Preek van ds. W.J. Tunderman

Gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge

op 26 mei 1935

122

Schriftlezing:

1 Petrus 2:18-3:12

18Huisslaven, wees uw meesters met alle ontzag onderdanig, niet alleen hun die goed en welwillendzijn, maar ook die verkeerd handelen.
19Want dat is genade, als iemand om het geweten voor God dingen verdraagt die hem pijn doen, endaarbij ten onrechte lijdt.
20Want wat voor roem is er als u het geduldig verdraagt wanneer u zondigt en daarvoor slagen ontvangt? Maar als u het geduldig verdraagt wanneer u goeddoet en daarvoor lijdt, is dat genade bij God.
21Want hiertoe bent u geroepen, omdat ook Christus voor ons geleden heeft; Hij laat ons zo een voorbeeld na, opdat u Zijn voetsporen zou navolgen;
22Hij, Die geen zonde gedaan heeft en in Wiens mond geen bedrog gevonden is;
23Die, toen Hij uitgescholden werd, niet terugschold, en toen Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem Die rechtvaardig oordeelt;
24Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door Zijn striemen bent u genezen.
25Want u was als dwalende schapen; maar u bent nu bekeerd tot de Herder en Opziener van uw zielen.

Het christelijke huwelijk

3:1Evenzo, vrouwen, wees uw eigen mannen onderdanig; opdat ook, als sommigen aan het Woord ongehoorzaam zijn, zij door de levenswandel van de vrouwen zonder woorden gewonnen mogen worden,
2doordat zij uw reine levenswandel in de vreze des Heeren waarnemen.
3Uw sieraad moet niet bestaan in iets uiterlijks: het vlechten van het haar, het dragen van goudensieraden of het aantrekken van mooie kleren;
4maar uw sieraad moet zijn de verborgen mens van het hart, met het onvergankelijke sieraad van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is voor God.
5Want zo tooiden zich voorheen ook de heilige vrouwen, die op God hoopten, en hun eigen mannen onderdanig waren;
6zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem heer noemde. U bent kinderen van haar geworden, als u goeddoet en niet bevreesd bent voor enig ding dat uangst zou kunnen aanjagen.
7Evenzo, mannen, woon met begrip met haarsamen; geef de vrouw, als de zwakkere, haar eer; u bent immers ook mede-erfgenamen van de genade van het eeuwige leven; opdat uw gebeden niet verhinderd worden.

Opwekking tot verdraagzaamheid

8Ten slotte, wees allen eensgezind, vol medeleven, heb de broeders lief, wees barmhartig en vriendelijk.
9Vergeld geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegen daarentegen, omdat u weet dat u daartoe geroepen bent, opdat u zegen zult beërven.
10Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, die moet zijn tong weerhouden van het kwaad, en zijn lippen van het spreken van bedrog;
11die moet zich afkeren van het kwaad en het goede doen; die moet vrede zoeken en die najagen.
12Want de ogen van de Heere rusten op de rechtvaardigen, en Zijn oren zijn gericht op hun gebed; maar het aangezicht van de Heere is tegen hen die kwaad doen.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

27:1a en 4b

Tekstlezing:

Mattheüs 7:13-14

De nauwe poort

13Ga binnen door de nauwe poort, want wijd is de poort en breed is de weg die naar het verderf leidt, en velen zijn er die daardoor naar binnen gaan;
14maar de poort is nauw en de weg is smal die naar het leven leidt, en weinigen zijn er die hem vinden.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

24:2 en 3
143:10
25:6

Vrouwenpolder Gapinge
26-5-'35

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij zijn hier in de gemeente van de geroepenen. Verleden week hebben we uit het Woord van God gehoord wat daarin is gelegen voor de praktijk van ons leven. God heeft ons al geroepen in onze geboorte en in onze doop, want we werden geboren als kinderen van het volk van God.

En toen we tot ons verstand kwamen, is die roepstem van God telkens tot ons gekomen. Telkens kwam het Woord van God tot ons, telkens is het ons gezegd en gepredikt, telkens werd ons gebeden namens Christus: laat u met God verzoenen.

En die roepstem tot ons is niet minder ernstig en dringend dan de roepstem van God tot Paulus op de weg naar Damascus. Het is dezelfde hand, die op ons wordt gelegd. Het is dezelfde stem, die tot ons spreekt: Ik ben Jezus. Het is dezelfde God en daarom diezelfde ernst.

Wat is het Evangelie daarin eenvoudig. Een kind kan het begrijpen. Want het is dan ook voor de wijzen en verstandigen verborgen en voor de kinderen geopenbaard. En toch zijn er velen in de gemeente, die dat eenvoudige Evangelie toch maar niet als een kind kunnen aannemen. Want ze horen wel, dat ze tot de geroepen gemeente behoren en ze weten wel, dat ze het Woord van God daarin niet kunnen tegenspreken en toch krijgt die roeping niet de volle kracht in de praktijk van hun leven.

Want dan zien ze op hun eigen leven. En dan zeggen ze: ja, we behoren wel tot de geroepen gemeente, maar ons leven is er niet naar. God is soms zo ver en wij zijn zo dikwijls ver van God. Ik durf zo maar niet aanvaarden, dat die roeping nu ook voor mij is. Eerst moet er heel wat veranderen. Eerst moet ik tot een ander leven komen. Eerst moet er nog heel wat strijd zijn. Eerst moet ik door de enge poort en langs de smalle weg en als ik daar dan door ben, welnu, dan zal ik durven geloven, dat ik een geroepene ben.

Zo wordt er door velen in de gemeente gedacht en gesproken. En u hebt zeker zo wel eens horen spreken of ook zelf gesproken. Zij, die zo denken leven in de gedachte, dat de Heere Jezus met de enge poort bedoeld heeft de strijd om tot geloof te komen, de worsteling om na veel benauwdheden en veel twijfelingen te komen tot de belijdenis, dat we geroepenen en gegrepenen van Jezus Christus zijn. Men denkt dan, dat men eerst door de enge poort van de geloofsworsteling heen moet om dan daarna te geloven, dat men genade ontvangen heeft.

Wij zullen nu luisteren naar het Evangelie van de enge poort, nu het Woord Gods ons predikt, dat Christus ons roept om door de enge poort te gaan en we letten op drieërlei:

dat Christus ons roept om in te gaan,
dat het moeilijk is om in te gaan
en dat het mogelijk is om in te gaan.

We willen nu allereerst zien, hoe Christus ons roept om door de enge poort in te gaan. De woorden van onze tekst zijn genomen uit de Bergrede. Christus was reeds enige tijd aan het prediken tot het volk van de Joden. Het volk Israël was diep gezonken. Het was geroepen om het volk van God te zijn. Het moest wachten op de Messias. In die Messias zou het genade van God ontvangen. En dan zou het bevrijd worden van zonden door het bloed van het Lam van God. Zo moest het dan als de gemeente van de vrijgekochten leven naar de wil van God, naar de roeping, die uit de hemel was. Zo was het aan dat volk verkondigd in de wet van Mozes en de boeken van de Profeten.

Maar nu waren de Farizeeërs gekomen. En die hadden gezegd: Israël heeft de wet ontvangen en nu moet het door de wet zalig worden, niet door de genade van komende Messias, maar door stipte wetsvolbrenging, door gebod op gebod en regel op regel. Dus niet door de genade, maar door eigen kracht. En nu hadden die Farizeeërs het volk meegesleurd. Ook diegenen, die de verlossing van de Messias verwachtten, hadden geen weerstand kunnen bieden aan de leer van de Farizeeërs. En zo zuchtten de ware kinderen van God in die dagen onder het juk van de Farizeeërs.

En nu was Christus onder dat volk aan het preken gegaan. Hij had weer gebracht het Evangelie, de boodschap van de genade. Toen was er een scheiding gekomen. Christus had de wan in Zijn hand genomen en Zijn dorsvloer doorzuiverd. En toen ging dat volk uit elkaar. Toen kwamen er twee groepen. Die heilig was, die werd nog meer geheiligd en die rechtvaardig was, die werd nog rechtvaardiger, maar die onrecht deed, die ging nog meer onrecht doen en die vuil was, die werd nog vuiler.

De scharen volgden Christus en ze hoorden naar Zijn Woord, maar de Farizeeërs keerden zich van Hem af, terwijl ze lasterden, dat Hij Beëlzebul had of ze kwamen naar Hem luisteren om Hem in Zijn woorden te vangen. Zo was er een scheiding gekomen tussen de Farizeeërs en het volk. En die scheiding zou nog verder gaan. Want onder die scharen waren er velen, die nu wel Christus volgden, maar straks zouden teruggaan om niet meer met Hem te wandelen. Het was een tijd van ontzaglijke crisis voor de gemeente van het Verbond. Geen Reformatie was zo ingrijpend als de Reformatie, die Christus Zelf door Zijn prediking tot stand bracht.

Heel dat volk van Israël was in verwarring. Twee grote groepen stonden tegenover elkaar. De Farizeeërs hadden Christus reeds de rug toegekeerd en onder het volk waren er velen, die straks zich van Christus zouden afwenden. Het gevaar, dat er kaf onder het koren was, is wel nooit zo groot geweest als toen.

Was dat volk nu nog wel het geroepen volk van God? Dat is een vraag, die telkens in de kerk van Christus zich opdringt. Als er afval is of inzinking, als de band aan het Woord verslapt, als er slordigheid in levenswandel is, als er velen zijn in de kerk, die niet in de kracht van het geloof leven en zich niet als kinderen van het licht openbaren, dan komt die vraag op: mag die gemeente zioh nu nog wel beschouwen als de geroepen gemeente? mogen de predikers nog wel zeggen: gemeente, u bent de geroepenen van God? en mogen de leden van die kerk dan nog wel aan hun roeping vasthouden?

Gemeente, als deze vragen ook wel eens tot u komen, dan moet u letten op de prediking van Christus. Nooit was Zijn gemeente zo diep gezonken als toen, nooit was er zoveel kaf onder het koren als in die dagen. Er was zelfs in de gemeente reeds een scheuring ontstaan tussen de gehoorzamen en de ongehoorzamen, tussen het volk en de Farizeeërs. Straks zouden er zelfs velen van het volk naar de Farizeeërs overlopen en om het kruis voor de Heere Jezus roepen.

En toch houdt Christus vast, dat Israël de geroepen gemeente is. Hoor maar naar Zijn prediking. Hij zegt niet: Israël, u staat nu buiten de genade en u gaat verloren als dat zo blijft. Ach neen, Hij ziet daar op de berg het volk tot zich komen. Hij ziet daar de verstrooide schapen va het Huis Israëls, maar Hij weet ook, dat er onder dat volk velen zijn, die Hem straks aan het kruis zullen brengen.

En toch houdt Hij vast aan de roeping van Israël. Hij zegt niet: u staat buiten de genade, maar Hij zegt: u staat in de genade. U bent het volk van God. Zalig bent u, discipelen, want u bent geen heidenen, u bent ook geen ongehoorzame Farizeeërs, maar u bent Mijn discipelen. En daarom, zalig bent u, al moet u nu treuren, zalig bent u, al moet u hongeren en dorsten, zalig bent u, al smaden u de mensen. U staat niet buiten de genade, u staat in de genade. Ja, als u niet luistert, als u niet voor Mij buigen wilt, dan zult u straks met de Farizeeërs worden buiten geworpen.

Dat is altijd de kracht van de Evangelieprediking in de kerk. Het is wel heel erg om een heiden te zijn, om buiten de genade van Christus geboren te zijn, buiten die genade te leven en buiten die genade te sterven. Maar het is veel verschrikkelijker om in die genade geboren te zijn en in die genade geleefd te hebben en dan buitengeworpen te worden met al de ongehoorzame kinderen van het Koninkrijk. Dat was ook de kracht van Christus' woord aan Israël. Als ze ongehoorzaam zijn en hun roeping verachten dan worden ze buitengeworpen, maar nu staan ze er nog in.

Zo zegt Christus ook dat ontzaglijke woord: gaat in door de enge poort. Dat woord is vol van de roeping van God. Christus vergeet hier niet, dat Israël geroepen is. Hij stelt de genade hier niet op losse schroeven. Hij wil hier niet zeggen: Israël, u staat nog buiten de genade, maar als u nu ingaat door de enge poort, dan komt u tot genade.

Hij zegt niet: het is uit met de genade. Er is nog een klein kansje, dat u tot genade komt, als u de enge poort doorgaat. Nee, Christus is hier aan het Evangelie prediken. Zalig bent u, armen, treurenden, vervolgden, reinen van hart, zachtmoedigen en vredemakers, zalig bent u, want u bent geroepen. Straks komt het Koninkrijk van God en dan mag u aanzitten met Abraham, Izak en Jacob.

Zalig bent u (en dat zegt Christus terwijl er zoveel kaf onder het koren is), zalig bent u geroepen tot het eeuwige leven. Hier hebt u de blijde boodschap: zalig bent u. Gaat maar in door de enge poort. Schrik er maar niet voor terug, want wijd is de poort en breed is de weg, die naar het verderf leidt en velen zijn er die daardoor ingaan. Want de poort is eng en de weg is nauw, die naar het leven leidt en weinigen zijn er, die hem vinden.

Christus spreekt hier in Oosterse beelden. Enge poorten waren daar genoeg te vinden. In huizen en muren had men dikwijls poortjes, die nauwelijks ruimte gaven om een mens door te laten. En smalle wegen kende men wel van de bergen uit Judea. We moeten hier niet denken aan een smal voetpad in ons vlakke land. Er staat eigenlijk niet een smalle weg, maar een saamgedrongen weg. U begrijpt wel wat er mee bedoeld is. Er liepen wegen door de bergen, die zo nauw waren, dat men op vele plaatsen saamgedrongen tussen de bergen zich als het ware moest dcorwringen. Zulke nauwe doorgangen en bergpassen_waren dan dikwijls nog grotendeels versperd door hoog-opgroeiende distels.

Zo'n tocht over de bergpassen was een reis vol hindernissen. Men schramde zich aan de doornen, men liep gevaar te struikelen en in een kloof te vallen, terwijl op die saamgedrongen wegen het gevaar van de struikrovers nog veel groter was. Een brede weg was verre te verkiezen. De meeste mensen kozen dan ook de brede, veilige heirwegen.

En nu zegt Christus: wilt u in het eeuwig leven ingaan, ga dan niet de brede weg, waarop iedereen wandelt, maar ga dan langs die saamgedrongen weg, die maar weinigen vinden. Ga maar door de enge poort. Laat u niet afschrikken, door het donker en door de eenzaamheid, want zo gaat u naar het leven.

Zo predikt Christus hier de verlossing. De boodschap van de enge poort is een blijde boodschap. Het is een Evangelie. Het is niet de weg om tot genade te komen, niet een weg om tot geloof te komen, niet een weg om de roeping deelachtig te worden.

Nee, het is de weg voor degenen, die geroepen zijn tot het eeuwige leven, het is de weg voor de gelovigen. Daarom zegt Christus niet: ga maar door de enge poort. Dat is nog uw enige kans om in genade te worden aangenomen. Hij zegt niet: achter de poort ligt het geloof en de aanneming tot kinderen.

Nee, Hij zegt: U, Mijn discipelen, u bent geroepen tot het eeuwige leven en nu moet u de enge poort door en de smalle weg langs. Maar wees niet bevreesd, want achter de enge poort ligt het eeuwige leven. Zo spreekt Christus tot de geroepenen. Men behoeft dus niet door de enge poort om een gelovige te worden, maar men moet door de enge poort, omdat men een gelovige is, omdat men naar het eeuwige leven moet.

Gemeente, zo heeft Christus Zijn gemeente in de dagen van Zijn omwandeling geroepen: gaat in door de enge poort. Zo wordt u nu ook geroepen door diezelfde Christus. U moet niet eerst een enge poort door om tot geloof te komen. U hoeft niet eerst heel bang gestreden te hebben om te geloven, dat u een geroepene bent.

Uw christen-zijn ligt niet heel diep weggeborgen achter een enge poort en aan het eind van een smalle weg. God heeft uw verlossing niet heel diep weggestopt, gebarricadeerd achter een muur van belemmeringen, zodat u nu er voor moet vechten en strijden om de genade te ontvangen.

Zo stellen wij ons dat Woord van Christus vaak voor. We menen dan, dat Christus hier zegt: u staat nu nog buiten de genade en u komt er zo maar niet in. Maar Christus heeft altijd gezegd, dat we zo maar geroepen zijn om te geloven, niet oneerbiedig en lichtvaardig, maar juist omdat we geroepen zijn.

Het Evangelie is een onvoorwaardelijk Evangelie. Zonder geld en zonder prijs. We krijgen het zo maar. Het wordt ons voor de voeten gestrooid. De genade ligt om zo te zeggen: voor het grijpen. Ja, we moeten wedergeboren worden. Dat zegt Christus dan ook heel duidelijk tegen Nicodemus. Want Nicodemus dacht, dat hij zo wel het Koninkrijk kon binnengaan, zonder wedergeboorte, omdat hij een geboren Jood was, omdat hij een brave Israëliet was. Daarom zegt Christus, die weet wat ieder nodig heeft, tot Nicodemus: Nee, Nicodemus, dat gaat zo maar niet, al bent u nu uit Abraham geboren, u moet opnieuw geboren worden.

Maar tot Zijn discipelen spreekt hij daar niet over. Die wisten het wel, dat ze uit zichzelf niet waardig waren om in te gaan. Tegen die discipelen zegt hij: u bent geroepen tot het eeuwige leven. En wilt u dat beërven, ga dan maar door de enge poort en de smalle weg.

Gemeente, zo wordt u nu ook geroepen. Het is vanmorgen weer Evangelieverkondiging. Ik kom u niet zeggen, dat er eerst eens heel wat in uw leven moet veranderen, dat u eerst eens heel diep in de ellende moet komen, dat u eerst eens een enge poort van benauwde worstelingen door moet voor u geloven mag.

Maar ik zeg u in de naam van Christus: geroepen gemeente, u staat nu in de genade, maar wanneer u niet buitengeworpen wilt worden, wanneer u straks wilt ingaan in het leven, dan moet u nu in dit leven door de enge poort. Wanneer u nu wilt weten, wat die enge poort dan is, dan met u maar weer denken aan die predikende Christus daar op de berg midden in het volk van Israël.

De scheiding onder dat volk was al begonnen. De prediking van Christus had ze in tweeën uiteengedreven: de Farizeeërs en de scharen, en straks zou die scheuring nog verder gaan, dan zouden velen van die scharen zich van Jezus afkeren en de Farizeeërs weer navolgen.

Christus laat hier twee wegen zien: de brede en de smalle. De brede weg was gemakkelijk en de smalle was moeilijk. Op de brede weg wandelden de Farizeeërs. Want de Farizeeërs hadden het zich makkelijk gemaakt. Ja, ze vermoeiden zichzelf en de anderen wel met hun inzettingen, maar men kon toch die weg der Farizeeërs bewandelen, zonder vernedering, zonder bekering, zonder trouw, zonder verootmoediging.

Ze sloegen zich maar op de borst en dan zeiden ze: wij zijn kinderen van Abraham. Ik vast tweemaal per week en ik geef mijn aalmoezen en ik houd me aan de wet van Mozes. Als ik genoeg heb van mijn vrouw, dan zend ik ze weg, maar, volgens de wet van Mozes, met een scheidbrief. En als ik driftig wordt en begin te vloeken, dan pas ik wel op, wat ik zeg: ik zal nooit zweren bij het goud van de tempel of bij de gave op het altaar, want dat hebben de Rabbijnen verboden.

Ach, die Farizeeërs maakten het zich zoo moeilijk. Ze werkten zich in het zweet om naar de wet te leven en toch was dat een brede weg, want er was op die weg geen strijd tegen de zonden: ze moeten driftig worden en ze mochten gieren naar geld ze konden de huizen van de weduwen opeten en de armen verdrukken, ze konden hun vrouw de deur uitjagen, als ze er lust toe hadden, ze konden eigenlijk alle zonden bedrijven, als ze zich maar uiterlijk hielden aan de wet en de voorschriften.

En zo zouden ze straks ook Christus aan het kruis slaan met de wet van Mozes in de hand en ze zouden Zijn gemeente vervolgen en als dan straks de apostelen als dieren zouden worden gejaagd van het ene land naar het andere, als straks de gelovigen in de gevangenissen zaten en op de brandstapels terecht kwamen, dan wilden zij hun leventje kunnen voortzetten: driftig worden, gieren naar geld, hun vrouwen verachten en op de hoeken van de straten staande bidden. Velen zouden daarop wandelen. Dat was de brede weg.

En zie nu de discipelen worstelen op de smalle. In de Bergrede laat Christus hun worstelingen zien: want op die smalle weg, daar gaat het niet zonder wedergeboorte, niet zonder berouw, niet zonder droefheid naar God, niet zonder bekering, niet zonder strijd tegen het eigen boze hart. Daar moet ten bloede toe tegengestaan worden tegen de zonde.

Die discipelen moesten een smalle weg gaan en door een enge poort. Die mochten helemaal niet driftig worden; de armen niet verdrukken, eerlijk zijn in de handel, altijd de minste zijn, niet jagen naar de begeerlijkheid, hun vrouwen liefhebben, maar ook hun vijanden, ze moesten zelfs hun oog uitrukken en hun arm afkappen, als dat oog of die arm hen ergerde. Ze mochten geen eigen rechter zijn, maar als ze op de ene wang geslagen werden, moesten ze de andere toekeren.

Die discipelen moesten niet minder leven naar de wet dan de Farizeeërs maar juist veel meer. Daarom had Christus tot hen gezegd: Want ik zeg u, tenzij gerechtigheid overvloediger is dan die van de Schriftgeleerden en van de Farizeeërs, dat u in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. Ze moesten naar Gods wil leven. Ze mochten niet leven naar eigen keus, eigen lust, eigen drift. Ze mochten niet met zichzelf ingenomen zijn, maar een mishagen hebben aan zichzelf en zich voor God verootmoedigen. Ze moesten zichzelf wantrouwen. Ze moesten hun zonden belijden, berouw hebben, droefheid naar God. Ze moesten vechten tegen hun eigen arglistige hart.

Dat is de smalle weg en de enge poort. En dan zou straks de vervolging komen. Dan zouden ze in de gevangenissen komen en worden bespot en geslagen en dan zouden ze de wereld tot een schouwspel worden. Dan zouden ze honger en dorst moeten lijden, naaktheid en schande ondergaan, ja, dan mochten ze hun leven niet te lief hebben, dan moesten ze bereid zijn om voor Christus de smartelijkste marteldood in te gaan. Wat zou de weg dan beangstigend smal worden. Als ze dan vrouw en kinderen moesten achterlaten, huis en bedrijf, als ze hun goede naam verloren, als ze werden tot aller afschrapsel, tot een aanfluiting van alle fatsoenlijke mensen. En toch: Christus zegt hier: discipelen laat u niet weerhouden, gaat maar in door de enge poort. Houdt maar vast, dat u geroepen heiligen bent, dat u de beloften toekomt en uw kinderen. U gaat dan het eeuwige leven in.

Gemeente, de enge poort en de smalle weg brengt een moeilijk leven: strijd tegen de zonden, strijd tegen zichzelf, strijd tegen de wereld, strijd tegen de meerderheid, die op de brede weg wil wandelen. Zo wordt u ook geroepen. Ach, velen onder u leven niet in het vast geloof dat ze geroepen kinderen zijn. En toch bent u geroepen. En u wordt nu opnieuw weer geroepen. U klaagt misschien, dat uw leven er niet naar is. Buig dan voor die God, Die u geroepen heeft en gaat dan in tot het eeuwige leven door de enge poort en langs de smalle weg.

Twee wegen staan er open ook in onze kerk. U kunt de brede weg bewandelen. Dan doet u maar net als de Farizeeërs. Dan houdt u zich uiterlijk aan het christelijk leven en dan bent verder vrij in wat u doet en hoe u leeft. Maar weet, dat u geroepen bent tot het eeuwige leven, geroepen om te gaan door de enge poort en langs de smalle weg. Die smalle weg is een weg van strijd. Want dan moet u tegen uw driften strijden, dan moet u berouw hebben over uw zonden, dan moet het drijven tot droefheid naar God.

Dan gaat u langs een saamgedrongen weg vol met distels en stekels. Dan mag u niet hoogmoedig zijn en niet ijdel. Dan kunt u niet in alles met de wereld meedoen, ook in zaken niet. Dan mag u niet knoeien met de belastingen en met de crisiswetten. Dan mag u niet halen wat er maar te halen is. Dan moet u laten werken als u werk voor ander hebt. Dan mag u niet lasteren en geen kwaad vertellen. Dan mogen de vrouwen hun gezin niet verwaarlozen, maar er ook niet een afgod van maken. En, jongens en meisjes, als je gaat op de smalle weg, dan kun je geen ongeremd leven leiden. Dan is ook je verlovingstijd een smalle weg.

Dan is alles een enge poort, heel onze levenspraktijk: ons gezinsleven, ons arbeiden, ons ondergeschikt-zijn aan de mensen, ons samenleven als man en vrouw, als ouders en kinderen, als concurrent en concurrent, als buur en buur, als werkgever en werknemer. Dan wordt het leven een smalle weg. Dan kunnen we alleen met een nauwe consciëntie door het leven heen. En dan moeten we bereid zijn om verder te gaan ook als de weg nog nauwer wordt, als er nog meer bezwaren komen om naar Gods wil te leven, als de omstandigheden ons gaan benauwen, als er tegenslag komt of ongeluk, verlies of rouw. Of als er vervolging komt of druk. Dan blijft de roeping. Dan blijft het Woord ons zeggen, dan blijft Christus ons nodigen: U, geroepenen, gaat in door de enge poort.

Maar dan hebben wij ook de toegang van het gebed om trouw te blijven, om waakzaam te zijn, om de boze te weerstaan, om gehoorzaam te gaan al wordt de weg nog zoo nauw:

Leer mij, o God van zaligheden
mijn leven in uw dienst besteden.
Gij zijt mijn God,
vat Gij mijn hand.
Uw goede Geest bestier mijn schreden
en leid' mij in een effen land.
143:10

Zo is de smalle weg een weg vol moeiten en bezwaren. Het is een weg van strijd. Strijd tegen de zonde, strijd tegen eigen hart, eigen dwaasheid, eigen koppigheid, strijd ook dikwijls tegen de mensen, en tegen de Satan, die achter die mensen staat. Strijd tegen de geest van deze wereld en de geest van deze tijd, strijd tegen de meerderheid.

Ach, zuchten er velen in de gemeente, mijn leven is er niet naar. Het is voor mij te zwaar. En dan gaan ze hun leven na. Dan zien ze al de moeiten en al de zorgen, al de verwikkelingen, waarin ze betrokken zijn. En dan is het soms of ze aan alle kanten geremd worden. De een zegt: ach, mijn werk, en de ander zegt: ach, mijn geld, mijn zorgen, mijn aardse roeping.

De een klaagt: ach, ik ga helemaal op in de arbeid. Ik heb geen tijd. Ik moet werken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. En de ander zegt: ach, de mensen houden me ervan terug. Mijn vrouw krijg ik niet mee, of mijn man. Of: ik zou wel willen, maar mijn vrienden, of mijn vriendinnen, ik kan niet tegen de meerderheid op.

Of er wordt geklaagd: ach, mijn zonden. Ik zit zo vast aan mijn boezemzonden, aan mijn geldzucht, of mijn ijdelheid, mijn behaagzucht, mijn zucht naar grootheid, mijn wellust, mijn geheime zonden. Die verhinderen mij in mijn gebed, die stellen mij beschaamd voor God. Ik kan niet wandelen op de smalle weg. Mijn leven is er niet naar.

Gemeente, die smalle weg is wel een moeilijke weg, maar het Woord zegt u, dat u die weg kunt gaan. Het onmogelijke wordt van u niet gevraagd. Daarom wordt u allen geroepen om die smalle weg te gaan, ook als uw leven er nu nog niet naar is.

De smalle weg is wel een weg van moeite en strijd, maar Christus' geboden zijn niet zwaar. Er is daarom niemand hier in de kerk, die mag zeggen: ik kan niet, het is voor mij te moeilijk. Wanneer u die smalle weg niet gaat, dan moet u zeggen: ik wil niet. Christus' geboden zijn niet zwaar. Zijn last is licht en Zijn juk is zacht. De vermoeiden en belasten mogen zelfs bij Hem hun levenslast komen afschudden.

Dat is het verschil tussen het christelijk geloof en allerlei idealistische levensbeschouwingen. Die stellen altijd hoge, zware eisen. Denk maar aan de monniken. Wat een strenge eisen worden daar niet gesteld. Ze moeten zich helemaal uit de wereld terugtrekken. En daarom is dat altijd weggelegd voor enkele eenlingen, die onder die zware eisen hun leven willen verteren. En zo is al op duizenden manieren door de mensen allerlei ideaal bedacht. De een zocht het hierin, de ander daarin. Maar welke verschillen daarin ook mogen zijn, het komt altijd daarop neer, dat in de praktijk geen mens ernaar leven kan en dat slechts enkele eenlingen er ernstig naar zoeken.

Zo is het niet met het Christelijk geloof. Ach, sommigen willen daar ook een soort idealisme van maken, een verheven leer, die daar ergens ver boven het praktische in de lucht zweeft. Velen hebben wel geprobeerd naar een soort van christelijk idealisme te leven, maar het eind was altijd dit, dat men het in de praktijk moest loslaten.

Maar met het christelijk geloof is het anders. Dat past nu juist bij de alledaagse praktijk. Dat blijft om zo te zeggen heel laag bij de grond. Het christelijk geloof, het wandelen door de enge poort en langs de smalle weg, dat hangt daar niet ergens hoog in de vage lucht, daar dat is nu van God geschonken in de bloed-echte praktijk van u en van mij.

Zie het daar maar weer bij die schare, die de Bergrede aanhoort. Christus roept ze niet tot een hooggestemd idealisme, want Hij weet het: straks keren de scharen naar huis en dan moeten ze weer hard werken om te leven. En als dan straks de Apostelen de wereld ingaan dan brengen ze daar geen verheven leer, die maar voor enkelingen is weggelegd, maar dan is hun woord zo echt praktisch. Dan zegt Jacobus in zijn brief, wat voor hem godsdienst is. En dan geeft hij geen opsomming van heel hooggestemde idealen, maar dan zegt hij het zo heel gewoon en nuchter: de zuivere en onbevlekte Godsdienst voor de God de Vader is deze: weduwen en wezen bezoeken in hun verdrukking en zichzelf onbesmet bewaren van de wereld.

En als er een weg gevluchte slaaf tot Paulus komt, dan zegt Paulus niet: dat komt nu eens goed uit, Onesimus, dat je weggelopen bent, nu heb je nog eens tijd om de hele dag te mediteren, maar dan zegt hij: Onesimus, je moet terug naar je meester, de smalle weg op, en de enge poort door, weer naar het slavenleven, maar ik zal tegelijk een brief aan je meester schrijven, dat hij je nu als een mede-broeder mag begroeten.

En zo komen de Apostelen in hun brieven telkens met die praktische eisen. Telkens horen we: gij mannen, hebt uw vrouwen lief, gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gij kinderen, weest uw ouders gehoorzaam, gij dienstknechten, weest gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet naar ogendienst als mensenbehagers maar als dienstknechten van Christus. En gij, heren, doet hetzelfde bij hen.

Zo laten de apostelen telkens zien wat de smalle weg en de enge poort is in de praktijk van het leven voor vaders en moeders, voor ouders en kinderen voor heren en knechten, voor de hoogmoedige Corinthiërs en voor de uitzinnige Galaten, voor een gevangenbewaarder en een weggelopen slaaf. Ze moeten allen de smalle weg van strijd tegen de zonde, strijd tegen zichzelf, strijd tegen de wereld.

Gemeente, u moet ook die weg wandelen. Het is een moeilijke weg, maar het is een mogelijke weg. Hij past juist in uw praktijk, voor iemand op uw plaats. Het christelijk geloof is geen idealisme. En de enge poort is niet voor eenlingen. Er moet een volk door, een volk van vaders, die drukke arbeid hebben en moeders, die in de zorgen leven, van jongens en meisjes, die wat van het leven verwachten, die de bloei van de dingen willen liefhebben, een volk van levende mensen, ieder met een eigen leven en een eigen karakter, eigen plaats en eigen roeping.

Zeg daarom niet: die weg is te zwaar. Ik kan niet door de enge poort, want in de praktijk is het onmogelijk. Maar als u nu aan de arbeid bent, mannen, en als u zorgt voor uw gezin, moeders, leef daar dan in uw roeping tot het eeuwige leven. Gods gebod is niet zwaar. Het christelijk geloof blijft laag bij de grond. Het past juist in uw praktijk.

Dan is het leven niet troosteloos, dan drukt de arbeid niet neer en dan is het in het huisgezin niet ontmoedigend, maar dan gaat u in vreugde de smalle weg, dan worstelt u, want u weet het: dit leven is een enge poort, maar ik ben geroepen, ik moet naar het Vaderhuis. Deze weg gaat naar het leven.

Dan bent u getroost, want dan gaat dat heel kleine, onbeduidende leven van u vol worden van het eeuwige leven. En dan kunt u wandelen door de enge poort en in de smalle weg, niet in eigen kracht, maar op voorwaarde van Gods genade, door de kracht van Christus, die ook hierin Zijn belofte geeft, die gezegd heeft: Mijn schapen kennen Mijn stem, ze horen naar de roepstem en zij volgen Mij.

Ook door de enge poort en in de smalle weg.

Amen