Preek van ds. J.W.Tunderman

gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge

op 14 augustus 1938

Openbaring 11:1-14

124

Schriftlezing:

Openb. 10

Het boekje wordt door Johannes opgegeten

10:1En ik zag een andere sterke Engel uit de hemel afdalen. Hij was bekleed met een wolk en boven Zijn hoofd was een regenboog. Zijn gezicht was als de zon, en Zijn voeten waren als zuilen van vuur.
2En Hij had in Zijn hand een boekje, dat geopend was. En Hij zette Zijn rechtervoet op de zee en Zijn linker op de aarde.
3En Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult. En toen Hij geroepen had, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen.
4En toen de zeven donderslagen hun stemmen hadden laten horen, stond ik op het punt ze op te schrijven. Maar ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Verzegel wat de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf dat niet op.
5En de Engel Die ik op de zee en op de aarde zag staan, hief Zijn hand op naar de hemel,
6en Hij zwoer bij Hem Die leeft in alle eeuwigheid, Die de hemel heeft geschapen met wat daarin is, de aarde met wat daarop is en de zee met wat daarin is, dat er geen tijd meer zou zijn.
7Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer die op de bazuin zal blazen, zal ook het geheimenis van God volbracht worden, zoals Hij aan Zijn dienstknechten, de profeten, verkondigd heeft.
8En de stem die ik uit de hemel gehoord had, sprak opnieuw met mij en zei: Ga, neem het boekje dat geopend ligt in de hand van de Engel Die op de zee en op de aarde staat.
9En ik ging naar de Engel toe en zei tegen Hem: Geef mij dat boekje. En Hij zei tegen mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing.
10En ik nam het boekje uit de hand van de Engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het opgegeten had, werd mijn buik bitter.
11En Hij zei tegen mij: U moet opnieuw profeteren over vele volken, naties, talen en koningen.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

44 : 5 (lste helft)

Tekstlezing:

Openb. 11 : 1-14

De twee getuigen

11:1En mij werd een meetlat gegeven, die op een staf leek. En de engel was erbij komen staan en zei: Sta op en meet de tempel van God, het altaar en hen die daarin aanbidden.
2Maar laat de buitenste voorhof van de tempel erbuiten en meet die niet, want die is aan de heidenen gegeven. En zij zullen de heilige stad vertrappen, tweeënveertig maanden lang.
3En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen, in rouwkleding gekleed, twaalfhonderdzestig dagen lang profeteren.
4Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, die voor de God van de aarde staan.
5En als iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en dat verslindt hun vijanden. En als iemand hun schade wil toebrengen, moet hij op dezelfde manier gedood worden.
6Zij hebben macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen zal vallen in de dagen dat zij profeteren. En zij hebben macht over de wateren om die in bloed te veranderen, en de aarde te treffen met allerlei plagen, zo vaak zij dat willen.
7En wanneer zij hun getuigenis volbracht hebben, zal het beest dat uit de afgrond opkomt, oorlog met hen voeren en het zal hen overwinnen en hen doden.
8En hun dode lichamen zullen liggen op de straat van de grote stad, die in geestelijke zin genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook onze Heere werd gekruisigd.
9En de mensen uit de volken, stammen, talen en naties zullen hun dode lichamen drieënhalve dag zien, en zullen niet toelaten dat hun dode lichamen in het graf gelegd worden.
10En zij die op de aarde wonen, zullen zich over hen verblijden, en zullen feest gaan vieren en elkaar geschenken sturen, omdat deze twee profeten hen die op de aarde wonen, zo gekweld hadden.
11En na die drieënhalve dag kwam er een levensgeest uit God in hen en zij gingen op hun voeten staan. En grote vrees overviel hen die hen zagen.
12En zij hoorden een luide stem uit de hemel tegen hen zeggen: Kom hier omhoog. En zij gingen omhoog naar de hemel, in de wolk, en hun vijanden keken hen na.
13En op datzelfde uur vond er een grote aardbeving plaats, en het tiende deel van de stad stortte in. En bij die aardbeving werden zevenduizend met name bekende personen gedood. En de overigen werden zeer bevreesd, en gaven eer aan de God van de hemel.
14Het tweede wee is voorbijgegaan. Zie, het derde wee komt spoedig.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

97 : 1 en 7
9 : 20
102 : 12

Openb. 11 : 1-14
Vrouwenpolder
Gapinge
14-8-38

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij hebben de vorige week gehoord hoe het in het geloofsgetuigenis van de gelovigen alleen gaat om de grootheid van onze God. Er wordt vandaag geroepen om een getuigenis van de kerk. Men wil ons laten protesteren tegen de gruwel van de oorlog, tegen de waanzin van de ras- en volks-vergoddelijking, tegen de geest van geweld die vaardig geworden is over de mensen.

Zo wil men ons betrekken in allerlei negatieve protestbewegingen. Maar men roept ook om een positief getuigenis van de gemeente. Aan de ene kant roept men de gemeente van Christus op om te getuigen voor vaderlandse volksverbondenheid en het Führerprincipe op alle terreinen van het leven en aan de andere kant voor democratie en internationale saamhorigheid, voor naastenliefde en broederschap. Men wil ons ook uitzenden om hier of daar in de stilte een woord van godsdienstige wijding te spreken om een ziel of wat te winnen voor de hemel.

Maar van al deze idealen of bewegingen weet het Woord Gods niets. Dat is alles uit het vlees, hoe edel en zuiver en harmonieus het ook moge schijnen. Want Gods Woord roept ons om te getuigen dat de aarde des Heeren is mitsgaders hare volheid. Daarom moeten we getuigen tegen alle ongerechtigheid en zonde, tegen alle mensenverheerlijking, waarvan deze wereld zo vol is, tegen alle bewegingen die niet geworteld zijn in de genade van God in Christus Jezus, getuigen ook tegen die zonde die zich kleedt in het gewaad van menslievendheid en broederschap, tegen alle nationale en internationale eenheidsbewegingen, die gebaseerd zijn op de verloochening van de uitverkiezing van God, op de verloochening van de tweeheid van ons geslacht.

De kerk moet van God spreken en van Zijn genade en heerlijkheid. Maar dat betekent niet dat ze nu met en vroom gebaar zich terugtrekt uit de wereld, dat betekent niet dat ze in de beroering van de wereld haar woord niet heeft te spreken. Wij staan midden in de spanning van de wereld, midden in de beroering, die gewekt wordt door de strijd tussen het vlees en de Geest.

Wij roepen geen ach en wee over de onrust van het leven, maar wij profeteren in al die geweldigheden van het Koninkrijk van God, dat komt in de beroering van de aarde. Het Woord van God van deze morgen spreekt ons ook van die beroering van het ganse leven. Het laat ons zien de achtergrond van al wat we dagelijks voor onze ogen zien afspelen. Wij zien hier het bewegen van de wereld in zijn diepte-perspectief.

Waar gaat het toch om in al dat bewegen van de mensen? Waar gaat het om in de diepste grond van de zaak? Gaat het om oorlog of vrede? Gaat het om de overwinning van dit of dat ideaal, om deze of gene mensengedachte? Gaat het om een stuk land of om de industrie, om afzetgebieden, om goud of om goederen?

Ach nee, het gaat om de vraag wie heerschappij zal voeren over de aarde, het gaat over de vraag of de landen en de mensen van Satan zullen zijn dan wel van Christus en Zijn Koninkrijk. Daarom gaat het in het diepste van de zaken om getuigenis tegen getuigenis, om religie tegen religie, om het rijk van de duisternis tegen het Koninkrijk van God. Het gaat over de vraag wie wij belijden zullen als de Koning van de ganse aarde.

Vanuit dit punt scheuren de afgronden open en staan de mensen tegen elkaar. Dat is het allesbeheersende. Als wij dat nu maar vasthouden, dan zijn wij getrouwe getuigen van het Koninkrijk van God. Als we die Koninklijke heerschappij van Christus maar niet uit het oog verliezen. Gods Woord komt ons daarvan nu weer spreken, opdat we getroost mogen zijn in het geloof, dat het op deze aarde niet gaat om dit of dat, maar alleen om het Koninkrijk van God en zijn overwinning in deze wereld.

Ik spreek u dan van de heerschappij van het getuigenis van het Koninkrijk over alle woelen en werken van de mensen
en wij horen

dat Gods genade niet vernietigd kan worden op de aarde
dat wij van die genade moeten getuigen
dat er in dat getuigenis heerschappij is over alle dingen
dat wij om dat getuigenis moeten lijden en
dat dit getuigenis wordt bewaarheid in de overwinning

Wij horen dus eerst, dat de genade Gods niet kan vernietigd worden op de aarde.

In de laatste verzen van het voorgaande hoofdstuk lezen we dat Johannes dat boekje uit de hand van de engel moet nemen en het opeten. En dan smaakt dat boekje als honing in de mond, maar in de buik is het bitter. Zoet en bitter, dat is de tweeërlei werking van het Woord van God. Zo moest ook Ezechiël een boek opeten, maar het werd bitter in zijn buik. Want toen Ezechiël dat Woord van God gehoord had, die boodschap van Zijn standhoudende bemoeienis met Israël, toen werd hij tot in zijn hart geraakt vanwege Israëls weerspannigheid.

Zo is het met de gemeente van de Heere in het Nieuwe Testament. Wij mogen dat boek van God opeten en zijn smaak is zoet, want het is de boodschap van Gods bemoeienis met het mensenleven. Maar door de werking van dat boek wordt de gemeente geraakt, want de wereld wil dat getuigenis niet aannemen en zo staan wij dan met dat boek van Gods Woord met die blijde boodschap tegenover een wereld die in beweging is tegen de belijders.

Van die dubbele werking spreekt ook hoofdstuk 11. Wij horen dan eerst dat Johannes een meetlat in de handen krijgt en dat hij moet meten de tempel van God en het altaar en degenen die daarin aanbidden. En dan wordt daarbij gezegd, dat hij het voorhof niet moet opmeten, want dat is de Heidenen gegeven. Die zullen de heilige stad vertrappen tweeënveertig maanden lang.

Dit is de blijde boodschap dat Gods genade niet kan worden teniet gedaan. Om dit te verstaan moeten we beginnen bij de laatste woorden: het voorhof wordt de heidenen gegeven om de Heilige stad te vertrappen tweeënveertig maanden lang. De tempel was gelegen in de Heilige stad Jeruzalem de stad van de levende God. Voor men in de tempel kwam moest men eerst door de voorhof van de heidenen. Die stad en die tempel was omringd door machtige muren. Maar als men eenmaal in de voorhof van de heidenen was, dan lag de hele tempel open. Want aan het eind van dat voorhof van de heidenen was slechts een lage borstwering van stenen opgebouwd.

En nu horen we hier, dat God Zijn heilige stad vertreden laat door de heidenen. Dat wil zeggen: de wereld zal de kerk verdrukken. En dat zal 42 maanden duren. Dit is een bekende symbolische tijdsbepaling uit het boek van de Openbaringen. Diezelfde tijdsbepaling komt in ditzelfde hoofdstuk nog onder andere benamingen voor. Hier wordt gesproken van 42 maanden, in het 3e vers van 1260 dagen, en in het 9de en 11de vers horen we van drie en een halve dag. Met al deze verschillende tijdsbepalingen wordt een en dezelfde periode aangeduid.

Symbolisch wordt hier uitgegaan van de voorstelling dat de hele tijd van de wereld vanaf de schepping tot aan de wederkomst een jaarweek duurt. Zeven wereldjaren duidt een volheid van tijden aan. Midden in die jaarweek is de Christus gekruisigd op Golgotha. Dat is het midden, niet omdat we in dat kruis het middelpunt hebben, wanneer we alle gewone kalenderjaren konden tellen.

Christus' kruis staat in het midden van de geschiedenis, omdat daarin de grote beslissing valt. Na Christus' sterven en opstanding, na de uitstorting van de Heilige Geest komt er nog een halve jaarweek; en deze halve jaarweek wordt voorgesteld als drieënhalve dag of 42 maanden of 1260 dagen.

Met al die tijdsbepalingen is dus aangegeven de tijd tussen de Pinksterdag en de wederkomst, dezelfde tijd die op andere plaatsen wordt aangeduid als: het laatst van de dagen. Welnu, in dat laatst van de dagen geeft God Zijn kerk over in de verdrukking. De heidenen mogen de heilige stad vertreden, 42 maanden lang en God laat zelfs toe dat ze Zijn heiligdom vertreden, ze komen in het voorhof van de tempel.

Nu ze daar eenmaal zijn schijnt het voor de kerk een verloren zaak te zijn, want nu zijn er geen zware muren en geweldige poorten die de vijand kunnen tegenhouden. Er is maar een lage borstwering. En toch komt de vijand niet over die onbeduidende borstwering heen. God bewaart Zijn heiligdom. Johannes moet de tempel meten en het altaar. Daar zullen ze afblijven.

Wat wordt hier nu met de tempel van God bedoeld? Niet de kerk, want de kerk mogen ze vertreden 42 maanden lang. De kerk is niet onschendbaar. De kerk wordt verdrukt. De Heilige stad is in de handen van de heidenen. Daarmee wordt niet bedoeld, dat de vervolging onafgebroken 42 maanden duurt. Daarmee wordt de tijd tussen de Pinksterdag en de wederkomst gekarakteriseerd.

Die tijd is niet een tijd van uiterlijke overwinningen voor de kerk, maar als het er op aankomt, dan is dat een tijd, waarin de kerk voortdurend vervolgd wordt. Nauwelijks is het in het ene land voorbij of in het andere begint de vervolging weer. Maar in de tempel van God kunnen ze niet komen, al is er maar een kleine borstwering. Want die tempel van God betekent hier de openbaring van Gods genade. Die kan niet teniet gedaan worden ook al wordt de kerk nog zo zwaar vervolgd. Ik kan het ook met een ander woord zeggen: het verbond van Gods genade kan niet teniet gedaan worden. Ze willen Gods verbond vertreden. Maar dat verbond is afgemeten door God. Dat kunnen ze nooit teniet doen. Telkens willen ze het verbond van God uitroeien uit de wereld. Soms met geweld, soms met listigheid. Telkens bezwijken de christenen voor de listigheden van de wereld.

Dan verkondigt de wereld, dat het toch maar op persoonlijke vroomheid aankomt. En dan laten christenen de vastheid van het verbond los en dan verlaten ze Gods verbond. Dan spreken ze mee met de zo innig-vrome taal van de wereldse godsdienstigheid. En dan zeggen ze dat het Verbond van God toch maar een uitwendige zaak is, niet zo warm en gevoelig, maar een beetje koud en nuchter, een beetje formalistisch.

Dan gaan wij spreken in het godsdienstige taaleigen van de wereld. En als u dan hoort spreken een mens van de valse godsdienstigheid van de wereld of een christen, dan maakt dat zo'n groot verschil niet. Want beiden hebben het dan zo heel veel over hun ziel en wat ze daar hebben.

En dan kijken een boeddhist en een christen elkaar in de ogen en dan zeggen ze: we staan toch zo ver niet van elkaar, want ik merk dat u niet zonder godsdienstige indrukken leeft. En dan begint die verdoezeling van de grenzen tussen de dienst van de Heere en de afgodendienst, die verdoezeling, die zo ontstellende afmetingen heeft aangenomen in de moderne christenheid, die verdoezeling die wij in de hand werken, wanneer we menen, dat het verbond van God maar een formalistische liefhebberij van sommige mensen is.

Als het goed gaat kraken in de wereld, als de storm maar eens goed gaat opsteken, dan zullen wij, die nu aan Gods Verbond een bescheiden plaatsje willen geven in de geloofsleer om genade gaan roepen: o God, gedenk toch Uw verbond over ons en over onze kinderen.

Nu, weest getroost, broeders en zusters, God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken. En hoe zwaar het in de kerk ook wordt, God heeft Zijn tempel laten afmeten, Hij heeft Zijn verbond onschendbaar gemaakt. Wat ze ook doen met de kerk, Gods genade gaat niet teniet, God houdt in Christus de band met de wereld vast.

Het is maar een kleine borstwering tussen ons en degenen die ons tegen zijn. Waarom hebben ze ons nog niet onder de voet gelopen? Waarom leef ik vandaag nog bij de vastheid van de beloften van God? Waarom ben ik er nog in die genadegemeenschap met God? Waarom kan ik nog eten, arbeiden, adem halen? Alleen om de trouw van Gods genade, alleen om de onschendbaarheid van Zijn Verbond, alleen om die kracht van dat bloed van de verzoening van het kruis van Golgotha. Van die genade moeten wij getuigen.

En Ik zal, spreekt Jezus, Mijn twee getuigen macht geven en zij zullen profeteren, 1260 dagen (dat is dus van de Pinksterdag tot de wederkomst) met zakken bekleed. Twee getuigen zullen er zijn. Daarmee wordt aangeduid de ambtelijke dienst van Gods dienstknechten. Twee getuigen zullen het zijn, niet omdat daarmee twee bepaalde dienaren, twee bepaalde personen mee zijn aangeduid. Twee staat hier, omdat het er maar weinigen zullen zijn. En toch niet één, want in de mond van twee getuigen zal alle woord bestaan en waar twee of drie samenkomen in Zijn Naam, daar is Jezus in hun midden.

Twee getuigen wordt hier gezegd, want ze staan tegen de ganse wereld. Met dat kleine getal zegt Christus, hoe zwak in getalssterkte zijn kerk op aarde zijn zal. Daarom sluit dit niet uit, dat ze van Oosten en Westen zullen komen en dat zelfs de vorsten voor Hem zullen buigen. Deze twee moeten profeteren. Dat wil dus zeggen: de dienaren van het Woord zullen de ganse tijd van het laatst van de dagen moeten getuigen. Waarvan zullen ze getuigen?

Van dit of dat of van deze of die gedachte? Zullen ze moeten getuigen dat er nog iets hogers in de mens is dan eten en werken? Ach nee, ze zullen moeten getuigen van Gods genade, van Gods trouw, van Gods uitgestrekte hand over de aarde, van dat bloed van Jezus Christus, waarin Gods schepping behouden wordt. Zij zullen moeten getuigen, dat om dat zoenoffer op Golgotha de aarde nu van de Heere is en al wat zij bevat, de wereld en wie er wonen.

Zij zullen de heerschappij van de genade moeten uitroepen over alle vlees, het Koninkrijk van Jezus Christus als het behoud van de ganse aarde. Daarom worden ze voorgesteld als twee olijfbomen en twee kandelaren die voor de God van de aarde staan. Daarin wordt heen gewezen naar de werking van de Heilige Geest. Zo heeft ook Zacharia de olijfboom gezien en de kandelaren als teken van de onafgebroken werking van Gods Geest in de kerk.

Zij moeten voor de God van de aarde staan om van de God van de aarde te getuigen, dat Hij de HEERE is en dat Hij in Christus genadig is. Voor de God van de aarde zullen ze staan, niet voor de rechten van de ziel of de eeuwige belangen van de mensen. Voor de God van de aarde om Zijn Naam uit te roepen over de wereld.

Dat we dat getuigenis vasthouden, broeders en zusters. Dat is de kracht van de kerk geweest door de eeuwen heen. Dat heeft God onze Vaderen geleerd, toen Hij ze de Schriften weer deed verstaan. Dat hebben zij ons als hun kinderen voorgehouden. Als we daarin gaan wankelen - en we zijn bezig te wankelen - dan zijn wij als Gereformeerde Kerken ook verloren, omdat we dan de wortel van de Reformatie hebben losgelaten en niet waard zijn nog een dag Gereformeerd te heten.

Voor de God van de aarde zullen we staan om Zijn genade te eren en Hem te belijden als die God, Die in Zijn eigen Zoon een Verlosser gezonden heeft en de hand gelegd heeft op wat verloren was. En dan zullen die twee getuigen met zakken bekleed zijn. Dat wil niet zeggen dat hun christendom een beweging van somber-uitziende mensen moet zijn. Wie zou zich gedrukt voelen als hij voor de God van de aarde mag staan? Maar als wij van God getuigen, dat Hij in Zijn Zoon verlossing zond en nu de hand legt op al wat leeft, dan is dat voor het vlees boeteprediking.

Dan is dat boeteprediking voor al die machtige bewegingen van de mensen die uit het vlees zijn, dan is dat ook boeteprediking voor alles wat in ons gezin, in ons denken, in onze arbeid, in onze verenigingen nog uit het vlees is. Boeteprediking voor alles, wat nog niet bekering is tot Christus, ook in ons eigen leven, boeteprediking voor alles wat niet uit de Christus is opgekomen en in Hem is ingeworteld.

Zo getuigen de dienaren van het Woord en ze roepen het blijde Evangelie van de verlossing over de wereld heen - maar met zakken bekleed, roepende tot bekering alles wat nog niet bekeerd is. En dan is er in dat getuigenis van het Koninkrijk een heerschappij over alle woelen en werken van de mensen.

Van die heerschappij door dat getuigenis horen we in de derde plaats.

En zo iemand hen wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond gaan en zal hun vijanden verslinden en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood worden. Deze hebben macht om de hemel te sluiten opdat het niet regenen zal en zij hebben macht over de wateren om die in bloed te veranderen en de aarde te slaan met allerlei plagen zo dikwijls zij zullen willen.

U denkt hier aan Mozes en Elia. Mozes die water in bloed deed veranderen en Elia die sprak en een vuur van God daalde uit de hemel en doodde de soldaten die door de Koning gezonden waren, en eenmaal bad en de hemel werd gesloten en het regende niet drie jaren en zes maanden.

Die macht heeft God aan Zijn kerk van het Nieuwe Testament gegeven. Door u, gemeente, is de wereld in beroering. Als het getuigenis van de heerschappij maar tot zwijgen gebracht was, dan zou er zoveel bewogenheid niet op de aarde zijn. Want omdat God in dit getuigenis nog tot de wereld spreekt, blijft het rad van de wereld gaande. Daarom raken telkens de bewegingen los omdat het getuigenis van Christus moet worden weggedaan van de aarde.

Daar hebben machten zich opgeheven in deze wereld, de een geweldiger dan de andere. In macht en sterkte zijn ze duizendmaal meer dan de kerk. En die machten komen in beweging om dat getuigenis van Gods genade weg te doen uit de wereld. Ga het maar na om u heen. Daar zijn ontzaglijke bewegingen om ons heen en het schijnt dat dat alles omgaat buiten het leven van de gemeente van God. Daar zijn spanningen tussen de bewegingen van deze tijd, waarvan de wereld trilt, in felle verdeeldheid.

Het schijnt niet om de kerk en haar getuigenis te gaan. Maar al die grote bewegingen om ons heen, Liberalisme, Socialisme, Fascisme, Nationalisme hebben alle hun oorsprong in die beroeringen van de wereld die door het geloofsgetuigenis van de kerk zijn gewekt. Omdat u uw getuigenis de wereld in draagt kan de wereld niet tot rust komen. Ach, waarom is het toch nooit gelukt om de broederschap van alle mensen op de aarde te vestigen? Waarom heeft men elkaar niet gevonden om allen samengebonden te worden in één gedachte en in één ideaal?

Omdat de gemeente van Christus telkens weer de vraag van de soevereiniteit in de wereld stelt en telkens uitroept dat in Christus Jezus de aarde van de Heere is en niet van deze of die beweging van de mensen. Daarom golft de ene beroering na de andere over de aarde heen. Omdat er een kerk op aarde is, is de wereld zo verdeeld en verscheurd. En omdat - en nu spreek ik over de andere kant - God telkens de spraak verwart en de eenheid verbreekt en niet toelaat dat de aarde in één gedachte samenvergaderd alle macht verheft om het getuigenis van Christus uit te roeien op de aarde.

Zo is de aarde in beroering en kan ze de rust niet vinden, omdat de kerk een woord van Christus spreekt. En dan is daar ook de macht om niet alleen de aarde te beroeren in een grote geestelijke worsteling, maar ook de macht om water in bloed te veranderen en de hemel te sluiten zodat het niet regenen zal.

Hebben wij die macht dan? Als wij zwak staan in het geloof, als wij het getuigenis niet uitbrengen, als we een rustig plekje zoeken in de wereld en het ons gemakkelijk zoeken te maken, dan gaat er geen beroering uit van de gemeente van Christus.

Maar als de gelovigen geloven en gelovig hun getuigenis van God geven, dan komt er beroering en als dan die bewegingen zich verheffen en de heidenen de heilige stad van God vertreden, dan gaat het geroep tot God omhoog uit Zijn gemeente, dan smeekt de kerk of God Zich verheerlijken wil over alle goddeloosheid van de mensen. En dan wordt op het gebed van de gemeente deze aarde geteisterd door de oordelen van God.

Zo heeft Israël het uitgekermd, toen het vertreden werd onder de voet van de heidenen: o God, laten de heidenen weten dat ze mensen zijn. En zo wordt er ook vandaag geroepen, nu de mensen als goden over de aarde wandelen en de Heilige stad vertreden: o God, laat ze weten, laat ze mensen zijn.

Waarom is het zo'n ontzaglijke tijd, waarin wij leven? Omdat er in de gevangenissen van Rusland geroepen wordt tot God om recht, omdat uit de kerken in Duitsland geroepen wordt en geschreeuwd: o God, laten de heidenen die ons vertreden weten dat ze mensen zijn, omdat God ook ons leert bidden: Verheerlijk Uw Naam over de ganse aarde.

Ach, wie in zijn ganse leven niet staat voor de God van de aarde om van Zijn heerlijkheid te getuigen, die bidt niet mee met de gemeente in de vervolging, die scheidt zich af van de martelaren en hun zaak tegen de wereld. Moeten dan eerst onze kleren ook vlam hebben gevat voor wij die zaak die de kerk tegen de onrechtvaardigen heeft als onze eigen zaak gezien hebben?

Er is zoveel valse humaniteit in ons hart. Wij houden het liefst de beweging van het Koninkrijk van God ons van het lijf. Wij zoeken zo vaak voor alles een rustig leventje. En het geweld rommelt al dichter tegen ons aan, de bodem waarop we elke dag leven, beeft van de spanningen.

Laten we ons dan niet afgescheiden houden van degenen die in de bliksems staan om het getuigenis uit te dragen, maar laat ons mee strijden met alle verdrukten om Christus' wil opdat we ook daarin de Heere onze God mogen liefhebben met die brandende liefde, die roept om de heerlijkheid van Zijn Naam over de ganse aarde.

Dit is de troost, die God aan de verdrukten laat: dat Zijn Verbond onschendbaar is, dat Zijn genade over deze aarde niet ophoudt, dat Hij de hand houdt uitgestrekt over het leven en woelen van de mensen. En zo perst God vandaag bij Zijn kinderen het gebed van de kerk van het laatste van de dagen eruit:

o God, jaag hun vervaardheid aan
en doe de heidenen verstaan
dat zij, die Sions rampen wensen
geen goden zijn , maar broze mensen.
Ps. 9:20

U verstaat het toch, dat wij hiermee geen wereldverachters zijn geworden, geen zelfingenomen vrome mensen, die zich terugtrekken en de wereld maar aan haar lot overlaten. Wie dat meent heeft het begin zeker niet gehoord. Het gaat hier om het getuigenis van de genade van God over deze aarde.

Wie eenmaal de grootheid van Gods liefde over het leven heeft gezien, krijgt zo'n moeite met de aarde. Dat is juist het tegenovergestelde van wat dikwijls de werkelijkheid van ons leven is. Wij hebben dikwijls zo'n moeite met God, we kunnen dan zijn Woord maar niet geloven en we worden dan oud zonder dat we gevonden hebben de volle vrede voor ons hart. En met de wereld hebben we het dan zo makkelijk. In het leven kunnen we het dan wel schikken. We maken het ons dan zo aangenaam mogelijk. En we houden de beroeringen ons wel van het lijf.

Maar wie de heerlijkheid van Gods genade gezien heeft en gelooft, die krijgt zo'n moeite met de dingen van de aarde. Wij gaan dan uit met het getuigenis van Gods genade en Gods liefde. We kunnen het leven maar niet loslaten, niet in een hoek schuiven. Daar ontbrandt dan in het geloof die worsteling om de wereld te behouden. En alleen wie zo worstelt om de heerschappij van de genade, die gaat verstaan de verdrukte kerk in haar gebed: o God, laten de heidenen weten dat ze mensen zijn.

Want om dat getuigenis van de liefde en de genade van God moet veel geleden worden. Het beest uit de afgrond verheft zich tegen de getuigen van de Heere en gaat hun vijandschap aandoen. En dan worden ze gedood om het Woord van God en dan liggen hun dode lichamen drieënhalve dag onbegraven op de straten van de stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom, dat is de uitbreking van de zonde, en Egypte, dat is verdrukking van de kerk, waar ook onze Heer gekruisigd is.

Drieënhalve dag liggen daar die lichamen onbegraven. Dat wil zeggen: van de Pinksterdag tot de wederkomst wordt aan de kerk van Christus door de wereld alle eer ontroofd en onthouden. En dan is er vreugde als dat getuigenis verstomt en de getuigen niet meer spreken. Dan zenden de mensen elkaar geschenken. Omdat, zo staat er in vers 10, deze twee profeten hen die op de aarde wonen, zo gekweld hadden.

Het was een kwelling dat getuigenis van Gods liefde en genade, dat getuigenis van Gods verbond. Een woord van vroomheid en godsdienstigheid is er altijd ingegaan, maar het Woord van God, het Woord van Zijn uitgestrekte hand over het leven, is altijd een kwelling geweest voor het vlees. En dan komt het lijden om Christus' wil over degenen die dat getuigenis dragen.

De kerk staat niet zonder uitzicht in de wereld. Wie weet, wat er nog komen zal. Maar dit is toch de karakteristiek van die tijd tussen Pinksteren en de wederkomst, dat de dode lichamen van hen die getuigd hebben onbegraven liggen op de straten van de grote stad. Maar dan zal God in de overwinning Zijn verbond waar maken. Na drieënhalve dag is een geest van leven van God in hen gegaan en zij stonden op hun voeten en er is grote vrees gevallen op degenen die hen aanschouwden.

Johannes ziet hier in een visioen de opstanding van de doden. En dan horen ze een grote stem uit de hemel, zeggende: Kom hier omhoog. En dan varen zij op naar de hemel in de wolk. Dat is die opvaart van de gelovigen, de opvaart van allen die het getuigenis van Jezus Christus bewaard hebben, dat is die opvaart waarvan Paulus zegt, dat we de Heere tegemoet zullen gaan in de lucht. Dat is de victorie van Jezus Christus. In die overwinning wordt de wereld behouden.

Want het zal wel vreselijk zijn wat daarna op deze aarde geschiedt. Er komt een aardbeving waarin 7000 mensen, dat wil zeggen een geweldige massa omkomen. En dan zullen ze de God van de hemel heerlijkheid geven. Zij zullen erkennen dat het Zijn oordelen zijn, zoals de mannen van de zondvloed God de eer hebben gegeven, nadat de ark gesloten werd en de regen viel en hen allen verdierf en zij erkenden dat het God de Heere was die dit alles deed.

Maar dan is dit de redding: wij gaan de HEERE tegemoet. Dat is: Hij komt tot deze aarde. Wij gaan niet weg om deze aarde voor eeuwig te laten wegzinken in de duisternis. Maar wij gaan onze Koning inhalen en dan komt Hij met ons op deze aarde. En dan zal Gods verbond bewaarheid worden: de aarde is van de Heere met allen die haar bewonen.

En Zijn genade en heerlijkheid straalt uit over al wat Hij gemaakt heeft. En dan zal de ganse wereld God eer en dank en lofzegging toebrengen voor Zijn liefde waarmee Hij deze wereld heeft aangezien, toen Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven voor een verzoening van de zonden.

En zo staan wij vandaag midden in de spanningen. We hebben moeite met de wereld. Het gaat erom dat de boodschap van Gods genade door Zijn volk bekend gemaakt wordt aan alle plaatsen van Zijn heerschappij. Maar we staan in deze spanningen in het vaste geloof, dat God dat getuigenis zal waarmaken in de overwinning van Christus.

En daarom breekt het licht van het Woord van God uit over het woelen en werken van de mensen, over alle beroeringen en bewegingen, opdat we niet vrezen, maar steunend op Zijn verbond, met blijmoedigheid tegemoet gaan de dag van de victorie.

Amen.