Referaat-Ledenvergadering

 

Vrouwenpolder 22-11-34

 

Voorwerpelijke en onderwerpelijke prediking

 

Broeders en Zusters,

 

Het verheugt me, dat ik deze avond met u eens kan spreken over de prediking.

            Het lijkt me toe, dat een avond als deze zeer geschikt is om elkaar beter te leren verstaan.

            We kunnen nu de zaken weer eens op een andere wijze bespreken dan 's Zondags in de Dienst van het Woord.

            En bovendien: straks hebt gij gelegenheid om van uw kant te gaan spreken. En zo komen we door de gedachtenwisseling nader tot elkaar.

            We zullen das vanavond met elkaar spreken over onderwerpelijke en voorwerpelijke prediking.

            Dat is een onderscheiding, die in vroeger jaren meer in gebruik was dan tegenwoordig.

            Het zou me niet verwonderen als er sommigen onder ons zijn, die niet precies weten te zeggen wat onder onderwerpelijke en voorwerpelijke prediking verstaan wordt.

            Laat ik voor ik begin met de behandeling van mijn onderwerp, met slechts enkele woorden aanduiden wat er onder die twee vormen van prediking verstaan wordt. Straks daarover natuurlijk meer.

            Met één woord gezegd is het zo:

            Onderwerpelijke prediking heeft het over de leer en voorwerpelijke prediking heeft het over de bevinding.

            We kunnen 't ook zo zeggen onderwerpelijke prediking is dogmatische prediking en voorwerpelijke prediking is bevindelijke prediking.

            Beide soorten van prediking gaan uit van de mens.

            Laten we nu eerst de vraag stellen: wat is prediking en welke eisen moeten er aan de prediking worden gesteld?

            Wanneer we een antwoord willen hebben op deze vraag, dan is het goed om te denken aan het schriftuurlijke beeld van de herder en de schapen.

            Jezus staat daar op een van de heuvels van Palestina.

            Hij ziet daar Zijn discipelen tot Zich komen.

            Ze zijn als schapen zonder herder. Want ze zijn geestelijk gebroken onder de voorschriften van de Farizeeën en Schriftgeleerden.

            Ze hoorden dag aan dag van gebod op gebod en regel op regel.

            Ze kwamen bijna om van de honger. Ze kregen nooit een vertroostend woord te horen. Ze kregen uit de mond van de Farizeeën en Schriftgeleerden nooit een boodschap van God.

            Want de Schriftgeleerden leerden niet als machthebbenden, niet als boodschappers van God. Ze traden op als uitleggers van de wetsvoorschriften en vooral van de voorschriften van de Rabbijnen.

            Ze traden niet op als dienaren van God, maar als dienaren van de mensen, van de oude Rabbijnenscholen

            En juist omdat ze dienaren van de mensen waren en geen dienaren van God, juist omdat me geen machtwoord brachten, maar een bedenksel van de mensen juist daarom was het juk van de Schriftgeleerden zo zwaar.

             Zo was er in die dagen bij het ware volk Gods een honger in het land naar het Woord van God.

            En dan ziet Jezus die arme schapen, hongerig en ellendig tot Zich komen.

            En dan opent Hij als de Opperste Herder van de kudde Zijn mond en Hij spreekt woorden, die ze nooit gehoord hadden:

            Zalig zijt gij, die hongert en dorst naar de gerechtigheid, want ge zult verzadigd worden.

            En toen ze die woorden hoorden, toen hieven ze hun vermoeide hoofden op, toen ging er iets door hen heen, toen luisterden ze naar Jezus met van verlangen gloeiende ogen.

            Het was een wonder in hun ogen: zalig zijt gij, die hongert en dorst...

            En toen leefden ze op. Ze aten die woorden op als brood voor de ziel, ze dronken ze in als water in een dorstig land.

            Toen waren ze als schapen, die lang het frisse gras hebben ontbeerd, maar nu toch eindelijk in de malse weide worden gebracht.

            Zo heeft de Here Jezus gepredikt. Als Machthebbende en niet als de Schriftgeleerden. Als een Bode van God. Als de Hoogste Profeet.

            Hij bracht een Woord van God en niet een woord van de mensen. En zo heeft Jezus het Zijn discipelen ook opgedragen: gaat heen, predikt het Evangelie van het Koninkrijk.

            Zo moesten ze de wereld in, als boden van God, als predikers met macht en niet als de Schriftgeleerden.

            Tot driemaal toe heeft Petrus Zijn Meester verloochend. Daarmee is hij zijn ambt van dienaar van het Woord onwaardig geworden.

            Aan de zee van Tiberias wordt hij door Christus in zijn ambt hersteld. Tot driemaal vraagt Jezus: Simon, hebt ge Mij lief?

            Tot driemaal antwoordt Petrus: Ja, Here, Gij weet, dat ik U liefheb.

            Maar dan wordt ook tot driemaal de opdracht om het Woord te prediken herhaald: Weid Mijn schapen, weid Mijn lammeren.

            Straks staat Petrus zelf in de tempel op de Pinksterdag. En hij spreekt daar zijn machthebbend woord. Hij spreekt niet als de Schriftgeleerden. Hij brengt geen boodschap, geen inzichten, geen gedachten van mensen.

            Hij wijst ze aan krachtens goddelijke opdracht:

            Want u komt de belofte toe en allen, die daar verre zijn, zovelen als er de Here onze God toe roepen zal.

            Zo predikt Petrus tot de verloren schapen van het Huis van Israël.

            En dan worden er op één dag drieduizend toegedaan tot de gemeente, die zalig wordt.

            En aan het eind van zijn leven ,dan geeft Petrus die opdracht door aan de dienaren van het Woord van de gemeente van Rome, waaraan hij zijn brief richt:

            Hij roept ze toe: Weid de kudde Gods, die onder u is.

            Zo heeft Christus gepredikt en zo hebben de apostelen gepredikt en zo moet er gepredikt worden tot op de jongste dag: als machthebbende en niet als de Schriftgeleerden, als machthebbende in de Naam van God, als boodschappers van God en niet van de mensen.

            Gelukkig, dat Gods Woord ook de predikers niet in het duister laat. Gods Woord is ook daarin duidelijk. En ook wij, predikers, kunnen prediken zoals Christus het van ons vraagt, als we maar waarachtig buigen voor het Woord en voor het Woord alleen.

            Maar zo is er niet altijd gepredikt. Na de apostelen stonden er andere herders op,  huurlingen, die hun leven  niet stelden voor de schapen, die niet hun zielen hadden overgegeven voor de naam en de zaak van de Here Jezus, die niet alles wilden geven om de schapen van Christus te brengen en te voeden in de weide van het Woord.

             Dat waren de bisschoppen en de priesters van de Roomse kerk. Die spraken niet als machthebbenden maar als de Schriftgeleerden.

            O ja, ze oefenden wel heerschappij uit in de gemeente van Christus. Ze verdrukten zelfs de schapen van Christus. Maar ze spraken niet het machthebbende Woord van God, ze waren geen boodschappers van Christus, maar verkondigers van mensenwoorden en menseninzichten.

            In de Middeleeuwen hebben de schapen geschreid naar voedsel, gehongerd en gedorst naar het Woord.

            Maar het werd hun onthouden door hun eigen Herders.

            Totdat het licht van de Kerkhervorming doorbrak.

            Toen stonden er weer mannen op, die de kudde van Christus brachten in de weide van het Woord, die de arme schapen weer te eten, gaven die hun het Evangelie brachten om de honger te stillen.

            Toen is er weer geweest een tijd van weelde voor de kudde van Christus, een tijd van weelde in de kelders en op de open velden, bij de hagepreken onder de dreiging van gevangenis en marteling.

            Maar als God dan Zijn volk in ons land tot Vrijheid brengt, als het Spaanse juk wordt afgeworpen, dan gaat er weer veel van die zegen verloren.

            Na de tijd van de Dordtse Synode begint er een tijd van verval.

            Dan staan er predikers op de kansels, die de gemeente niet brengen bij het eenvoudige Woord van het Evangelie.

            Maar ze geven geleerde betogen en ingewikkelde verhandelingen, opgevuld met allerlei vreemde woorden, die de gemeente niet kon verstaan.

            Ze gingen de theologie op de kansel brengen, de kreupele, scholastieke theologie van die tijd.

            In plaats van de levende verkondiging van het Woord ontving de gemeente 's Zondags een wetenschappelijk-theologische rede. De gemeente kreeg college.

            En hoe geleerder hoe liever.

            Bovendien was er een streven om niet te spreken over de dingen, die ons zijn geopenbaard maar om met allerlei spitsvondige redeneringen door te dringen tot de dingen, die God voor de mensen verborgen heeft.

            Dat was niet meer een levende prediking, die getuigde van de waarheid van God op de kansel.

            Nee, er werd 's zondags geredeneerd en  geredeneerd tot het de hoorders begon te duizelen.

            Het gevolg was, dat onder al die geleerde redeneringen de eenvoudige kennis van het Woord Gods steeds schaarser werd, zelfs onder de theologen, ja, onder de theologen wel het allermeest.

            Ook van die tijd, toen de gemeente elke rustdag een stuk kreupele theologie te horen kreeg, kan getuigd worden: Gods volk vergaat omdat het geen kennis heeft, geen kennis van de Here Zelf en Zijn genade.

            Onder deze prediking moesten de schapen van Christus wel verkommeren van de honger. Mocht er hier iemand zijn, die naar dogmatische preken vraagt, dan moet hij maar eens gaan kijken hoe het in die dagen met de kennis van God gesteld was.

            Daar de gemeente de verkondiging van het Woord Gods onthouden werd, verloor de gemeente, onder al de geleerdheid, die over hun hoofd werd uitgestrooid, de kennis van Gods Woord en de gave om de geesten te onderscheiden en te beproeven.

            Natuurlijk verdorde men onder zo'n prediking.

             Daarom gingen de ware gelovigen hun toevlucht zoeken bij andere predikers, die niet met geleerde betogen aankwamen.

            Predikers, die het niet hadden over de scholastieke leer van de theologie, maar over de toestand van de ziel.

            En kon men het bij de predikers niet vinden, dan zocht men het bij de oefenaars en de gezelschappen.

            Daar sprak men niet over de wetenschappelijke onderscheidingen van de theologische wetenschap, maar over toestanden van de wedergeboren ziel, over gestalten, gevoelen, belevingen, ondervindingen en ervaringen, kenmerken van de genade enz.

            Ook deze predikers brachten de schapen niet in de weide van het Woord, maar ze gaven uitvoerige beschrijvingen van zielstoestanden.

            Ze gingen na en ze telden op de vingers uit wat de ziel beleven moet om zich de genade te mogen toe-eigenen en niet wat God bereidt voor diegene, die Hem liefhebben.

            Hun vraag aan de hoorders was dan ook altijd: hebt ge dit al gekend, hebt ge dat al gevoeld, hebt ge die bevinding al gehad, zijt ge deze ervaring al rijker geworden?

            Zo was in die dagen de verkondiging van het Woord ver te zoeken.

            Enerzijds kreeg de gemeente te horen de omschrijving van de begrippen van de theologie, anderzijds ontving ze de beschrijving van zielstoestanden, van bevindingen.

            De gemeente van Christus werd koud als ze op de preekstoel een redenering te horen kreeg en warm, als er gesproken werd over de dingen, die door de zoekende ziel gekend moeten worden.

            Maar bij dat alles moest de gemeente wel verkommeren.

            Ook in die dagen is er geschreid naar het Woord en geweend en gebeden om trouwe herders, die het Woord brachten.

            Er was in die dagen bij het eenvoudige volk een honger in het land naar het Woord Gods.

            Tot hen werd niet gesproken het machthebbende Woord van het Evangelie, de predikers waren geen bode van God, ze spraken op de kansel niet over de Here en Zijn belofte en verbond.

            Maar ze brachten een woord van mensen. Ze brachten menselijke begrippen uit de theologie of menselijke bevindingen uit het geloofsleven.

            Ze brachten wetenschap op de kansel: theologie of psychologie dat is zielkunde.

            Ze brachten begrippenverering of belevingsverering, verstandsverheerlijking of zieleverheerlijking.

            In die verwrongen prediking van de 18e eeuw hebt ge nu de grondvormen van onderwerpelijke prediking en voorwerpelijke prediking.

            In de zogenaamde onderwerpelijke prediking leeft na de begrippenprediking van de 18e eeuw.

            En in de zogenaamde voorwerpelijke prediking leeft na de belevings- en bevindingsprediking uit die tijd.

            Onderwerpelijke prediking redeneert over God.

            Voorwerpelijke prediking spreekt over de ziel.

            Beide soorten prediking brengen wetenschap op de kansel: de onderwerpelijke prediking komt met de theologie aan, de voorwerpelijke prediking met de psychologie, met de zielkunde.

            De onderwerpelijke prediking schijnt diep en degelijk.

            De voorwerpelijke prediking schijnt liefelijk en vertroostend.

            En toch -  bij beide vormen van prediking wordt de gemeente niet opgebouwd en getroost.

             Want de onderwerpelijke prediking bouwt de gemeente niet op in de kennis Gods.

            Laat ons dat toch met helderheid zien.

            De onderwerpelijke prediking brengt geen boodschap van de Here, maar zegt wat de mensen, de theologen over God hebben gedacht. De denkende mens staat in het middelpunt.

            Soms gaat die onderwerpelijke prediking zo ver, dat ze theologische onderwerpen op de kansel gaat behandelen. Daar sterft de gemeente bij. Daar wordt de gemeente bij doodgepreekt.

            De theologie is nuttig. Ik zal daarover straks nog iets zeggen. Maar de Here heeft niet een verdunde theologische wetenschap verordend als voedsel voor de schapen, maar de levende verkondiging van het Woord.

            De prediker moet niet redeneren, maar getuigen van de waarheid Gods.

            Zo geeft de onderwerpelijke prediking niet wat ze schijnt te beloven. Ze brengt geen verdieping van de kennis Gods, ze brengt bij de gemeente een zeer oppervlakkige kennis van theologische onderscheidingen.

            Maar ook de voorwerpelijke prediking brengt niet wat ze schijnt te beloven.

            De voorwerpelijke prediking wendt zich af van het geredeneer. Ze heeft het over het werk Gods in de zielen.

            En ze wil daardoor de zielen van de schapen richten en leiden. En toch geeft ze geen leiding.

            Ze beschrijft wat er in een mensenziel kan omgaan en moet omgaan. Ze spreekt niet over God, maar over de ziel.

            Zoals bij de onderwerpelijke prediking de denkende mens in het middenpunt staat, zo staat bij haar de belevende mens in het centrum.

            Ze verkondigt niet wat de Here gedaan heeft en doet, maar bijvoorbeeld wat Abraham beleefd heeft en David en Paulus. Ze beschrijft de bevinding van de gemoedstoestanden van de mannen en vrouwen uit de Heilige Schrift.

            Maar evenmin als ik kan leven bij een theologische redenering, evenmin kan ik leven bij een beschrijving van het zielsleven van wie ook. Begrippenprediking brengt mij niet bij God, maar bevindingsprediking evenmin.

            Als iemand honger heeft dan heeft hij niets aan een scheikundige formule van de stoffen, waaruit het voedsel moet zijn samengesteld. Dan heeft hij er niets aan als er iemand tot hem komt en hem vertelt, dat het voedsel, dat hij nodig heeft, zo veel procent eiwit moet bevatten en zoveel procent vet en zoveel procent zout enzovoort.

            Maar hij heeft er evenmin iets aan als er iemand komt, die hem het gevoel van verzadiging gaat beschrijven, dat het voedsel in een hongerig mens verwekken kan.

            Die man heeft niets aan een wetenschappelijke omschrijving van de scheikundige samenstelling van zijn eten, hij heeft niet aan het begrip, maar hij heeft ook niets aan een beschrijving van de beleving, van de bevinding.

            Die man moet eten.

            En zo is het nu met de gemeente van Christus.

            De onderwerpelijke prediking ziet de hongerende gemeente van Christus en geeft dan de wetenschappelijke formulering van het voedsel, dat Christus Zijn schapen heeft toegezegd. En de voorwerpelijke prediking ziet de hongerende gemeente van Christus en zegt dan welke gevoelens het voedsel, dat Christus Zijn schapen heeft toegezegd, in de ziel moet wekken.

            Maar geen van beide vormen van prediking brengt de schapen in de weide, geen van beide vormen geeft de schapen het Woord Gods te eten.

            U moet vragen naar de levende verkondiging van het Woord, die Christus voor Zijn kudde heeft verordend.

 Je moet niet vragen naar omschrijving van begrippen of naar beschrijving van belevingen.

            Noch de ene, noch de andere prediking geeft wat het schijnt te beloven.

            Onderwerpelijke prediking bouwt de gemeente niet op in de kennis van Gods Naam en voorwerpelijke prediking brengt niet het werk Gods in de ziel.

            In de 18e eeuw werden dikke boeken geschreven over bevindingen, gestalten, over weg, staat en toestand van de ziel. En er waren mensen die zich avond aan avond verdiepten in deze oude schrijvers en toch niet tot ruimte van het geloof kwamen. Met ijver en brandend verlangen is er naar gezocht, maar noch de begrippen van de theologische wetenschap, noch de zielsbeschrijvingen van de bevindelijke prediking kunnen u geven wat u zoekt: het Woord Gods als brood voor de ziel

            En daarom moet u ook niet verlangen naar een prediking, die het midden houdt tussen het onderwerpelijke en het voorwerpelijke.

            De waarheid ligt nooit tussen twee leugens in. Het goede staat nooit tussen twee kwaden.

            Als ik tussen twee zakkenrollers ga staan, word ik van twee kanten tegelijk bestolen.

            Als de prediking gaat staan tussen het voorwerpelijke en het onderwerpelijke wordt u van twee zijden tegelijk het voedsel, de weide van het Woord onthouden.

            U moet niet verlangen naar een prediking, waarin de denkende theoloog in het middenpunt staat en ook niet naar een prediking, waarbij de belevende mens het centrale punt bezet heeft.

            U moet niet vragen naar theologische preken, noch naar psychologische, zielkundige preken.

            U moet verlangen naar een prediking, waarin u de gestalte van Christus, de opperste Herder, de machthebbende herkent.

            Christus sprak als de Machthebbende en niet als de Schriftgeleerden. Denk maar eens aan de Bergrede, toen de schare verslagen was over Zijn leer.

            En aan de rede van Petrus op de Pinksterdag, toen er drieduizend toegevoegd werden aan de gemeente, die zalig wordt.

            Laat iemand, die zijn liefde geeft aan voorwerpelijke of onderwerpelijke prediking maar eens zeggen of die bergrede en die Pinkstertoespraak of al die woorden van de profeten en apostelen voorwerpelijk of onderwerpelijk zijn geweest.

            Was het een behandeling van theologische begrippen of was het een zielkundige beschrijving van bevinding toen Christus de vinger uitstak en zei: Zalig zijt gij, Mijn discipelen. Maar wee, gij geveinsden.

            Dat was noch voorwerpelijk noch onderwerpelijk.

            En zo moet er gepredikt worden tot op de jongste dag, dus ook vandaag.

            Zo moet er gepredikt worden: 't moet zijn het Woord van Christus, de Koning, de Machthebbende.

            O ja, die prediking zal niet in eens altijd worden verstaan.

            In de 18e eeuw is de liefde tot onderwerpelijke en voorwerpelijke prediking diep in het hart van ons volk doorgedrongen.

            En nu is er in de 19e eeuw wel een aanvankelijke reformatie gekomen, maar dat wil niet zeggen, dat we nu in hart en nieren tot reformatie gekomen zijn. Willen we Gereformeerd zijn, dan moeten we steeds meer Gereformeerd worden.

            Daarom zullen sommigen, die onderwerpelijke preken begeren, van de ware Schriftuurlijke prediking spoedig zeggen, dat ze voorwerpelijk is, en de voorstanders van voorwerpelijke prediking zullen juist andersom van oordeel zijn dat de echte Schriftuurlijke prediking onderwerpelijk is.

            Ik hoorde pas nog over eenzelfde predikant twee zulke tegengestelde oordelen.

             De een zei: onze dominee preekt te onderwerpelijk en de ander oordeelde: onze dominee lijkt soms wel Oud-gereformeerd.

            Die beide mensen moeten zich bekeren. De beide groepen: de voorwerpelijke en de onderwerpelijke moeten zien, dat er nog een weg, is, die uitnemender is.

            Broeders en zusters, u moet verlangend zijn naar die echte prediking van het Woord van Christus, de Machthebbende.

            Christus heeft Zijn discipelen gezegd: wie gij de zonde houdt, dien zijn ze gehouden en wie gij de zonder vergeeft, dien zijn ze vergeven.

            Wat gij op de aarde binden zult, dat zal in de hemel gebonden zijn en wat gij op aarde ontbinden zult, dat zal in de hemel ontbonden zijn.

            Dat is een wereldopdracht voor de kerk van alle eeuwen, voor alle ware predikers van het Woord.

            Daarom moet de prediker zo de boodschap van Christus brengen.

            Hij moet het niet over de mensen hebben, over mensenbegrippen, over mensenbelevingen.

            Het moet de machtsboodschap van Christus zijn:

            In de Dienst van het Woord moet worden gebonden en ontbonden, moet de zonde worden vergeven en de zonde worden gehouden.

            De dubbele boodschap moet gebracht worden: het zal de rechtvaardigen wel gaan, maar de goddelozen ook de goddelozen in de gemeente, ja juist de goddelozen in de gemeente zal het kwalijk gaan.

            De dubbele boodschap moet gebracht worden: zalig zijt gij, discipelen van Christus, want ge zult Gods kinderen genaamd worden, ge zult vertroost worden, ge zult straks ingaan door de poort in de stad.

            Maar ook; wee u, gij geveinsden, want het zal Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn in de dag van Christus dan u.

            In voorwerpelijke en onderwerpelijke prediking wordt die macht van Christus weggeworpen. Daar spreekt men niet in de kracht van de Geest, maar in de kracht van menselijke redeneringen of in de kracht van menselijke belevingen.

            Maar alle vlees moet zwijgen voor de stem van de Here der heerscharen.

            Ware prediking staat in de kracht en de macht van Christus. Ze bindt en ontbindt. Ze brengt een boodschap van God. Ze profeteert.

            Die predikers gaan als herauten uit voor de komende Christus en staan in de geest en de kracht van Elia.

            Ze roepen: zalig zijt gij, discipelen. Maar wee u gij geveinsden. Zalig zijt gij, discipelen, want uw banden zijn ontbonden en de zonde zijn u vergeven.

            Maar wee u, gij geveinsden, want gij blijft gebonden in banden van de dood en de zonde zijn u gehouden.

            Alleen deze prediking is opbouwend in de kennis van God, is ontdekkend en verlichtend.

            En alleen deze prediking is vertroostend, alleen deze prediking wekt droefheid om de zonde en blijdschap om de vergeving.

            Alleen deze prediking is naar het bevel van Christus: weid Mijn schapen, weid Mijn lammeren.

            Broeders en zusters, ga naar die prediking meer en meer vragen.

            Zo zal uw gaan naar het huis Gods meer en meer worden een hongeren en dorsten naar de gerechtigheid

            Zo verstaat u Psalm 84: Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen.

            Geef mij het Woord Gods of ik verga