.

            Wij horen van dit heen en weer wankelen niet slechts in de kringen van het verenigingsleven. Ons hele gereformeerde leven wordt gekenmerkt door een al groter wordende onvastheid, een zigzag-zoekend tasten naar de gulden middenweg, terwijl Gods Woord maar doorgaat om ons toe te roepen, dat we in de waarheid niet naar de middenweg moeten zoeken, maar door Gods genade mogen blijven staan, zoals onze vaderen in de 16e eeuw staande gebleven zijn in de waarheid tegenover de Roomse Kerk en de dwepende sekten en zoals de mannen en de vrouwen van de Afscheiding en de Doleantie evenmin gewankeld en naar een geestelijk evenwicht gezocht hebben.

            Het is dus zo gesteld:

            Er is een sterker wordende stem van kritiek op ons Gereformeerde leven en ook op het verenigingswerk van de jeugdorganisaties, een kritiek die ons toeroept, dat het verstandelijke wordt overschat en dat het toch aankomt op het persoonlijke leven.

            En tegenover deze kritiek wordt door sommigen een afwijzende houding aangenomen met het zeggen, dat onze organisaties zo bloeien en onze bondsdagen zo slagen.

            En anderen willen deze kritiek deels als juist erkennen en verliezen zich dan in onmogelijke pogingen om het evenwicht te bewaren tussen wat zij dan noemen verstandelijke ontwikkeling en persoonlijke beleving, tussen leer en leven, tussen het objectieve en het subjectieve, het voorwerpelijke en het onderwerpelijke, het verbond van de

 genade en het persoonlijk geloof, kerk en individu verstand en hart of bij welke tegenstelling men overigens leeft.

            En nu wilde ik deze avond met u vragen wat we van deze dingen moeten denken.

            Wat zegt Gods Woord van de jeugd?

            Tegen welke gevaren waarschuwen ons de Schriften?

            En dan moet dit voor ons vaststaan, dat God in de Schriften ook tot de jeugd spreekt, de jeugd toezegt ook tot de jongens en meisjes zegt, dat ze in de waarheid mogen blijven staan, maar ook de kinderen van de gemeente, die nog niet [tot] zelfstandigheid gekomen zijn, waarschuwt tegen de gevaren die hen bedreigen.

            Zo moet de Schrift ons ook de weg wijzen in ons verenigingsleven.

            In de Schrift spreekt God ook tot de jeugd.

            Dat moet goed verstaan worden. In de Bijbel kan geen bladzijde worden aangewezen waar een bijzonder interesse voor de jeugd aan de dag komt, Nergens lezen we een apart woord, een aparte geschiedenis, een aparte waarschuwing voor de jeugd.

            Wel wordt tegen de zonden van de jeugd gewaarschuwd. Zo wordt er wel gezegd: kinderen, weest uw ouders gehoorzaam.

            Maar al vinden wij in de Schrift wel waarschuwingen tegen jeugdzonden, dat betekent niet, dat de Schrift zich apart tot de jonge mensen richt om op een aparte manier hun de waarheid van God bekend te maken.

            Het is nog niet zo heel lang geleden dat men sprak over de eeuw van het kind. Heel lang heeft deze eeuw niet geduurd. Na een jaar of tien kreeg men er een beetje genoeg van en de kinderen zelf wel het allermeest.

            Men hield elkaar toen op de congressen over opvoeding voor, dat de kinderen in een andere wereld leven dan de volwassenen wat ten dele waar is

            Maar nu meende men de boodschap van het Woord van God bij de kinderwereld te moeten aanpassen en zo ging men kinderkerk houden.

            Later kwam de oudere jeugd meer in het centrum van de belangstelling. De jongens en meisjes werd gezegd, dat ze zeer belangrijk waren in de wereld. Zij kregen dan ook een apart woord in de jeugddienst. Men deed alle moeite om het voor de jeugd toch heel apart te zeggen, anders dan tot de grote mensen en het gevolg was, dat de jongens en meisjes in de jeugddienst hoe langer hoe kittelachtiger (ongeduriger) van gehoor werden.

            God heeft niet een apart woord voor de jeugd.

            Wat God tot gemeente zegt, dat is ook voor de jeugd van de gemeente.

            Maar juist omdat de Bijbel geen apart woord voor de jeugd heeft, spreekt de Bijbel nu ook tot de jeugd van de eerste bladzijde af tot de laatste toe, precies hetzelfde als wat tot de vaders en de moeders wordt gezegd.

            In de Schrift is de gemeente een eenheid, ze is een volk van God, een volk met kinderen, met jongens en meisjes, met een oudere jeugd.

            Daarom is de Schrift niet een boek voor de jeugd apart, evenmin als ze een apart boek voor de mannen of de vrouwen is, maar ze is het boek voor de gemeente, voor het volk en voor allen die tot het volk van God behoren.

            Daarom geldt alles wat God tot Zijn volk zegt ook voor de jeugd, ook voor onze jongens en meisjes en hun verenigingen.

            En als de Schrift dan de gemeente waarschuwt, dan horen we niet: zie er op toe, dat u geestelijk evenwicht bewaart en dat u niet eenzijdig de nadruk legt op dit of dat.

            Maar dan horen wij iets dat veel dieper in ons leven ingrijpt: ziet toe, dat gij de HERE, de God van uw vaderen niet verlaat.

            Dat is het gevaar waartegen we gewaarschuwd worden: tegen het verlaten van de HERE. En dan raakt dat het hele leven.

             Gij zult de Here uw God liefhebben met uw ganschen hart geheel uw hart en met, geheel uw ziel en met geheel uw verstand.

            Het gebod van God raakt het hele leven. Maar ook de waarschuwing raakt het hele leven. Zo zegt David op zijn sterfbed tot zijn zoon Salomo: En gij, mijn zoon Salomo, ken de God van uw vader, en dien Hem met een volkomen toegewijd hart en een bereidwillig gemoed, want de HERE doorzoekt alle harten en doorgrondt al wat de gedachten beramen.  Indien gij Hem zoekt, zal Hij Zich door u laten vinden; doch indien gij Hem verlaat, zal Hij u voor eeuwig verwerpen. (1 Kronieken 28:9).

            Of zoals Ezra het zegt tegen de koning Arthahsasta: De hand van onze God is ten goede over allen die Hem zoeken, maar zijn macht en zijn toorn zijn tegen allen die Hem verlaten. (Ezra 8:22)

            En zo is het nu ook voor de jeugd van de kerk van vandaag: indien gij Hem zoekt, Hij zal Zich door u laten vinden, maar indien gij Hem verlaat, zal Hij ook u verlaten.

            Met een woord gezegd: God spreekt tot ons van de zegen en van de vloek.

            Zo spreekt het Woord van God tot ons ook in de situatie waarin wij, Westerse christenen van de 20e eeuw verkeren.

            God zegt niet, dat we voor alle dingen moeten zoeken naar een evenwichtige ontwikkeling van onze persoonlijkheid of naar een harmonie tussen verstand en gevoel, leer en leven, het verbond van God en het persoonlijk geloof of welke verwarrende tegenstellingen hier nog meer gemaakt mogen worden.

            Maar Hij zegt ons dat wij Hem moeten liefhebben met ons hele hart, met onze hele ziel en met al onze krachten. Hij zegt ons, dat we oprecht in Zijn wegen moeten wandelen, ook in ons verenigingsleven. En Hij zegt ons, dat we dan Zijn zegen zullen genieten over alles wat we doen.

            Zo heeft de kerk telkens de zegen van God genoten wanneer ze de HERE zocht en in Christus leefde.

            En de HERE waarschuwt ons in Zijn Woord nergens tegen een koud verstand of tegen een warm gevoel of tegen een waarheid die maar theoretisch zou zijn of tegen een ijver voor de zaak van de HERE op allerlei gebied, nog minder waarschuwt de Schrift ons tegen een te veel leven in het Verbond van God, een te veel staan in de waarheid, zó dat het persoonlijk geloofsleven daaronder zou verarmen en verkommeren. Dat zijn allen gevaren waarvan de Schrift niet weet, dat zijn gevaren die in het denken van de mensen zijn opgekomen.

            Nee, als de Here waarschuwt, dan zegt Hij: indien u Hem verlaat, Hij zal ook u verlaten.

            En als Hij ons bedreigt, dan zegt Hij niet: pas op, want als u zo doet, dan is het evenwicht in uw geestelijk leven weg en dan zal dit of dat bij u verkommeren en dan wordt u geen harmonieuze persoonlijkheid. Maar dan zegt Hij: als u Mijn wegen verlaat, dan kom Ik met Mijn vloek over u.

            En de kerk heeft telkens geleden onder de grote vloek van God over de kerk die Hem verliet.

            Verstaat u het verschil tussen die goedbedoelde waarschuwingen van mensen, die ondanks hun goede bedoelingen toch verwarring zouden brengen in ons leven en de waarschuwingen van God?

            Dat moet de Gereformeerde jeugd verstaan en daaraan moet ze zich houden ook in het werk van de verenigingen.

            Wij hebben in ons verenigingswerk de beloften van God: als wij Hem zoeken, dan zal Hij Zich laten vinden. de worden. De HERE is een weldoener voor diegenen die Hem vrezen.

             Maar we hebben daar ook Zijn bedreigingen. Als de Gereformeerde jongens en meisjes de HERE zouden verlaten, dan zal God ook onze Bonden verlaten, dan zal Hij tegenover onze verenigingen in een vijand verkeren, dan komen we onder de vloek.

            De Bijbel zegt het ons veel ernstiger dan enig mens het zeggen kan, zo ernstig, dat vele Gereformeerden daar blijkbaar niet veel van wil en horen.

            Toen Israël aan de grenzen van Kanaän gekomen was deed God het volk staan tusschen de bergen Ebal en Gerizim op het vlakke veld tegenover Suf en straks als ze Kanaän zijn binnengetrokken dan moeten me zich vergaderen tussen de bergen Ebal en Gerizim.

            Tot tweemaal toe wordt daar een gemeentevergadering gehouden. En de HERE spreekt daar tot Zijn volk, de eerste maal door de mond van Mozes, de tweede maal door de dienst van Jozua.

            En dan laat de HERE horen de zegen en de vloek. Het hele boek Deuteronomium is er van gevuld, in het bijzonder de laatste hoofdstukken.

            Vooral in hoofdstuk 28 wordt uitvoerig door de HERE gezegd, hoe Israël in Zijn wegen moet wandelen in het hele leven, ook in de handel en in het verkeer.

            En dan zal God aan Israël Zijn zegen geven en het wordt daar zeer uitvoerig opgesomd. Tot in de schuren en in de stal toe zal Israël worden gezegend.

            Maar dan zegt God ook dat de vloek zal komen over het volk van het Verbond dat de God van het Verbond verlaat. Het zal geslagen worden over de volle breedte van het leven, in zijn nationaal bestaan, in het huwelijk, in de gezinnen, in de arbeid en in de samenleving.

            En als Israël dan niet luisteren wil, dan zal Gods wraak volkomen zijn, dan zal de vijand komen en dan worden hun vrouwen door andere mannen gegrepen, hun kinderen zullen in de gevangenis gaan.

            Ja, u zult waanzinnig worden vanwege het schouwspel, dat uw ogen zullen zien, zegt God tot Israël.

            God zal dan Israël beangstigen in al zijn steden.

            Zelfs zullen de Israëlieten van de grote honger het vlees van hun zonen en hun dochters eten in de benardheid en benauwdheid, waarmee de vijand hen kwellen zal.

            En ten slotte zullen de dode lichamen van de Israëlieten liggen als mest op het veld, als aas voor de vogels en als voedsel voor de beesten van de aarde.

            Israël zal tot een voorwerp van ontzetting worden,  een spreekwoord en een spotrede onder alle volken.

            En God zal er behagen in hebben, zo staat er, als Hij Israël te gronde te richt en te verdelgt

            Dat is Gods Vloek over degenen die Hem verlaten. En zo is het geweest in de geschiedenis van Israël.

            Telkens heeft Israël de weg van God bewandeld. En dan was God met Zijn volk, dan was Israël als een uitverkoren zoon. Onze Psalmberijming zegt ervan:

 

            Hij gaf aan Jacob Zijne wetten,

            deed Israël op Zijn Woorden letten.

            Hij leerde z' in Zijn wegen wand'len.

            Zo wou Hij met geen volken hand'len.

            Die moesten Zijn getuigenissen en

            Zijn Verbondsgeheimenissen missen.

 

            Maar als Israël de HERE verliet, dan verliet de HERE ook Israël. Vreselijk werd dan geleden onder de vloek van God.

             En als ze dan hun zonden beleden en terugkeerden tot de HERE, als ze boetvaardig bogen voor de oordelen van God, dan wilde God de schuld vergeven om Christus' wil, om het bloed van de verzoening, dat straks op Golgotha vergoten zou worden.

            En dan keerde Hij weer met Zijn gunst en verloste Hij Zijn volk.

            Maar in de dagen van de profeten ging Israël steeds beslister wandelen in de weg van eigenwillige godsdienst en afgoderij, zelfs dienden ze de Moloch.

            En toen is de vloek van God gekomen over de Israëlieten. De boeken van de profeten staan er vol van. God sloeg Zijn volk met zijn koningen en zijn priesters, met zijn huisgezinnen en zijn vee, met zijn nationale vrijheid en zijn politiek bestaan.

            Toen kwam God met zijn gramschap. Jeremia stortte zelfs de gramschap van de HERE uit over de kinderen op straat.

            God sloeg Israël dan ook in zijn kinderen.

            Daarom horen we in de profeten telkens hoe de toorn van God over de kinderen van de afvallige kerk gekomen is.

            Die werden ook verstrikt in de valse godsdienst

            Amos had er al van gesproken. De kinderen van de kerk zouden afvallen en dan zouden de kinderen van de kerk het overal zoeken.

            Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Here Here, dat Ik een honger in het land zal zenden. Geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden van de HERE te horen

            Dan zullen zij zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten zullen zij dolen, om te zoeken het woord van de HERE; maar vinden zullen zij het niet.

            En dan volgt er: Te dien dage zullen de schone maagden en de strijdbare jongelingen in onmacht vallen van dorst, die zweren bij wat de schuld van Samaria is, die zeggen: Zo waar uw god leeft, o Dan en: Zo waar de bedevaart naar Berseba leeft!  Ja, zij zullen vallen en niet weer opstaan.

 

            Schijn van een goede boodschap.

            Honger en dorst naar het Woord van God.

            Maar in werkelijkheid een vloek.

            't Gaat over het komende oordeel.

            Grote droogte

            Israël in nood

            Dan komt er een honger en een dorst naar het Woord.

            Maar welk een dorst?

            Deze dorst: andere goden gediend

            In de nood denken ze aan de God van de vaderen terug,

            maar geen bekering

            Ze denken er aan, dat God vroeger op allerlei

            plaatsen tot de aartsvaders gesproken had

            en nu trekken ze door het land West Zuid Oost Noord

            naar iedere plek waar God vroeger wel eens gesproken had.

            schone maagden en strijdbare jongelingen

            kinderen van het volk dat afviel

            kinderen die zelf in de afval volharden

            zwoegen door het land

            en intussen zweren

            goddeloze eden: bij de schuld van Samaria (beeld van Bethel)

            bij de God van Dan en bij de pelgrimstocht naar Berseba.

             Dit laatste is het ergste

            Berseba in het Zuiden

            langs Bethel, langs Jeruzalem

            zo een pelgrimstocht dwars door het land

            zweren bij de pelgrimsweg naar Berseba,

            zweren bij hun godsdienstigheid.

            zoo zwerven, al zwerende,

            omkomen van dorst, ze zullen niet meer opstaan.

            zo is deze dorst naar het Woord een vloek

            niet een waarachtig zoeken van het Woord van God,

            maar een bijgelovig jagen naar orakels

            een lopen van de ene richting in de andere

            meer een zoeken van godsdienstigheid dan een zoeken van God

            Ezechiël: de ondergang komt en zij zullen de vrede zoeken, maar hij zal er niet zijn.

            Ellende zal op ellende komen en er zal gerucht op gerucht wezen,

            dan zullen zij het gezicht van een profeet zoeken,

            maar de wet zal vergaan van de priester en de raad van de oudsten.

 

            zo is er een dorst naar het woord van de HERE die een vloek is

            een lopen van de ene godsdienstige richting naar de andere

            een wankelen van de ene mening naar de andere

            Amos noemt speciaal de jeugd

            daarop de zwaarste vloek

            zo Middeleeuwen

            een dorst naar het Woord, maar het was een vloek

            Letterlijk een lopen van het ene Mariabeeld naar het andere

            van klooster tot klooster, jagen naar beroemde relikwieën

            om hulp in de bittere nood

            En zo 18e eeuw

            toen de kinderen van de Gereformeerde kerk die

            de God van de vaderen verlaten hadden zochten

            bij al de richtingen in de kerk

            toen ook een dorsten naar het Woord,

            het zoeken links en het zoeken rechts

            Die vloek toen niet volkomen

            er waren nog predikers die de waarheid verkondigden, maar steeds minder.

            Voetianen

            maar deze dikwijls dorre redeneringen, spitsvondige redeneringen,

            offers op het altaar van het Rationalisme van die dagen (dode Voetianen)

            anderen die offerden op het altaar van het vrome gemoed,

            valse mystiek van de zielenverering (levende Voetianen)

            onder deze nog de beste predikers (Brakel)

            Maar verder allerlei valse profeten op de kansel Remonstranten, Cartesianen,

            Spinozisten, Coccejanen, Mystieken, Pietisten, geestdrijvers, tot pantheïsten.

            Toen kinderen van de Gereformeerde kerk gezocht overal

            vergoddelijking van het denken

            vergoddelijking van het gevoel

            Rationalisme en Mysticisme

            valse verstandsverering en valse gemoedsverering

             grote nood, honger, armoede, werkeloosheid

            geworpen in de armen van de revolutie,

            stadhouder verjaagd en toch alleszins godsdienstig,

            allemaal zoekende mensen, die nog graag een stichtelijk woord hoorden

            en vooral graag geroerd werden

            Maar geen bekering naar het Woord van God toe,

            naar het levende Woord van God,

            dat van de kansels werd geweerd

            en soms in de gezelschappen nog hier en daar in ere was.

 

            Dat is de vloek, die ook over ons kan komen

            dat gevaar voor de jeugd

            God van de vaderen verlaten en andere goden dienen

            de goden van de tijd

            als dan de nood nog hoger klimt...

            dan ook ronddolen om het Woord van God te horen

            zoeken overal bij allerlei richtingen

            en niet vinden

 

            Dat zijn de gevaren die ons bedreigen

            deze gevaren niet zo ver als we misschien denken

            niet dat u eenzijdig wordt, want u mag in de waarheid staande blijven

            maar dat u de waarheid verloochent en God verlaat

            dat doen de mensen niet in eens met het volle bewustzijn

            ook een langzaam afgetrokken worden.

 

            Jozua tot Israël: de volken zullen u tot een strik zijn en een val, tot een gesel op uw zijden en dorens in uw ogen,  totdat gij vergaan zult uit dit goede land, dat de HERE, uw God, u gegeven heeft

En de engel van de HERE tot Israël te Bokim na Josua's dood: gij zult geen verbond sluiten met de bewoners van dit land; hun altaren zult gij afbreken. Doch gij hebt naar mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij gedaan? En Ik heb ook gezegd: Ik zal hen niet voor u uit wegdrijven, maar zij zullen u tot tegenstanders en hun goden u tot een valstrik zijn .

            Zo kunnen de goden van de tijd ook voor ons een valstrik zijn, als we onder ons hun altaren laten staan en niet beslist afbreken.

 

Ik wil daarom nog met enkele woorden wijzen op de goden van deze tijd, die ook op ons leven en denken beslag willen leggen.

 

Maar vooraf een enkel woord over een ander kwaad dat onder ons gevonden wordt en dat niet getypeerd kan worden als een navolgen van wereldse stromingen.

Onverschilligheid en onoprechtheid

Onverschilligheid hier niet als karaktertrek nog al eens onder jongens, graag een tikje onverschillig

oppervlakkige zonde

Maar nu onverschilligheid die in een religieuze levenskeus gegrond is.

kinderen van het verbond die de God van het Verbond de rug toekeren

voor God toch altijd kinderen van Zijn volk

laat Zijn oog over hen gaan

 maar als ze zich niet bekeren van hun onverschilligheid, dan zal Hij ze oordelen

iemand die nu gereformeerd wordt opgevoed zal het zwaarder hebben in het oordeel dan een heidenkind

deze meestal gemakkelijk te herkennen

komen meestal niet op onze vereniging.

 

onoprechtheid niet te herkennen.

weer niet een karaktertrek, die misschien onder meisjes wel eens meer gevonden wordt dan onder jongens

maar hier: wel meedoen, maar het hart niet voor de HERE, wel het verbond in de mond, maar niet doen wat God zegt

onbekeerd in de kerk

zo ook op onze verenigingen

de kritiek, die ik in het begin genoemd heb, kan voor de onoprechten van hart zo misleidend zijn

deze kritiek zegt: dat ons werk opgaat in verstandelijk spreken, maar het persoonlijk geloof word zo gemist.

 

Deze kritiek is misleidend voor de onoprechten.

het is niet zo dat de onoprechten met hun verstand de HERE dienen, nee ze dienen met hun hele leven de HERE niet, ook niet met hun verstand.

Daarom niet: ziet toch toe, dat naast het verstand ook het hart een plaats heeft, het gemoed, het gevoel.

Maar: ziet toe, dat jullie in je onoprechtheid niet verloren gaat.

want als je in onoprechtheid leeft, dan ligt je leven onder de vloek.

Daarom niet: je mag het verstand niet te veel op de voorgrond plaatsen, want bij zulk een vermaning kunnen we onbekeerd blijven voortleven.

Maar: jullie moeten je bekeren met je hele hart ook met je verstand en met je gevoel, met je wil en met je woorden, met je plannen en met je verlangens, met heel je leven.

 

Zo zijn er in onze kerk die met hun hart van de HERE afkerig zijn. De onverschilligen komen er eerlijk voor uit. De onoprechten verbergen hun ware aard, bewust of onbewust.

 

Maar als we niet onverschillig en niet onoprecht zijn, dan moeten we toch toezien, dat de goden van de tijd ons niet tot een valstrik worden, zoals bij Israël.

 

De afgod van het verstand

Wetenschapsverheerlijking

vooral voor 20 en 30 jaren

velen in de wetenschap hun god, door wie ze hun hele leven lieten beheersen

Verstandsverheerlijking bij hen die

spitsvondigheden liefhebben

graag redeneren over diepe vragen

liefst buiten de Schrift om van redenering op redenering overspringen

onnut getwist over bijbelteksten

straks ijdele speculatie, een meedoen met de filosofie van de wereld , zoals Paulus het zegt allerlei en op:

verheerlijking van rede

soms verstand boven de waarheid van God

 Bijbelkritiek, kritisch oordelen over de openbaring.

 

Verstandsverheerlijking

rationalistisch praten over begrippen

niet zeggen: gij hebt de waarheid wel goed gezien,

maar uw beleving deugt niet

nee: wanneer iemand leeft bij een stel begrippen dan heeft hij de waarheid juist verloochend

dan bekeren ook in het denken

band met het Woord los

tegelijk vervreemding van het leven

andere mogelijkheden:

voorliefde voor spitsvondigheden

graag redeneren over diepe vragen: waarom liet God de zonde toe, uitverkiezing en verantwoordelijkheid enz.

springen van de ene redenering op de andere

denkvragen opwerpen

onnut twisten over bijbelteksten

waarheid loslaten, denken vasthouden

straks ijdele filosofie van de wereld (Paulus)

allerlei kant op:

leven bij begrippen abstracties dorre redeneringen

soms ook:

zich afkeren van de belijdenis, sommigen meegedaan

            op de vereniging altijd denkvragen opgeworpen, eenvoudig antwoorden versmaad,

            later zich afgekeerd van de belijdenis, geleefd bij eigen denkproblemen

            alles willen begrijpen

            rationaliserend het mysterie benaderen

            verstand boven de waarheid

            Schriftkritiek

Dat is verlaten van de HERE en wanneer onze verengingen deze kant zouden opgaan dan een slag in de lucht om te zeggen, dat ze eenzijdig worden, dan: verlaten van de HERE, dan zal de HERE ook onze verenigingen verlaten

dan zullen ze redeneren tot in de volkomen afval toe (18e  eeuw) Honger naar het Woord

 

Het gevaar van onze tijd ander.

niet verstandsverheerlijking, maar verheerlijking van het levensgevoel

nu niet op in gaan

kort aanduiden

het verstand afgezworen, wetenschap van de troon gestoten

niet de denker verheerlijkt, die vaste wetten opspoort en naar vaste denkwetten het leven wil regelen, naar vaste denkwetten die door ieder mens kunnen worden nagedacht en meegedacht

Nee,

verheerlijking van het mysterieuze in de mens

het irrationele

dat zich niet bekommert om vaste wetten, die iedereen met zijn denken kan volgen

maar het wonder, het onverwachte, het geniaal-soevereine, het alle wetten brekende en met alle denken spottende irrationele levensgevoel

voorbeeld: in volle vredestijd beschieting van een open stad in Spanje: Almeria,

 geen wet van oorlog en vrede, geen volkenrecht, geen knellende band, geen beredenering, geen rechtvaardiging voor het geweten van de wereld

een daad!

 

als de politieke uitwerking van dit beginsel verworpen wordt, kan de religieuze grondgedachte ons toch wel gevangen nemen

dit irrationalisme in totaal andere vormen

zo God de Mysterieuze, de vreemde god die niet een verbond van genade heeft geopenbaard, maar wispelturig, willekeur

God van ja en nee, vandaag zus en morgen anders

God van de revolutionaire doorbraken

niet een God van Wie Zijn Raad zal bestaan, niet een gemaakt bestek, niet een God van betrouwbare onwankelbare waarheid,

maar een god van de wonderlijke invallen

Onbetrouwbaar

misschien wel de komst van Zijn koninkrijk door de communisten of door de AJC . misschien wel de rechtvaardigen verwerpt en de goddelozen aanneemt

De vreemde god, die telkens de wetten van deze wereld doorbreekt en alles ondersteboven werpt

deze God geen waarheid die Hij nimmer krenken zal

op deze god moet worden gewacht

of Hij misschien het wil doen

niet een god van vaste beloften,

maar een god van invallen

met deze god de mens op voet van gelijkheid

God een mysterie van onberekenbare willekeur

maar de mens ook iets mysterieus-onberekenbaar

daarom geen vaste ordinantiën voor het hele leven, niet een wijsheid van God die tot in eeuwigheid blijft, de wereld in stand houdt en de ordeningen bewaart

daarom geen christelijke politiek, geen christelijke school, geen christelijke wetenschap, geen christelijke actie. God moet het doen

deze klanken vinden aansluiting bij een deel van de traditie die onder ons nog werkende is. Middeleeuwen ook god van de willekeur en mens van de willekeur, het staan boven alle wetten

verbond van God verloochend

na de reformatie weer opnieuw vastheid van Gods beloften geloochend

weer mensen die hun leven lang hebben gewacht of God het misschien wilde doen

Woord veracht, letter gedood, de Geest maakt levend

toen zoeken naar een God, Die Zich niet in Zijn Woord geopenbaard heeft,

maar die gekend moest worden uit een bijzonder religieus beleven

die gevoeld moest worden in bijzondere ogenblikken en die zich dan weer verborg, omdat hij altijd de god van het mysterieuze bleef

daarvoor wel beroep op het Woord, maar niet de God van het Woord. (Honger naar het Woord)

 

 

deze moderne vroomheid zal wel verzet vinden op onze verenigingen

maar wel toezien, als we niet waken zouden we overweldigd zijn voor we het weten

 het zit in de lucht en het sluit onmiddellijk aan bij de stemming waarin de moderne mensen leven als wij met deze modestromingen dien modegod zouden aanbidden, dan verlaten wij de HERE, de God van onze vaderen

 

zo overal om ons heen: dat de stoel van de mens gezet wordt naast de troon van God.

de een wil denkende het mysterie benaderen

denken over God Zelf, met het denken niet waarheid begrijpen, omvatten, maar met het denken omvatten de verborgen dingen

de ander spreekt juist over het Mysterie in God maar meent dat er in de mens ook zo iets mysterieus gevonden wordt, waardoor de mens toch de evenknie van God zou zijn

en zo god kennen, de verborgene, diep in de verborgen mens, in de diepe zielengrond, in het bijzonder moment van het bijzonder beleven.

 

En nu weten wij, dat tegenover al dat vereren van de mens door God een volk geroepen is om Hem te loven en Hem in Zijn Wijsheid te aanbidden.

daarom moeten wij de Schriften onderzoeken om die wijsheid van God te verstaan en om zo uit het Woord van God te leren al de ordinantiën van de HERE voor het hele leven.

Daartoe zijn we op onze verenigingen geroepen

niet om daar een god van de rede te aanbidden,

niet om het denken van onze leiders en voorgangers te bewonderen,

maar om de HERE te geven de eer van Zijn Naam

ook niet om daar elkaar voor te houden, dat de letter doodt en dat alle schriftkennis eigenlijk maar waardeloos is en dat er iets anders met ons gebeuren moet, dat de ordeningen moeten doorbroken worden en dat het Koninkrijk van God komt in een geweldige beroering en omverwerping van het bestaande maar

om te leren de waarheid te belijden

 

we mogen noch in de weg van het ouderwetse rationalisme de HERE verlaten noch in de weg van het moderne irrationalisme

wij moeten ons houden aan Zijn Verbond, niet een uitwendige zaak, niet een door de mensen uitgedachte theorie, maar de roeping om lief te hebben met ons hele hart en met ons verstand en met heel onze ziel en met al onze krachten.

 

Dan zullen we niet dwalen, dan worden onze verenigingen bewaard, dan mogen wij in de waarheid staan (ander s ook voor ons honger naar het Woord)

daarin kunnen we nooit te ver gaan en nooit eenzijdig worden

dat is de weg waarin onze jeugd behouden wordt, de weg waarin ook onze verenigingen mogen doorwerken in het vast geloof, dat ze in de weg van de HERE ...