Preek door ds. J.W. Tunderman

gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge

op 5 Mei 1935

74:18

Schriftlezing:

Opb.12: 1-12a

De vrouw, het Kind en de draak
12:1En er verscheen een groot teken in de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.
2En zij was zwanger en schreeuwde het uit in barensnood en in haar pijn om te baren.
3En er verscheen een ander teken in de hemel. En zie: een grote vuurrode draak met zeven koppen en tien hoorns. En op zijn koppen zeven diademen.
4En zijn staart veegde het derde deel van de sterren van de hemel en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die op het punt stond te baren, om haar Kind te verslinden, zodra zij Het gebaard zou hebben.
5En zij baarde een Zoon, een mannelijk Kind, dat alle heidenvolken zal hoeden met een ijzeren staf. En haar Kind werd weggerukt naar God en naar Zijn troon.
6En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats had, die door God voor haar gereedgemaakt was, opdat men haar daar zou voeden twaalfhonderdzestig dagen.

De strijd van Michaël met de draak
7Toen brak er oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, ook de draak en zijn engelen voerden oorlog.
8Maar zij waren niet sterk genoeg, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.
9En de grote draak werd neergeworpen, namelijk de oude slang, die duivel en satan genoemd wordt, die de hele wereld misleidt. Hij werd neergeworpen op de aarde en zijn engelen werden met hem neergeworpen.
10En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is gekomen de zaligheid, de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht van Zijn Christus, want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen.
11En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot in de dood.
12Daarom, verblijd u, hemelen, en u die daarin woont!
(Herziene Statenvertaling, 2010)

123:2

Tekstlezing:

Opb. 12:12b-17

12b: Wee hun die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is naar beneden gekomen, naar u toe, in grote woede, omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft.
De draak vervolgt de vrouw
13En zodra de draak zag dat hij op de aarde was neergeworpen, ging hij de vrouw vervolgen die het mannelijke Kind gebaard had.
14En aan de vrouw werden twee vleugels van een grote arend gegeven, opdat zij naar de woestijn zou vliegen, naar haar plaats, waar zij gevoed wordt, een tijd en tijden en een halve tijd, buiten het gezicht van de slang.
15En de slang spuwde uit zijn bek water als een rivier, de vrouw achterna, om haar door de rivier te laten meesleuren.
16Maar de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier die de draak uit zijn bek had gespuwd.
17En de draak werd boos op de vrouw, en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God in acht nemen en het getuigenis van Jezus Christus hebben.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

66:5,6
Gezang 9:5
27:7

Openb. 12 : 12b : 17
Vrouwenpolder Gapinge
5-5-'35

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij hebben verleden week uit het Woord van God vernomen, dat het leven van de christen op aarde een leven van spanningen is. Want Christus heeft de overwinning behaald door Zijn dood en opstanding en toch is er nog een strijd die moet worden uitgevochten. De duivel is voorgoed overwonnen en toch is hij naar de aarde afgekomen en heeft hij grote toorn.

En daarom is er ook diezelfde spanning in onze toekomstverwachting: wij weten, dat de toekomst van God is en toch kan die toekomst zo beangstigend zijn. Vooral in tijden van wereldverwarring gaan de gedachten uit naar de toekomst. Er zal dan ook wel niemand zijn, die door de gebeurtenissen van de laatste maanden niet gedrongen wordt om aan die toekomst te denken. De vragen hopen zich op: Wat zal de toekomst brengen voor de volkeren van de wereld?

Het schijnt nu wel voorgoed uitgesloten te zijn, dat de naties door onderling overleg een weg tot redding van de wereld zullen vinden. Het gaat de laatste maanden hard tegen hard in de volkerenwereld. De machten, die aansturen op een volkomen omwenteling van de bestaande orde worden steeds sterker. Vroeger alleen de Russen, nu ook de Duitsers. En al duidelijker rijst voor onze verbeelding op de verschrikking van een wereldoorlog in de lucht.

En wat brengt de toekomst voor de kerk? Wij beleven de opkomst van een nieuw heidendom. Er gaat geen week voorbij of we horen van onderdrukking van mensen en schending van rechten. De vervolging komt al dichterbij. En de predikanten, die durven te spreken, worden in de gevangenis gestopt en als misdadigers behandeld. Dat gebeurt alles vlak over onze grenzen en ondertussen zien we diezelfde stroom ook onder ons volk aanzwellen.

En hoe is het bij dit alles in de kerk zelf? Daar zien we de toenemende afval, een losraken van de kerk en waar de afval misschien nog niet gekomen is, daar wordt de band aan het Woord zo slap, dat men straks aan de afval geen weerstand kan bieden.

Zo is het in menig opzicht ook bij ons. Wij leven mee en wij gaan naar de kerk. Wij bidden bij ons eten en we lezen de Bijbel. Wij zijn in alles christenmensen, maar de band aan het Woord is verslapt. Innerlijk is er ook bij ons al ontzaglijk veel losgeraakt. Daarom wordt er dikwijls gevraagd: is dat nu de kerk, die voor het Woord beeft? is dat nu het volk dat het geklank kent?

Ach, wat is er weinig geloof, wat is er weinig dienst van God, wat is er weinig dat van God gegrepen zijn. Daarom hebben we ook zo weinig door te geven aan de komende generatie. Vele christenouders krijgen het er benauwd onder. De jeugd is een probleem geworden.

En toch laat God ook in de verwarring van onze dagen Zijn kerk niet in het donker. Hij heeft ons Zijn Woord gegeven, opdat we de toekomst kunnen zien als verzekerd in de hand van Christus. Uit Gods Woord kunnen we leren de geesten te beproeven en de tijden te kennen en zo weten we, wat ons te wachten staat als het gaat tegen het einde. Maar zo weten we ook dat de donkerste toekomst door God gebruikt wordt om ons te brengen tot de grote toekomst van Jezus Christus.

Daarom hebben we vanavond het Boek Openbaring opgeslagen om daarin weer te vinden het licht van God over het laatste der dagen. Ik bedien u het Woord van God over de strijd tussen de vrouw en de draak en we zien in die strijd vijf momenten:
1. dat de draak de vrouw vervolgt,
2. dat de vrouw vlucht in de woestijn,
3. dat de draak de vrouw in water wil verzwelgen,
4. dat de aarde de vrouw te hulp komt en
5. dat de strijd wordt verscherpt.

Het Boek Openbaring is voor velen een gesloten boek. Wel voelen velen zich tot dat boek aangetrokken. Vooral in donkere en moeilijke tijden wordt dat boek door velen open geslagen. Men zoekt dan in het boek Openbaring het licht om tot klaarheid te komen in de donkerheid en de verwarring van het heden. En men hoopt dan tot kalmte te komen in de jacht van de tijden, als men maar eenmaal weet, dat het alles voorzegd is.

Zo hebben velen in onze dagen gezocht of ze in dat boek geen duidelijke aankondiging van de wereldoorlog en de wereldcrisis konden vinden. En dan stelt het Boek Openbaring teleur. Want het Boek Openbaring geeft geen voorspellingen, maar profetie. Het spreekt niet van bepaalde gebeurtenissen, maar het laat de doorsnee van de toekomst zien.

U voelt het verschil. Voorspellingen worden gegeven door een tovenaar, maar profetieën zijn van de Geest van God. Voorspellingen kondigen bepaalde gebeurtenissen aan. Ze zeggen: dit en dat zal gebeuren. Maar profetieën laten de toekomst in een perspectief zien. Ze laten ons het toekomstig gebeuren zien als een poort, waardoor we het Nieuwe Jeruzalem kunnen binnen zien. Voorspellingen brengen sensatie en maken de mensen zenuwachtig, profetieën wekken geloof en geven rust. Zo geeft het Boek Openbaring geen voorspelling, wel profetie. Gaan we b.v. in dat boek zoeken, of deze wereldcrisis erin wordt voorspeld, dan worden we teleurgesteld. Maar is het ons te doen om profetisch licht over deze tijd, dan is het Boek Openbaring overvol.

Zo zijn er velen, die menen, dat er in het Boek Openbaring een verhaal gegeven wordt precies in dezelfde volgorde als waarin het tijdsverloop de gebeurtenissen brengen zal. En dan wordt het een duister boek, dat ons weinig troost zal geven. Want dan raken we in de war. Het schijnt dan wel, dat Johannes alles door elkaar heen haalt en meerdere malen hetzelfde vertelt. Zo krijgen we dan de indruk, dat ons twee of driemaal de wederkomst van Christus wordt verteld.

Dit alles wordt ons pas helder wanneer we erop letten, dat Johannes geen aaneengeschakeld verhaal van het eindgebeuren geeft. Inderdaad wordt ons dan ook meerdere malen hetzelfde verteld. We moeten ons Johannes voorstellen op een kruispunt van wegen. Al de lijnen van de wereldgeschiedenis hebben daar op Patmos hun raakpunt.

En nu is het alsof Johannes lijn na lijn afwerkt en weg na weg afziet. Johannes staat daar op dat kruispunt en hij ziet de wegen af. Nu eens ziet hij de oordelen van God in de opening van de zegels, dan weer wordt hem het lijden en de strijd der kerk getoond, aan de ene kant ziet hij de opkomst van de wereldmachten en vertelt dat ten einde toe, aan de andere kant ziet hij de ineenstortingen, de beroeringen en de benauwingen, en dan vertelt hij ook dat ten einde toe.

Daarom begint Johannes telkens opnieuw als een nieuw perspectief voor hem geopend wordt. Zo geeft het Boek Openbaring geen doorlopend verhaal van de geschiedenis van Gods kerk. De geschiedenis wordt hier opengesneden. De kernen worden blootgelegd. We krijgen te zien, wat de drijvende krachten in het wereldgebeuren zullen zijn. Er wordt hier gepeild, er wordt geen kroniek gegeven. Johannes is een ziener, geen journalist. Het is profetie, geen voorspelling.

Zo moet u dan ook het boek Openbaring lezen. Anders raakt u in de war en geeft het boek u geen licht. Zo moet u ook de geschiedenis van onze tekst lezen. Wat in Hoofdstuk 12 verhaald wordt zal niet geschieden nadat alles wat in de voorafgaande elf hoofdstukken is verhaald, zal zijn geschied.

Johannes begint hier werkelijk opnieuw te vertellen. Hij gaat hier zelfs terug tot in de tijd van het Oude Testament. Hij geeft hier een doorsnee van de kerkgeschiedenis. De weg, die de kerk door de eeuwen gaat, wordt hier in perspectief onthuld. Johannes laat de kern zien. Het is alsof alles in één gelid treedt. Heel de Kerkgeschiedenis trekt zich samen tot enkele hoofdfiguren. Uit de verwarring der eeuwen verbleekt al het bijkomstige en tijdelijke. Gestalten verschijnen, die door de eeuwen heen dezelfde blijven.

Zo zien we hier dan de geschiedenis van de kerk van alle eeuwen verteld als een strijd tussen de draak en de vrouw. De draak dat is de duivel en de vrouw dat is de kerk. De draak dat is de oude slang, die de mens in het Paradijs al heeft verleid en de vrouw, dat is Eva, de Moeder der levenden en Maria, de Moeder van de Heere.

Om onze test goed te verstaan moeten we in het kort het voorafgaande in hoofdstuk 12 doorlopen. Er wordt daar verteld van de vrouw, bekleed met de zon en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd was een kroon van twaalf sterren. Die vrouw is de kerk. Haar heerlijkheid wordt getekend met beelden, die aan de sterrenwereld zijn ontleend.

En die vrouw was zwanger en riep in barensnood en in pijn om te baren. Dat is het lijden van de kerk in het Oude Testament. Wat heeft die kerk geleden. Wat heeft dat volk Israël een worstelingen gehad. En het ging in dit alles om de Messias, die geboren moest worden. Daar hebben de Israëlitische moeders naar verlangd. Ze schreiden naar kinderen opdat zij als vrouw hun aandeel mochten hebben in de komst van de Messias. Echte Israëlitische vrouwen was het in hun verlangen naar kinderen om Christus te doen. Iedere geboorte in Israël was gewijd. In de smarten ging het om de redding van Israël, om de redding van de wereld, om de Verlosser.

En eenmaal is er toen een maagd zwanger geworden, Maria, de dochter van Israël en de Moeder van de Heere. Dat was het heilige geslacht. Maar daartegenover stelde zich de macht van de duivel. En zo zag dan ook Johannes hoe de weg van de kerk van God op aarde werd gekruist door de figuur van de bloedrode draak, met zeven hoofden, en tien hoornen en op zijn hoofden zeven koninklijke kronen. In symbolische woorden is hiermee de wereldmacht van de Satan aangeduid.

En zijn staart veegde het derde deel van de sterren van de hemel en wierp die op de aarde. Daarmee zijn bedoeld de engelen. Een derde van de engelen heeft zich door de Satan laten verleiden en is gevallen. Een derde: dat is een geweldig aantal. En toen stelde de draak zich voor de vrouw, om haar kind te verslinden.

Wat is dat volk Israël benauwd door de machten van de Satan. Daar heeft het bloed van Abel al voor gevloeid en daar is de heilige linie voor verdrukt in Egypte, in Kanaän, in Babel, in oorlog en ballingschap. En wat is er op het heilige bloed geloerd om het uit te roeien. Daar is heel de wereldmacht op gericht geweest: Farao en Saul, Edom en Ismaël, Benhadad en Haman, de Joden en de heidenen, Pontius Pilatus en Herodes. Daarom heeft ook heel de wereld zich samen verbonden tegen het Heilig kind Jezus en heeft Herodes zijn zwaard gezonden naar Bethlehem om met de kinderen ook de geboren Koning van de Joden uit te roeien.

En toch heeft die vrouw een kind gebaard: Christus, de Koning, die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren staf. En toen heeft de Satan en al zijn aanhang zich geworpen op die Christus, op die geboren Zoon. Toen zijn er stenen opgenomen om hem te stenigen, toen wilde men hem van de steilte werpen, toen heeft men Hem gegrepen en geslagen en gespijkerd aan het kruis. Toen is Hij gestorven en toen scheen alles verloren.

De herder was geslagen en de schapen waren verstrooid. Christus lag in het graf en de vrouw, de kerk, scheen verloren. Maar toen heeft God dat Kind weggerukt tot Zijn troon. Toen heeft Hij Zijn Zoon in de hemel gehaald. We zullen dat straks weer gedenken: hemelvaartsdag. En toen brak er oorlog uit in de hemel, zo staat er in vers 7, Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak en de draak voerde ook oorlog met zijn engelen.

De aanval van de duivelen richtte zich op de hemel, waar Christus is. Op enkele plaatsen in de Heilige Schrift wordt er een heenwijzing gegeven naar een geweldige worsteling, die in de lucht heeft plaats gehad. Hier wordt die strijd met name genoemd: Michaël streed tegen de Satan. En toen heeft de Satan het verloren. Hij is op de aarde geworpen. En toen Johannes dat gezien had, toen hoorde hij een luide stem: Nu is gekomen de zaligheid, de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht van Zijn Christus, want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen. En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot in de dood. Daarom, verblijd u, hemelen, en u die daarin woont! Dat is het overwinningslied der engelen.

Maar dan richten ze zich tot de aarde en zeggen: Wee hun die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is naar beneden gekomen, naar u toe, in grote woede, omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft. Want toen de draak zag, dat hij op de aarde geworpen was, zegt vers 13, toen heeft hij de vrouw vervolgd, die het kind gebaard had. Hij kan het Kind niet raken, want dat is weggerukt tot God en Zijn troon. Nu gaat hij de vrouw vervolgen. Hij kan de Koning niet bereiken, nu gaat hij tot de kerk.

Zo spreekt Johannes hier over de vervolging, die de kerk te verduren heeft gehad door de eeuwen heen. Hij ziet dat alles in perspectief: al dat lijden, al die kruisen, al die arena's, al die brandstapels. Hij ziet ze daar woeden de Romeinse Keizers en de Roomse Pausen. Hij ziet daar ook de opgeheven geweren van de Communisten. Hij ziet de hongerkampen van Siberië en de geheime politie van Duitsland. Alles schaart zich in één gelid. Het wordt één grote figuur: de bloedrode draak.

Maar dan is het God, Die redding geeft. Want aan die vrouw worden twee vleugels gegeven opdat ze zou vluchten en vliegen. Sommigen menen, dat met de twee vleugels bedoeld zouden zijn het geloof en het gebed. Ik weet niet of we misschien niet wat ver gaan om te zeggen, dat dit met die twee vleugels zou zijn bedoeld, maar de werkelijkheid wordt er zeer goed door weergegeven. Die vrouw ontvangt de gave van de Heilige Geest op de Pinksterdag en nu heeft ze de kracht van het geloof en van het gebed. En nu houdt ze het uit in de branding van de strijd.

En dan gaat ze vluchten in de woestijn. Dit is een beeld en herinnert aan de woestijnreis van Israël. Israël wordt ontrukt aan de macht van Farao. Als een bevrijd volk trekt het uit, maar het komt niet in Kanaän, het komt in de woestijn, niet in een land vloeiend van melk en honing, maar in een wildernis vol strijd, gevaren, ontberingen, moeiten.

Zo wordt de kerk ook telkens gered uit de vervolgingen. Maar als het dan bevrijd is, dan stapt het niet de hemel binnen, dan komt het in de woestijn. Dan komt het in het land van de vreemdelingschap. Wij zijn de erfgenamen van de wereld, alle waarachtig menselijk geluk is ons toegezegd. We mogen van het leven en van de wereld houden. Maar we kunnen er nog maar weinig van genieten. We hebben het eigendom over deze aarde in geloof, we hebben het in Christus.

Abraham was een vreemdeling in het land, dat hem was toegezegd, want de Kanaänieten waren toen in het land. Zo zijn wij vreemdelingen in deze wereld, omdat deze wereld beheerst wordt door een geest, die niet uit God is. Wij zijn ontkomen aan de vervolgingen. De kerk is door de zwaarste tijden heen gekomen en zo genieten we van de vrijheid. Maar het is een vrijheid in de woestijn. We zijn omringd van gevaren, we moeten veel ontberen. Het volle geluk hebben we niet ontvangen.

En hoe meer we hebben ontvangen, hoe meer we het leven liefhebben, des te meer voelen we ons gemis, des te meer gaan we haken naar de volmaakte blijdschap. Al het goede, dat we hier ontvangen is een voorproef van wat komen zal. Wij zijn geen kerk in de glorie, wij zijn een kerk in de woestijn. Wij jubileren niet, maar wij verwachten. Wij rusten niet, maar wij strijden. Wie er in deze wereld ook gepensioneerd mag worden, de christen nooit.

Zo heeft de kerk een plaats op aarde. Daar wordt zij gevoed, dat wil zeggen, daar wordt ze in stand gehouden. Johannes noemt de tijd van onze woestijnreis in symbolische woorden: een tijd en tijden en een halve tijd. Dat is samen drie-en-een-halve tijd. Met deze tijd is een jaar bedoeld. De tijd van onze woestijnreis duurt dus drie-en-een-half jaar. Wat wil dat zeggen?

De tijd van de schepping tot de wederkomst is zeven jaar. Zeven betekent hier een volheid. Zeven wereldjaren verlopen er na de eerste dag en dan is de geschiedenis voorbij. En nu geeft de Schrift deze voorstelling, dat deze zeven wereldjaren beheerst worden door het kruis en de opstanding van de Heere Jezus. Christus heeft in het midden van de tijden gestaan.

Zo valt de wereldgeschiedenis in tweeën uiteen: de periode van het Oude Testament en die van het Nieuwe. Naar beide zijden heeft Christus de eeuwen beheerst. En zo wordt dan de tijd van Christus' dood en opstanding tot Christus' wederkomst in de Bijbel wel voorgesteld als drie-en-een-half wereldjaar, of 42 maanden of 1260 dagen.

Zo vlucht de vrouw in de woestijn van de hemelvaart tot de wederkomst. Er zijn wel tijden van vervolging, maar als het water aan de lippen komt geeft God uitkomst en kan de vrouw vluchten in de woestijn. En dan is ze buiten het gezicht van de slang. Dat wil zeggen: buiten het bereik van de slang. De Satan is duizend jaar gebonden. Hij kan niet doen wat hij wil. Hij moet het aanzien, dat de kerk in de woestijn verkeert onder het schild van God.

Maar als hij de vrouw dan niet rechtstreeks kan bereiken door vervolging, dan zijn er nog andere middelen om die vrouw te benauwen. Dat lezen we in vers 15: en de slang wierp uit haar mond achter de vrouw water als een rivier; opdat zij haar door de rivier zou doen wegvoeren.

Het beeld zult u wel verstaan. En nu de zaak. God heeft de vervolgingen afgekeerd. De vrouw kon ontkomen naar de woestijn. De kerk komt in vrijheid. En nu kan de Satan die kerk niet meer openlijk belagen, niet meer te vuur en te zwaard. Nu moet het anders. Die vrouw moet meegevoerd worden. De laatste woorden van vers 15 moeten dan ook eigenlijk zo vertaald worden: opdat zij een door-de-rivier-meegevoerde-zou-worden. De kerk moet dus worden als een stuk drijfhout: dat door de rivier wordt meegesleurd. Er moet een stroom tegen die vrouw worden geworpen, zodat ze niet kan staande blijven en wordt meegevoerd. De Satan zet de strijd dus voort, maar op een afstand, niet rechtstreeks met open vizier, maar langs omwegen en met hulpmiddelen. Om het met één woord te zeggen: niet door vervolgingen, maar door verzoekingen.

En wie zou hier niet denken aan de tijdgeest, waarmee de macht van de vijand de kerk telkens als met een stroom omvangt. Toen de vervolgingen van de Romeinse Keizers de kerk niet hadden doen ondergaan, toen kwam de tijd van de weelde en de eer van mensen. De tijdgeest drong de kerk binnen en de kerk werd gedompeld in de donkerheid van de Middeleeuwen. De Satan heeft de kerk toen bijna meegesleurd door de stroom van de tijdgeest. En zo is het ook gegaan, toen na de vervolging door de Spanjaarden de Gouden Eeuw gekomen was. De tijdgeest drong de kerk binnen. Bijna werd ze meegezogen. Bijna ging de kerk verloren door de geest van het ongeloof. Bijna zou ze een door-de-rivier-meegevoerde geworden zijn.

Daarom hebben wij te waken. In Rusland en in Duitsland is vervolging. Daar scherp en hard, hier met omwegen en voorwendsels. Maar in beide landen gaat het met open vizier. Weg met de kerk. Weg met de Bijbel. Weg met Christus. En nu gaat het in ons land niet door vervolging. Bij ons heeft de Satan een stroom uitgezonden, de stroom van de geest van de tijd, opdat Gods Kerk in Nederland een door-de-rivier-meegevoerde zou worden.

En dat is nu ook de strijdmethode van de Satan in onze omgeving, niet openlijk, maar bedekt. Er wordt op ons niet gevloekt en we worden niet uitgelachen, zoals dat is in de grote steden, maar het gaat hier bedekt. De stroom van de tijdgeest gaat ook over de Walcherse kerken heen, opdat zij door-de-rivier-meegevoerden zouden worden.

Laat ik u eens op enkele punten mogen wijzen. De wereld is door-en-door praktisch geworden. Ze houdt zich alleen maar op met wat nuttig is. Wat hebben we er aan, is de stereotype vraag van de mensen. Wat bruikbaar is, is werkelijk, spreekt de mensen toe, trekt de belangstelling, brengt de mensen in beweging. En zie nu de tijdgeest, die ons door de rivier wil meevoeren. Want, ach, wij bidden, maar wat is het dikwijls onwerkelijk. Het is soms alsof God niet werkelijk is. We voelen ons zo weinig door God gegrepen.

Godsdienst schijnt me soms een laatste rest uit mijn kinderjaren toe, heeft iemand me eens gezegd. Wat bruikbaar is staat ons dikwijls zoveel dichter dan wat geloofd moet worden. Wat in guldens kan worden uitgeteld spreekt ons dikwijls meer toe dan wat in het gebed moet worden afgebeden. Voor velen onder de jeugd zit er in een sigaret eigenlijk meer werkelijkheid dan in de Bijbel. En laten we nu niet naar onze buurman kijken. Die hier meent te staan, die zie toe, dat hij niet een door-de-rivier-meegevoerde zal worden. Waarom is ons gebed zo verlamd? Waarom is God zo ver voor ons? Waarom voelen we ons zo weinig van God-gegrepenen?

En laat ik u nu nog op een praktisch punt mogen wijzen. Hoe staat het met het huwelijksleven in onze kringen? Ik stip dit maar even aan, want het is als voorbeeld bedoeld, maar wees ervan verzekerd, dat de moderne huwelijkstheorieën bezig zijn ook hier op Walcheren haar tienduizenden te verslaan. Stel u niet gerust met de gedachte, dat het nog zo erg niet is, want het is al heel erg geworden. Het kwaad zit er al diep in. Dat zijn maar enkele voorbeelden van die stroom van de tijden, die langs ons schuift, die vastheden wegwoelt en ons dreigt mee te voeren.

Daarom moeten we waken en bidden, opdat we niet in verzoeking vallen. En daarom moeten we met open ogen leven en niet in een gedroomde wereld van argeloosheid, opdat we niet overrompeld worden. Daarom mogen we wel bidden: Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de Boze. Bewaar mij, o God, en laat mij niet een door-de-rivier-meegevoerde worden.

Bescherm ons in de bange tijd
van zielsverzoeking en van strijd.
Laat nooit de boze vijand toe
dat hij ons enig hinder doe.
Gezang 9 : 5

Zo is de kerk in nood in de woestijn van het leven. Maar dan komt de aarde de vrouw te hulp. Zij opent haar mond en verzwelgt de rivier, die de draak uit zijn mond had geworpen. Wanneer Johannes hier zegt, dat de aarde de vrouw te hulp komt, dan moeten we weer niet denken aan bepaalde gebeurtenissen. Dan zouden we lang moeten zoeken, voor we deze woorden konden verklaren. Er wordt hier weer een doorsnee gegeven. Er wordt een greep uit de geschiedenis van de eeuwen gedaan. Een lengte-as van het wereldgebeuren wordt hier blootgelegd. Er wordt hier niet voorspeld, maar er wordt geprofeteerd. Johannes bedoelt geen feit, maar hij geeft een uitzicht en een inzicht.

Als de vrouw dreigt te worden een door-de-rivier meegevoerde, dan opent de aarde haar mond en de rivier wordt verzwolgen. Het beeld is duidelijk. Maar de werkelijkheid, die hierin is afgebeeld is niet zo makkelijk te vatten. Als de stroom van de verzoekingen te sterk wordt, dan komt er ongedachte uitredding. Als iemand in een overstroming dreigt te verdrinken, dan mag het wel een wonder worden genoemd wanneer de aarde het wassende water opdrinkt.

Zo wordt de Kerk gered. Zo wordt die wankelende vrouw geholpen. Als de strijd zwaar wordt, als het geloof inzinkt en het gebed wordt verlamd, dan zijn er voor de kerk uitkomsten tegen de dood. Zo is het in tijden van vervolging. Toen Keizer JulianuS, de Afvallige, aan de regering kwam, koos hij als levensdoel de kerk uit te roeien. Maar hij werd gehinderd in de vervolging want de Parthen bestookten het Romeinse Rijk en Julianus sneuvelde in de slag.

Zo is Gods kerk telkens uitgered. De Onoverwinlijke vloot vaart uit, maar de storm vernielt de schepen. De adem van de Almachtige heeft ze verstrooid, slaan onze vaders in de gedenkpenningen. En zo is het nu niet slechts in de rechtstreekse strijd van de vervolging, maar ook in die grote worsteling op een afstand tussen de vrouw en de slang.

Als de Satan een rivier van verzoekingen uitspuwt over de kerk, en als de kerk een door-derivier-meegevoerde dreigt te worden, als de vastigheden wankelen en de fundamenten zijn ondergraven door de stroom van de geest van de tijd, dan komt de aarde de vrouw te hulp, dan zijn er ongedachte wendingen in het wereldgebeuren, die bevrijding brengen.

Laat ik dat maar weer met voorbeelden duidelijk maken. We hebben enkele jaren van hoogconjunctuur beleefd. U kent dat woord wel. Alles ging vooruit. Ieder beleefde ongekende welvaart. Dat was een tijd van verzoeking, verzoeking voor de kerk. Want die voorspoed was een zegen. Maar de Satan had in die stroom van zegeningen een rivier van verzoekingen gemengd. Die goede dagen van enkele jaren terug waren in menig opzicht dagen van zonde: de begeerte van het vlees en de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven.

Wat is het geestelijk leven in die dagen achteruit gevlogen. Wat zijn er in die dagen een bezorgde ouders geweest, die zagen hoe hun kinderen al meer de hoogte ingingen. Nee, dat leek niet meer op een woestijn, dat werd een leven van genot, geld verdienen, rijk worden. En wat gingen we op de mensen vertrouwen. Er zou wel nooit een eind aan de vooruitgang komen.

Gemeente, wat zijn we in die dagen innerlijk hol geworden. En wat kwam de kerk in nood. Ach, bijna zou ze een door- de-rivier-meegevoerde geworden zijn. En toen kwam de crisis: een ramp, en toch een uitkomst. Hoevelen hebben er in de jaren van verarming niet naar God geschreid. Hoe menigeen is er niet gebroken in zijn hoogmoed. Het was hard, al die achteruitgang en nood, maar de aarde kwam de vrouw te hulp. Het wereldgebeuren nam een wending. De stroom van verzoekingen werd opgezogen net als de rijkdom, die de mensen verzameld hadden.

En nu is het weer een tijd van verzoeking. Velen zijn door de nood stuk gebeukt. Hun geloof dreigt te bezwijken. Denk maar aan de werklozen in de grote steden, de middenstanders en de arme rijken. Denk ook maar aan de zorgen in onze eigen omgeving. Voor velen gaat het te zwaar worden. Want er gaat een nieuwe stroom van verzoekingen over ons uit. De afval wordt groot. Menigeen, die bij het Woord werd grootgebracht, heeft God vaarwel gezegd.

Zal de kerk straks door de rivier worden meegevoerd? Ach, de toekomst ziet er donker uit. Maar, we mogen geloven. Straks komt de aarde weer de vrouw te hulp. Als het te zwaar wordt, als het water aan de lippen komt, dan komt de aarde weer de vrouw te hulp, dan komt er toch een wending, dan komt er weer werk - want God heeft het beloofd - geen rijkdom, zeg ik, geen tijd van weelde, maar brood en werk, tenzij we de laatste ronde van de wereldworsteling zijn ingegaan en de grote hongersnood moet komen.

Maar als het einde nog niet komt, dan zal de aarde de mond weer openen en komt er verandering, opdat de verzoeking in de ellenden niet te zwaar wordt, opdat we in ons hart God ziet zullen vloeken. En zo worden we beschermd ook in dure tijd en hongersnood, om de vrouw, om de kerk van Christus.

En dan zal de strijd scherper worden. Daarvan spreekt het laatste vers van onze tekst. Als de slang ziet, dat de aarde de rivier van verzoekingen opdrinkt, dan moeten er andere middelen worden gezocht. 17En de draak werd boos op de vrouw, en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God in acht nemen en het getuigenis van Jezus Christus hebben.

Als hij de vrouw zelf niet kan krijgen, dan haar kinderen. Als hij de kerk niet kan overwinnen, dan grijpt hij de afzonderlijke gelovigen aan. Of laat ik het anders zeggen. Onze tekstwoorden tekenen de wereldworsteling tussen de vrouw en de draak, de kerk en de duivel. Maar vers 17 laat de neerslag van die worsteling in het persoonlijk leven zien.

Afgedacht van de vervolging van de kerk en afgedacht van de rivier van de verzoekingen, die in de tijdgeest het leven van Gods kerk omspoelt, is er toch dat Satanische werk in ons ieders leven persoonlijk. Ach, in ieder christenleven is die stroom van verzoekingen. Ieder kent die verwikkelingen, die satanische strikken, die zwakke plekken in zijn leven, die invalspoorten voor de zonden, die open plaatsen voor de vurige pijlen van de boze.

Hoevelen zijn er al meegevoerd. Hoevelen van de jeugd, die een christelijke opvoeding genoten, die in hun jeugd bij de Heere werden gebracht en die toch zijn losgeraakt van het Woord. Ach, ze hadden hun plaats in de kerk, maar de rivier is gekomen, de stroom van de verzoeking, een slechte omgang, een gemengd huwelijk, een verkeerde gewoonte, een ontreiniging van het lichaam en een bevlekking van de ziel, de hoogmoed van het leven of de vloek van de ellende en ze hebben niet kunnen weerstaan. Ze zijn door-de-rivier-meegevoerden geworden. Ze werden in de kolken van de verzoeking weggezogen.

Gemeente, zo zijn wij elk oogenblik in nood. Wedersta dan de duivel en hij zal van u vluchten. We zijn niet als een speelbal aan het Satanisch geweld. Want Christus is onze sterke Held. En wij hebben het schild van het geloof, waarmee wij al de vurige pijlen van de boze kunnen uitblussen en de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, hetwelk is Gods Woord.

Laat u dan niet meevoeren door de rivier der verzoekingen, jongens en meisjes. U kunt de boze overwinnen door het Woord van God, in geloof en in gebed.

Wedersta de duivel en hij zal van u vluchten.

Ziet toe, dat u in het geloof geen schipbreuk lijdt. En laat niemand dan vrezen, want die voor ons zijn zijn meer dan die tegen ons zijn. Christus is de Triumfator, de strijd is al beslist.

Amen