Referaat door ds. J.W.Tunderman

gehouden voor de Dordtsche G.J.0.

10 November 1937

Wetenschap en Schriftgeloof

Wetenschap telkens in de gesprekken betrokken. Wetenschap schuld van de meningsverschillen. Wetenschap moet de kwesties uitmaken. Gemeenschappelijke gedachte: wetenschap is een zaak van enkelen (de geleerde heren). Kuyper heeft het resultaat van de wetenschap altijd aan het volk voorgelegd. Ons volk moet tot oordelen bevoegd zijn, niet over intern-wetenschappelijke kwesties, maar wel over de resultaten. Dus niet over de intern-wetenschappelijke vragen. In deze zin is popularisering van de wetenschap onmogelijk. Onjuist dat op de Jeugd-organisaties wetenschap beoefend wordt. Kuypers idee van de anti-these doorgetrokken op het terrein van de wetenschap: tweeërlei wetenschap.

Daarom: Vrije Universiteit. Streven om dit los te laten. Sommigen: onmogelijk. Gereformeerde theologie, ethiek, Calvinistische rechts- en staatsleer, maar voorts neutrale wetenschappen of: neutrale wetenschappen met principieel-Calvinistische aanvulling. Daartegenover: vernieuwing van het antithese-bewustzijn, doortrekking van Kuypers lijnen, idee der Christelijke wetenschap. Dit geding gaat niet buiten het Gereformeerde volk om.

Band tussen het Gereformeerde volk en de Gereformeerde wetenschap, het Gereformeerde volk moet de Gereformeerde wetenschap dragen niet slechts door op tijd hun contributie te betalen, maar door er achter te staan. Kan dat? Wetenschap die de band met het volk doorsnijdt heeft geen achterban, vervreemdt van het leven, moet verdorren en uitsterven. Want wetenschap moet gedragen worden door een levens- en wereldbeschouwing.

Levens- en wereldbeschouwing kan niet op de studeerkamer worden in stand gehouden, maar moet leven in het volk. De man van wetenschap moet een kijk op het geheel hebben anders gaat hij onder in wetenschappelijke kwesties heeft zijn werk geen perspectief. En deze kijk op het geheel heeft de man van wetenschap in gemeenschap met velen die nooit wetenschappelijk gestudeerd hebben.

Hiermede niet geloochend, dat wetenschap vruchtbaar is voor de levens- en wereldbeschouwing van het volk. Wisselwerking. Wetenschap zonder levens- en wereldbeschouwing gaat dood. Talrijke voorbeelden. Wereldbeschouwing zonder wetenschap kan wel bestaan, maar kan haar krachten niet ontvouwen. Voorbeeld: Lutherse levens- en wereldbeschouwing in Duitsland.

Zo wetenschap niet een zaak van de geleerde heren, maar een zaak die gevoed moet worden door mannen en vrouwen uit het practische leven. Een zaak die levend contact met ons volk om haars levens wil nodig heeft.

Zo vanavond: wetenschap en Schriftgeloof.

Voor we deze twee zaken in hun onderlinge verhouding zien, twee misverstanden wegnemen

1. Ons volk diep doordrongen van de macht der ongelovige wetenschap. Waan alsof de wetenschap een eensgezind blok zou vormen. Spreken van: de wetenschap. Ongelovige wetenschap wel beheerst door een wortelgedachte: het Humanisme. Maar al vinden we achter de moderne wetenschap een machtige wortelgedachte, dat wil toch niet zeggen, dat de wetenschap tot eenstemmigheid is kunnen geraken, zelfs niet ten aanzien van de voornaamste vragen. Staatstheorieën botsen in onze dagen tegen elkander. Maar deze ingrijpende meningsverschillen openbaren zich ook op het gebied van een wetenschap die meningsverschil toch wel schijnt uit te sluiten: de wiskunde. Daar verschillende scholen die elkander bekampen: formalisme, logistiek, intuïtionisme, empirisme. Er is een crisis in de humanistische wetenschap, een afspiegeling van de ontworteling van de moderne mens.

2. Misverstand dat met het vorige verband houdt: Mening dat er een neutrale wetenschap mogelijk is. Zij die in deze mening leven erkennen wel, dat er christelijke theologie moet zijn en christelijke staatsleer, maar ze begrijpen niet hoe christelijke wiskunde bijvoorbeeld mogelijk zou zijn. Zij menen dat de zg natuurwetenschappen neutraal zijn, zodat er van een christelijke natuurwetenschap geen sprake kan zijn. Met voorliefde beroepen deze mensen zich op de stelling 2 maal 2 is 4. En ze voegen er dan aan toe: dat is voor een christen en een niet-christen gelijk. Ik kom straks nog wel terug op die bekende stelling van twee maal twee is vier, die voor christenen en niet-christenen van gelijke betekenis zou zijn.

Het gaat nu over de vraag of er neutrale wetenschap is. En dan moet ons antwoord luiden: neutrale wetenschap is onmogelijk. ledere wetenschap wordt beheerst door een geloofskeuze. De wetenschap die het Schriftgeloof verwerpt gelooft wel, alleen ze gelooft de Schrift niet, ze gelooft in de rede van den mens of in de persoonlijkheidswaarde. Geloof beheerst de totale mens, ook zijn denken. Het is het geloof dat de mens in heel zijn bestaan richting geeft. Ongeloof betekent niet: afwezigheid van elke vorm van geloof, maar ongeloof betekent slechts verwerping van het geloof in de Christus.

De laatste stellingskeuze van een ongelovig mens is een geloofskeuze. Men zegt wel eens, dat wij ons geloof niet met bewijzen kunnen staven. En daartegenover zegt de man van het ongeloof dan wel eens, dat hij de juistheid van zijn standpunt bewijzen kan. Maar dit is volkomen onwaar. Ook de man van het ongeloof kan zijn laatste stellingskeuze niet met bewijzen staven. Hij moet geloven bij de soevereiniteit der rede of de waarde van de persoonlijkheid. Hij moet geloven, hij kan niet zonder geloof, hij moet religieus zijn, zijn laatste beslissing, zijn levenskeus is een overgave in vertrouwen.

Om een voorbeeld te noemen zou ik op Lenin, de stichter van de Russische Sovjetrepublieken willen wijzen. Wie de geschriften van Lenin leest, komt tot de ontdekking dat deze helemaal niet een man was die op grond van koude nuchtere bewijzen zijn leven gegrond heeft. Lenin was een door en door gelovig man, een man van kinderlijk vertrouwen, van felle religieuze hartstocht. Alleen: zijn geloof was niet een geloof in God, maar hij geloofde met zijn ganse hart in de menselijke persoonlijkheid. Dat geloof was wel aan alle kanten omgeven door theorieën, theorieën die ontleend waren aan het stelsel van den Duitse wijsgeer Hegel en de leer van Karl Marx.

En als u de geweldigen Mongolenkop van Lenin ziet dan voelt u iets van de woeste hartstocht waarmee deze man religieus geloofd heeft en ge behoeft maar even zijn boeken in te zien om te ontdekken dat deze man niet bij een bepaalde maatschappelijke theorie zijn werk heeft gedaan en dat hij daarbij gesteund heeft op redeneringen die verstandelijk bewezen konden worden, maar u gevoelt, dat hij geleefd heeft bij dingen die hij niet bewijzen kon en ook niet bewijzen wilde. Lenin was een valse profeet, hij leefde in een zekerheid die boven alle bewijsvoering verheven was. Het was geloofszekerheid en dat gaf aan zijn leven die razende felheid. Ik heb het nu eens bij Lenin laten zien, dat een mens niet leven kan zonder geloof. Gelooft hij het ene niet, dan gelooft hij het andere.

Trouwens als aan de moderne mensen gevraagd wordt of ze geloven, de moderne mensen van de nieuwe levensfiilosofie, zoals die in de staatsleer van Nationaal Socialisme en Fascisme doorbreekt, dan zullen zij met heler harte zeggen: Ja, wij hebben geloof in de mystische krachten van de menselijke persoonlijkheid. Zo is er ook geen wetenschap mogelijk zonder geloof. Elke wetenschappelijke richting gelooft ook al vind ik het goed als u dit woordje gelooft tussen aanhalingstekens wilt zetten.

Zo zijn dus deze twee misverstanden uit de weg geruimd: wij staan niet tegenover een eensgezinde ongelovige wetenschap, maar we hebben te doen met een wetenschap die wel één is in de vals-religieuze wortel van het geloof in de mens, maar overigens gewikkeld is in een crisis zo ernstig en zoo verwarrend, dat de uiteenscheuring van de richtingen zelfs op het gebied van de wiskunde bijvoorbeeld al meer aan de dag treedt.

En wij hebben niet met een neutrale wetenschap te doen in onze strijd, niet met een wetenschap die ten slotte niet op geloof berust, maar de wetenschap die de Schriften verwerpt en niet geloven wil het Woord van God aangaande Christus, gelooft nu in zichzelf, in de menselijke rede of in de waarde der persoonlijkheid.

Reeds door het wegnemen van deze misverstanden komen die twee zaken van wetenschap en Schriftgeloof al iets klaarder voor ons oog te staan. Het is dus zo, dat de man van het ongeloof zegt: ik geloof met mijn wetenschap in de mens, in zijn rede of in zijn persoonlijkheid. Daartegenover belijdt de man van de Christgelovige wetenschap: ik geloof met mijn wetenschap in de Christus als Redder en Verlosser der wereld, ik geloof die Christus, zoals Hij in de Schriften ons is geopenbaard als de gezondene van de Vader.

Twee vragen komen nu onze aandacht opeisen: wat is wetenschap en wat is Schriftgeloof? Eerst wil ik de tweede vraag beantwoorden: wat is Schriftgeloof?
Ik behoef hier niet lang over te spreken. Slechts een misverstand moet hier afgesneden worden. De Schrift is niet een boek dat zich uitsluitend bezighoudt met de persoonlijke verhouding tussen God en de gelovige. Telkens wordt de Schrift zo gezien, maar dan verstaan wij niet de kracht van het Woord van God, dan wordt de Bijbel inderdaad een boek voor de Zondag. Maar de Schrift is niet een boek, dat zich uitsluitend bezighoudt, laat ik zeggen, met de wedergeboorte en de bekering van den mens. De Schrift is openbaring van de waarheid van God over het ganse leven. We horen dat al in de eerste woorden van Genesis: in de beginne schiep God de hemel en de aarde.

En dan blijft de Schrift door al de boeken heen trouw aan dat eerste woord. De Bijbel is niet een boek voor dat ene stukje van het menselijk leven dat we als het godsdienstige leven aanduiden, maar de Bijbel is een boek dat van Genesis tot Openbaring spreekt van hemel en aarde en alles wat daarin is. Het is niet één zijde van ons menselijk bestaan, dat door de Schrift belicht wordt, maar alle zijden van ons leven staan in het licht van de Openbaring van God. Ons leven heeft tal van zijden, een godsdienstige zijde, maar ook een ethische of zedelijke zijde, een rechtszijde, een oeconomische zijde, een aesthetische zijde, een historische zijde enz.

En nu horen we dat de Schrift zich niet beperkt om alleen te spreken over de geloofszijde van de mens, maar de Schrift spreekt over alle zijden van ons bestaan. Natuurlijk ook over de geloofszijde bij in de woorden van de Heere Jezus tot Zijn discipelen: Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. Ik wil het nu niet alles gaan opsommen, maar wil u toch op enkele voorbeelden wijzen. Zo spreekt de Schrift bij over de rechtszijde van ons leven als ze zegt, dat de vaders niet zullen sterven voor de zonden van de kinderen en de kinderen niet voor de zonden van de vaders. En bij over de oeconomische zijde van ons bestaan als we horen dat armen en rijken beide door de Heere gemaakt zijn. Zo horen we de Schrift ook spreken over de lichamelijke zijde van ons bestaan: de haren van uw hoofd zijn alle geteld. Of: laat uw klederen te allen tijd wit zijn en laat op uw hoofd geen olie ontbreken.

Wanneer we het boek der Spreuken lezen onder dit gezichtspunt, dan is het verrassend hoe alzijdig het Woord van God spreekt. Het gaat daar over het volle, concrete mensenleven. Het volle wereldleven ontrolt zich daar aan ons oog in zijn duizend verhoudingen en we zien dat alles in de volle levensbeweging. Zelfs beperkt de Schrift zich niet tot het mensenleven alleen. De Schrift is het boek voor hemel en aarde. We horen er van de zon en de maan, de waterfonteinen en de zeeën, ook van de mieren en de bijen, van de konijntjes in de steenrotsen en van de ooievaar die in de dennen hun nest bouwen.

En dan zegt Psalm 104: de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. En Psalm 92: 0 HEERE, hoe groot zijn uwe werken, zeer diep zijn Uw gedachten. De Schrift laat dus zien dat al wat gemaakt is een werk van de HEEREN is, aan Zijn ordeningen onderworpen heeft, ook na de zondeval in stand houdt, Zijn Zoon zendt, Zich met de wereld verzoent, Zijn koninkrijk doet komen en alles heen leidt naar de Jongste dag, als de aarde vol zal zijn van de heerlijkheid van de HEERE. Zo leert de Schrift ons de grote werken van God roemen. Hier reeds kunnen we zien wat dit betekent voor ons onderwerp: wij moeten de grote werken van God roemen en niet de rede van de mens, die zo machtig is in de wetenschap, niet zijn kunnen in de techniek en zijn vernuft in de uitvindingen, niet de geest van den mens in de vorming der persoonlijkheid. Maar nog meer zien we de betekenis van dat alles voor het vraagstuk van de wetenschap wanneer we ons er rekenschap van geven, dat wij overal voor de soevereiniteit van God moeten buigen en naar Zijn wetten moeten vragen.

Wij geloven dan, dat God de Schepper is van alles in hemel en op aarde, dat die Schepper is vertoornd over onze zonden, dat wij dood zijn in de misdaden en de zonden, ook verduisterd in ons verstand. Maar tegelijk geloven wij, dat de Zoon gezonden is, Jezus Christus, dat God in Hem ons gegeven heeft de nieuwe wortel van ons menselijk geslacht, dat Hij gesteld is tot Koning aan de rechterhand van God en dat we Zijn koningschap overal moeten belijden. Overal, dus ook in de wetenschap.

Dat brengt ons op die andere vraag: wat is wetenschap. Ik wil dat duidelijk maken met een voorbeeld. Wetenschap is een bepaald soort van menselijke kennis. Om nu de zin van de wetenschap te verstaan moeten we goed vragen wat haar onderscheidt van andere menselijke kennis. Ik kies als voorbeeld ons fruit, dat we in de fruitzaak in de etalage zien liggen. We weten daar allen wel iets van. Wij kunnen bijvoorbeeld heel goed zeggen wat appels zijn en wat peren zijn, we weten misschien nog wel aan te wijzen welke appels zuur zijn en welke zoet, we zijn misschien bekend met enkele namen. Maar veel verder gaat onze kennis niet. Onze kennis is gebaseerd op het praktisch gebruik. Wij nemen die vruchten dan ook in hun geheel in ons bewustzijn op, we zien ze liggen. We maken daarbij maar weinig onderscheidingen.

Heel anders gaat het al worden als we de winkel binnenstappen. Die man achter de toonbank ziet de appels met heel andere ogen dan wij. Hij weet het onderscheid tussen fruit dat veel door het publiek gevraagd wordt en fruit waar weinig vraag naar is. Hij weet ook de adressen waar goed fruit te krijgen is. Hij heeft warenkennis. Hij weet er veel meer van dan wij, maar wetenschappelijke kennis heeft hij niet. Komen we nu echter in een boomgaard bij een fruitkweker dan blijkt het dat die er nog veel veel van weet. De fruitkweker heeft veel meer warenkennis dan de winkelier of de groothandelaar. Maar hij weet ook met welke chemische stoffen de bomen bespoten moeten worden, in welke tijd dat moet plaats hebben, hij weet van de bestuivingsperiode af, weet welke grond voor deze en welke voor die vrucht goed is, weet ook van de bemesting en de beplanting, weet welke bomen voor onderlinge bestuiving in aanmerking komen enz. Toch is de kennis van deze man nog niet wetenschappelijk.

Maar wanneer hij in zijn boomgaard een eigenaardige schimmelziekte ontdekt, dan schrijft hij onmiddellijk naar naar Wageningen waar de Landbouw-Hoogeschool gevestigd is. Daar heeft men wetenschappelijke kennis. Daar ziet men de bomen en de vruchten nog heel anders dan de kweker. Want hoeveel de kweker ook weet, heel zijn kennis is toch praktische kennis. Hij heeft vakkennis. Maar als u vraagt: hoeveel fosfor bevat een appel, dan zal hij dat niet weten, tenzij hij zich enige wetenschappelijke kennis heeft eigen gemaakt.

Maar in Wageningen heeft men wetenschappelijke kennis. Daar weet men misschien niet hoeveel de appels kosten, maar wel welke chemische verbindingen in de vruchten wordt aangetroffen en hoe de celvorming plaats heeft, daar weet men ook hoe bij schimmelziekten kunnen ontstaan en hoe ze bestreden kunnen worden. En ook dit laatste heeft men niet geleerd uit het practisch leven, maar daartoe is men gekomen door het chemisch en microscopisch onderzoek in het laboratorium.

Hoe is men nu aan die Landbouw-hogeschool tot die diepgaande kennis gekomen? Niet door praktisch gebruik door veel appels te eten. Nee, men heeft daar bij zijn onderzoek heel veel buiten beschouwing gelaten. Toen men daar bij appels bestudeerde liet men de prijs (dat is de economische zijde) geheel buiten beschouwing, ook de vorm en de kleur (dat is de aesthetische zijde) ook de smaak (dat is de psychische, de gevoelszijde). Dat en nog veel andere eigenschappen liet men buiten beschouwing. Al die zijden abstraheerde men, dat wil zeggen: men trok ze in gedachten er af, totdat men overhield in zijn gedachten datgene waarop men het in zijn onderzoek gemunt had: de wetten van groeien, van chemische verbindingen enz.

Toen stond men nog voor een wondere wereld. Men ontdekte toen allerlei wonderlijke wetten, die op de fijnste wijze het groeien regelde. Men ontdekte telkens nieuwe wonderen bij de vitaminen. ledere appel bleek een wereld van wonderwerken Gods te bevatten. Men zou dit niet ontdekt hebben als men het niet wetenschappelijk onderzocht had. Door de algemene wetmatigheid op te sporen kwam men tot wetenschappelijke kennis. Wetenschap is dus kennis omtrent de algemene wetmatigheid van een bepaalde zijde van de dingen. Ik heb dit voorbeeld vrij uitvoerig besproken opdat we het helder naast elkander zien: practische kennis uit het gebruik, warenkennis van de winkelier, vakkennis van de kweker en wetenschappelijke kennis in het laboratorium.

Ik heb het voorbeeld van een appel gekozen omdat het hier vrij eenvoudig is. Maar zoals het hier nu is, zo is het in alle wetenschappen. Ik zou dit met andere voorbeelden kunnen illustreren. Zo weet bijvoorbeeld een politieagent de voorschriften, de rechter kent echter veel beter dan de politieman de betekenis en de strekking van de wetsartikelen, ziet ze in verband met het geheel van de strafwetgeving, maar de hoogleraar in de rechtswetenschap spoort de algemene rechtsbeginselen op, neemt kennis van de geschiedenis van het recht enz. Het is hem niet om de ontleding van een bepaald geval te doen, maar hij moet beginnen de algemene wetmatigheid op te sporen. En dan ontdekt hij ook daar een wondere wereld. Zo is het ook in andere wetenschappen. Maar zo kunnen we ook een eenvoudig antwoord geven op onze vraag: wetenschappelijke kennis is kennis omtrent de algemene wetten, terwijl men dan door deze kennis van de algemene wetmatigheid ieder afzonderlijk geval in het juiste licht kan zien.

Maar hiermede blijkt dan ook de allesbeheersende betekenis van het Schriftgeloof voor de wetenschap. De man van wetenschap ontdekt bij zijn onderzoek wonderlijke ordeningen. En nu gaat de wetenschap uiteen in een Schriftgelovige en een ongelovige, wanneer men komt tot de beantwoording van de vraag: wie heeft deze ordeningen gesteld. De een zal zeggen: die rechtsbeginselen die in het recht zich aandienen zijn een schepping van de menselijke rede. De rede heeft hier de soevereiniteit, is hier de wetgever. De mens mag daarom de wetten veranderen, mits hij maar aantoont dat die verandering redelijk gegrond is. Dat was de hoofdgedachte van de rechtswetenschap die uit de beginselen van de Franse Revolutie leefde. In onze dagen ziet men in het recht - ik zal maar bij dit voorbeeld blijven - niet de schepping van de menselijke rede, maar een schepping van de sterke, willende persoonlijkheid. Men huldigt niet de rede, maar de wil als soeverein.

Men mag dus de wet veranderen en men vraagt niet naar de redelijkheid daarvan. Men vraagt slechts naar de wil en die wil moet zegevieren ook al zou het onredelijk zijn. Zo ziet de moderne mens van de nieuwe levensfilosofie het recht. Een sterk voorbeeld hiervan is de terechtstelling van Van der Lubbe. Deze Nederlander heeft het Rijksdaggebouw te Berlijn in brand gestoken, juist in de dagen toen de Nationaal-Socialistische Revolutie plaatsgreep. Toen Van der Lubbe deze daad beging stond op dit misdrijf niet de doodstraf. Maar het Nationaal-Socialisme sloeg ook op het gebied van het recht nieuwe wegen in. Men vroeg niet naar de redelijkheid, men constateerde eenvoudig dat de wil aanwezig was om op zulke misdrijven de doodstraf te stellen. Zo voerde men wettelijk de doodstraf in en hoewel het misdrijf nog onder de oude wet had plaats gehad werd Van der Lubbe toch krachtens de nieuwe wet onthoofd. Van wie zijn de ordeningen? De een zegt: van de menselijke rede. De menselijke rede mag wijziging aanbrengen. De ander zegt: de ordeningen zijn van de menselijke persoonlijkheid, van de wilsmens, de wilsmens mag wijziging aanbrengen ook al is dat onredelijk.

Maar de christen belijdt, dat de mensen het recht niet mogen veranderen op grond van de menselijke rede noch op grond van de menselijke wil. Want die ordeningen, de rechtsbeginselen die aan onze wetten ten grondslag ligt zijn niet door de rede gesteld noch door de wil, zijn niet ordeningen van de mens, maar zijn ordeningen van God. De wetten mogen wel veranderd worden, maar alleen naar de ordinantiën van God. Want die ordeningen zijn ordeningen van God, zowel in die appel die in het laboratorium wordt onderzocht als in de algemene reohtsbeginselen die aan de wetgeving ten grondslag liggen. Die ordeningen zijn de grote werken van God, waarin wij de grootheid van God aanbidden moeten en Zijn grote werken prijzen. Zo staat het dus tegenover elkaar: wetenschap die gelooft in de soevereiniteit van God en wetenschap die gelovig belijdt de soevereiniteit van God.

En dat is nu de betekenis van het Schriftgeloof voor de wetenschap: ook daar moet erkend worden het koningschap van onze Heere Jezus Christus. De dwaasheid van het kruis is ook in de wetenschap wijsheid voor degene die gelooft. Het gezag van de Schrift als openbaring van de waarheid van God moet ook in het wetenschappelijk onderzoek worden erkend. Niet dat de Schrift is een handboek voor wetenschap. Smalend heeft men ons wel eens gevraagd of we dan bij uit de Bijbel wiskunde kunnen leren. Ontkennend moet deze vraag beantwoord worden wanneer er mee bedoeld is, of wij uit de Bijbel wiskundige stellingen zouden kunnen afleiden. Maar bevestigend moet deze vraag beantwoord worden wanneer met deze vraag bedoeld is, of wij bij de wiskunde de Schrift nodig hebben.

Want het is voor de wiskunde van hoog belang welke soevereiniteit men daar erkent. Is de getallenwereld een schepping van de menselijke rede? Is ze een schepping van de menselijke persoonlijkheid? Of zijn de getallen ook door God gemaakt? De wiskunde die de Schrift verwerpt zegt: hier in deze getallen erken ik alleen maar de soevereiniteit van de mens. En de wiskunde die voor het Woord buigt, belijdt: hier zijn wij bezig in de grote werken van God, Zijn ordeningen, Zijn wonderen, Zijn scheppingen, Zijn soevereine beschikkingen. Maar is dan de stelling dat 2 maal 2 4 is niet gelijk voor christenen en niet-christenen? Nee, want deze stelling staat niet op zichzelf, kan niet gelicht worden uit dat geheel van de ordeningen van God voor de wereld van de getallen. Daarom belijden wij ook bij 2 maal 2 is 4 de hoogheid van de Christus. Dit is maar niet een vroom gebaar. De tijd kon wel eens zo ver niet meer zijn, dat de christenen inderdaad moeten gaan verdedigen dat 2 maal 2 4 is.

Misschien zal iemand mij ongelovig aankijken, maar de crisis in de moderne wetenschap is reeds zover doorgebrand, dat de twijfelzucht, het skepticisme ook deze in schijn zo vaste stelling aan het loswikkelen is gegaan, men krabt er de vastheid ult weg, men holt het uit, niet uit spitsvondige zifterij, maar omdat het uit de beginselen van het moderne humanisme consequent voortvloeit, dat men ook een zo eenvoudige vastheid als 2 maal 2 is vier niet ongemoeid kan laten. Als de christenen in de wiskunde de vastheid in God niet blijven belijden, dan kon het wel eens zijn dat heel die wereld van de getallen niet in werkelijkheid natuurlijk, maar wel voor het besef van den moderne mens tot een catastrofale ineenstorting kwam. De belijdenis van de soevereiniteit van de menselijke persoonlijkheid zal ten slotte alles ontwortelen. Alles wordt een probleem. En dat is minder erg, maar alles, ook de eenvoudigste waarheid wordt een onoplosbaar probleem, zodra de menselijke persoonlijkheid in soevereiniteitswaan meent alle banden te kunnen breken en alle vastigheden meent te mogen loswrikken.

Is het zo reeds gesteld in de wiskunde, in de andere wetenschappen geldt dit nog meer. Ten aanzien van de hogere wetenschappen springt dat onmiddellijk in het oog. God heeft in de Schrift ons Zijn wet geopenbaard voor het sociale leven, voor het leven van de historische ontwikkeling, voor het recht, voor het economische leven, voor het zedelijk leven en ten slotte voor het geloofsleven. Zo is er geen neutrale wetenschap. Overal wordt vanzelf de soevereiniteitsvraag aan de orde gesteld en zodra het gaat over soevereiniteit is men al op religieus terrein. Kuyper heeft het goed gezien, dat er tweeërlei wetenschap is: de wetenschap die opkomt uit de wedergeboorte en de wetenschap die opkomt uit de onherboren natuur. Kuyper heeft zuiver gesproken naar het Woord van God toen hij erkende dat de antithese tussen het rijk van de leugen en het rijk van de waarheid ook dwars door de wetenschappen liep. Natuurlijk geeft Kuyper niet bedoeld, dat de ongelovige wetenschap niet ontzaglijke resultaten heeft bereikt. De gelovige wetenschap kan zich niet hoogmoedig boven de ongelovige stellen, kan ook niet van de grond af opnieuw beginnen. Maar dit is niet nodig.

Luther begon niet alles wat Rome leerde te verwerpen. Hij bouwde niet een nieuw christendom op. Maar het kwam bij Luther en meer nog bij Calvijn tot een reformatie van het leven. Dat is ook de ontzaglijke taak van de christelijke wetenschap om te komen tot reformatie van de wetenschap die tot hier toe zich voornamelijk in humanistische geest ontwikkelde, waarbij alles hoog voor de soevereiniteit van de mens en niet voor de hoogheid van onze God.

Mocht er hier iemand zijn die straks geroepen is om zich aan de wetenschap te geven, dan roep ik hem hier op tot het mooie werk van de reformatie van de wetenschap, een reformatie die ons telkens voor nieuwe verrassingen plaatst en ons telkens brengt tot bewondering van de grote werken Gods en aanbidding van de heerlijkheid van de HEERE in de werken van Zijn handen.

Doe toch niet mee aan de aanbidding van de mens want dan bent u een afgodendienaar even erg als die mensen die zich voor de Baäls bogen. Maar belijdt in gehoorzaamheid aan de Schrift de hoge majesteit van onze God, dan zult u de vreugde van de aanbidding in al uw werk beleven en dan krijgt u van God een taak die uw leven met verrassende volheid overstelpt. Deze reformatie van de wetenschap is een taak die ons door God is opgelegd. In de eerste eeuwen van de christelijke kerk heeft men gepoogd heidense wetenschap met christelijk geloof te vermengen. Men zag niet klaar en helder dat de heidense wetenschap door de heidense godsdienst was overheerst. Men zag niet dat ze gegrond was in een religieuze levenskeus, in een afgodische wereldbeschouwing, in de afval. Deze pogingen om afgodische wetenschap met christelijk geloof te verzoenen duurden tot ongeveer de 13e eeuw.

Thomas van Aquino, de grote Roomse Scholasticus zag dat deze synthese ten slotte onmogelijk was. Maar zijn levensbeschouwing scheen hem in staat te stellen deze onverzoenlijke tegenstelling te verzachten. Hij meende dat het ganse leven verdeeld was in twee terreinen: het terrein van de genade en het terrein van de natuur. Het terrein van de natuur omvatte het ganse leven, maar daar boven koepelde zich volgens Thomas de sfeer van de genade. In die hogere steer van de genade gold als uitsluitende autoriteit de Schrift en het gezag der kerk. Maar voor het terrein van de natuur had de Schrift volgens Thomas geen rechtstreekse betekenis. Daar kon men veilig de autoriteit van de heidense Aristoteles erkennen. En zo leverde Thomas het ganse natuurlijke leven uit aan de heidense wetenschap en werd dit gebied aan het gezag van de Schrift onttrokken. In de hogere sfeer moest men uit het geloof leven, maar voor de lagere natuur werd de rede soeverein. Zo erkende Thomas ten dele de soevereiniteit van de natuurlijke rede.

Door de Roomsche wetenschap wordt dan ook geen poging aangewend om de zg natuurlijke wetenschappen voor de Christus te doen buigen. De idee van een christelijke wetenschap wordt door Rome tot op de huidige dag consequent afgewezen. Zo hebben de Thomistische hoogleraren aan de Nijmeegse Universiteit wel hoge waardering voor de Calvinistische Wijsbegeerte, zoals die door onze hoogleraren Dooyeweerd en Vollenhoven wordt ontwikkeld, maar verder dan waardering komt men niet. In heel deze Roomse wetenschapsleer komt een onschriftuurlijke beschouwing van de mens voor de dag. Rome leert dat door de zondeval de mens van de bovennatuurlijke gaven van geloof en liefde werd beroofd, maar verder naar zijn natuurlijk leven ongedeerd bleef. Daarom is het licht van de natuurlijke rede volgens Rome voor natuurlijk terrein voldoende. Ontzaglijke gevolgen heeft deze tweedeling van Rome gehad. De ongelovigen, die zich slechts node aan het gezag van de kerk hadden onderworpen, konden juichen. Ze zagen zich het ganse leven toegeworpen. Want aan de hogere sfeer van de genade hechtten zij geen waarde. Op het natuurlijk terrein was de natuurlijke rede soeverein.

Reeds in de Roomse Middeleeuwen heeft zich daar in bedekte vormen het Humanisme kunnen nestelen. Dit Humanisme had eerst de kerk erkend en de grens die het natuurlijke en het bovennatuurlijke leven scheiden, ontzien. Maar nog voor de Reformatie wierp het Humanisme zich omhoog, het sprak openlijk uit dat het de soevereiniteit van de menselijke rede proclameerde en voor deze rede geen grenzen wilde erkennen.

Toen de Reformatie kwam heeft dit Humanisme in menig opzicht zich ingebonden. Maar zodra de geloofskracht der reformatie tot inzinking kwam, stak het weer het hoofd omhoog. Eerst wilde het het door de reformatie herstelde gezag der Schrift erkennen voor de theologie en de ethiek. Maar ten tweede male nu in de 17e eeuw eiste het het ganse leven op en wilde ook in de theologie en de ethiek het gezag van de Schrift vervangen door de autoriteit van de menselijke rede. Zo kwam het tot het wetenschappelijk Humanisme, dat sedert de 18e eeuw steeds meer het Europese leven ging beheersen en een stempel drukte op heel onze samenleving.

Telkens is van christelijke zijde getracht met dit Humanisme tot een vergelijk te komen. Ik kan nu al die pogingen niet nagaan. Meestal probeerde men op deze wijze met de humanistische wetenschap in vrede te leven, dat men het ganse leven aan de ongelovige wetenschap prijs gaf en slechts een klein stuk voor de autoriteit van de Schrift te reserveren. Zo zijn er tal van Christenen geweest, die overal de ongelovige wetenschap wilden erkennen behalve ten aanzien van de christelijke persoonlijkheid. Voor de kennis van de christelijke persoonlijkheid wilde men dan nog aan de Schriften vasthouden.

Kuyper heeft het Schriftgeloof weer gegrepen in de zin zoals ik het vanavond heb gezegd: de Schrift wordt door Hem beleden overal waar door mensen gedacht wordt, dat wil dus zeggen: in heel de wetenschap. In tal van werken heeft hij toen ons volk geleerd, dat de Christus soeverein is. Ik denk hier aan de machtige rede die hij uitsprak bij de opening van de Vrije Universiteit: Souvereiniteit in eigen kring. Ik denk ook aan zijn Encyclopaedie der heilige godgeleerdheid, waar hij de idee van de christelijke wetenschap nader heeft uitgewerkt en de Schriftgelovige wetenschap anti-thetisch stelde tegenover de ongelovige.

Zijn levenswerk moet nu behouden worden en uitgebouwd gelijk het voornamelijk geschiedt in de Calvinistische Wijsbegeerte, een wijsbegeerte die geheel gedragen wordt door Kuypers leer van de anti-these ook op wetenschappelijk terrein. Wij zouden zijn levenswerk verloochenen wanneer we meenden dat het terrein van de gemene gratie een neutraal terrein is, waar we de banier van de christelijke wetenschap niet zouden moeten uitrollen. Overal moet de wetenschap worden gereformeerd en er is geen stuk van het menselijk weten dat aan deze reformatie onttrokken mag worden. Dit is een ontzaglijk werk. Dat eist kinderlijk geloof en vast vertrouwen op de HEERE. Dat vraagt diepgelovige onderwerping aan het Koningschap van Christus, vast geloof, dat Hij met ons is in onze strijd.

De moderne wetenschap is gewikkeld in een ernstige crisis. Ik heb er vanavond even op gedoeld. Ze zinkt weg in de afval, ze gaat onder in de ontworteling. Nu hebben wij de roeping om de vrucht van die geweldige humanistische wetenschap te grijpen in het ogenblik van de volslagen afval en die in te dragen in het Koninkrijk van Jezus Christus. Dan zal vervuld worden het woord van den profeet: ze zullen de eer en de heerlijkheid van de volken daarin brengen.

De macht van den tegenstander schijnt verpletterend te zijn. Maar het gaat tegen de oude slang, die ons wel de verzenen vermorzelt, maar zelf reeds in de kop vermorzeld is. De druk is zwaar over de kerk, overal lijden christenen onder de oppermacht van de ongelovige wetenschap. Maar wij mogen strijden in de Naam van Christus en dan door Zijn genade
die tirannie verdrijven
die mij mijn hert doorwondt.