Preek van ds.J.W. Tunderman

gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge

op 14 October 1934

Tekst: Matth. 3 : 11b,12

72:7

Schriftlezing:
Matth. 3:1-12

Johannes de Doper
3:1In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in de woestijn van Judea,
2en zei: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.
3Want deze is het over wie gesproken werd door de profeet Jesaja toen hij zei: De stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere gereed, maak Zijn paden recht.
4Deze Johannes had kleding van kameelhaar en een leren gordel om zijn middel; zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing.
5Toen liep Jeruzalem, heel Judea en heel het land rondom de Jordaan naar hem uit,
6en zij werden door hem gedoopt in de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden.
7Toen hij velen van de Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop zag afkomen, zei hij tegen hen: Adderengebroed! Wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn?
8Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering,
9en denk niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.
10De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
11Ik doop u wel met water tot bekering, maar Hij Die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben het niet waardHem Zijn sandalen na te dragen. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.
12Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en Zijn tarwe in de schuur verzamelen en Hij zal het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

22:2

Tekstlezing:
Matth.3:11b-12

Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.
12Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en Zijn tarwe in de schuur verzamelen en Hij zal het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

106:23 en 24
126:2
Gez.24:4

HERDENKING AFSCHEIDING

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij herdenken in deze Dienst des Woords het werk van God, dat Hij voor honderd jaar in Zijn Kerk in Nederland gedaan heeft. Wij zoeken op deze Herdenkingsdag de opening van het Woord van God, opdat wij het gebeuren van toen en het herdenken van nu mogen zien in het licht van het werk van Christus.

Wij zijn hier niet bijeengekomen om ons of onze vaderen eens goed in de lucht te steken. Wij willen geen mensen bewieroken. We moeten vandaag niet hoogmoedig en zelfingenomen zijn. Wij zijn hier ook niet voor het aangezicht des Heeren gekomen om te jubileren.

Want onze vreugde van vandaag is niet volkomen. Het kan ons maar niet uit de gedachten, dat het volk van God in ons vaderland zo uiteengeslagen is. Terwijl wij de Afscheiding gedenken moet er rouw in ons hart zijn, rouw om de breuk onder de belijders van de Heere Jezus. Daarom kunnen we niet jubileren wanneer wij om ons heen zien. Want ook na de Doleantie van 1886 zijn er vele kinderen van God achtergebleven, die nog niet zijn uitgeleid uit de organisatie van de Nederlandsch Hervormde Kerk.

Maar wij kunnen ook niet jubileren als we zien op onszelf. Want er is bij ons te veel goud verdonkerd om er een feestpartijtje van te maken. Nee, we zullen niet jubileren. God beware ons er voor. Als we vandaag gaan jubileren, dan zijn we weg, dan zijn we verloren. Wij zullen gedenken. Wij zullen het jaar 1834 zien in verband met het werk van Christus, het werk van Christus, dat Hij begonnen is en dat Hij voortzet ook in dit herdenkingsjaar tot op Zijn grote dag.

U weet de geschiedenis. De kerk van Christus hier in Nederland was tot diepe inzinking gekomen. De belijdenis van de vaderen was verloochend en vertrapt. Het Verbond was vergeten. Het Remonstrantisme had het eigenlijk gewonnen in de Nederlandse Gereformeerde Kerken. Ons volk was liberaal en vrijzinnig, alleszins godsdienstig en verdraagzaam. Men leefde uit zijn eigen godsdienst in plaats van uit Jezus Christus. Men leefde uit een godsdienst van de brave burgerdeugd.

De kerk was onder dit alles verwoest. Al haar kracht had ze verspeeld. Koning Willem I legde toen die kerk een bestuursorganisatie op. Hij maakte er een godsdienstig genootschap van met plaatselijke afdelingen en plaatselijke besturen, die in alles onderworpen waren aan het Hoofdbestuur: de Algemene Synode in Den Haag. Gods Woord was in die Nederlandsch Hervormde kerk van alle gezag beroofd. Het Hoofdbestuur in Den Haag wist het beter dan Christus, de Koning der Kerk. Het gaf reglementen. Daaraan moest men gehoorzaam zijn. En als men zich maar aan die reglementen hield dan was men verder vrij wat men doen wilde. Dan mocht men Christus verloochenen, dan mochten de predikers op de kansel Zijn Naam ontheiligen en Zijn werk afbreken.

Zo werden de wolven straffeloos losgelaten op de schapen van Christus. Want in al dat verval was er toch nog een overblijfsel, dat de Heere vreesde. Dat overblijfsel riep en klaagde tot de Heere, dat Gods kerk in puin lag. God heeft dat gebed gehoord. Hij heeft uitgered. Hij heeft Zijn Geest gegeven om alles te weerstaan. Hij heeft ook door Zijn Geest vele ogen verlicht.

En toen opende zich de weg tot herstel van de kerk. Men brak met de organisatie van de Nederlandsch Hervormde Kerk. Men wilde de Reglementen niet langer gehoorzaam zijn. Men stelde zich weer onder de heerschappij van Christus.

En zo is dat reformerend werk van God begonnen in 1834 en het is voortgezet in 1886. Ja, het heeft veel gekost. Want toen men niet langer gehoorzaam wilde zijn aan de onrechtmatige reglementen, toen werden ze met geweld uit de kerk van de vaderen verdreven. Toen werden ze uit de synagoge geworpen, zoals eenmaal de discipelen van Christus door de Farizeeërs en Schriftgeleerden uit de synagoge werden geworpen.

Wij zullen dat werk van God zien in verband met het werk, dat Christus in Zijn kerk van alle eeuwen doet.

We horen daarom uit het Woord van God

DAT CHRISTUS DE DORSVLOER DOORZUIVERT

en we letten hierbij allereerst op

DE DORSVLOER en
ten tweede op DE ZUIVERING.

Johannes de Doper was de voorloper van Christus. Hij was de geweldige, de boeteprediker, hij schudde aan de oude, vertrouwde fundamenten, hij rukte alle maskers van de gezichten weg, hij liet Israël zijn eigen verderf zien.

Het was voor Israël een treurige tijd. Israël was het uitverkoren volk. Het had de beloften van God. En het mocht weten, dat de Messias, de Redder kwam. Daarop had Israël gehoopt. Daar hadden de geslachten naar uitgezien. Israël wist van de liefde van God. Het wist van de verkiezende liefde van God.

Nee, Israël was zo niet uit zichzelf. Maar God had dat volk Zijn Geest gegeven. En door de werking van die Geest was Israël een Geestelijk Israël geworden, door de Geest geleid en door de Geest beheerst.

Maar niet alles was Israël wat Israël genaamd werd. Midden in het Geestelijk Israël leefden velen, die niet beheerst werden door de Geest, die zich lieten overheersen door het vlees. Dat was het vleselijk Israël. Er waren tijden geweest, dat dat vleselijk Israël zich heimelijk moest verbergen achter een leugenachtig masker. Dan had de Geest het volk zo aangegrepen dat het hart van het volk met de Heere was.

Maar er waren ook tijden geweest, dat het vleselijk Israël zich openlijk in zijn vleselijke gezindheid openbaarde. Dan hield het zich niet stil, maar kwam het in zijn ongeestelijke, vleselijke gezindheid voor de dag. Ja, dan onderdrukte het dikwijls het Geestelijk Israël. Zo was het geweest in de tijd van de profeten in de tijd van Amos, toen de armen zelfs verkocht werden voor een paar schoenen, toen de sociale ongerechtigheden naar de hemel schreeuwden. Zo was het ook in de tijd van Johannes de Doper. Het vleselijk Israël was machtig. Het had beslag gelegd op de erezetels in het Hogepriesterlijk paleis en in de grote Raad.

Dat vleselijk Israël begeerde niet de redding door de Messias. Het wilde door eigen godsdienstigheid zalig worden, door gebod op gebod en regel op regel. Dat werd ook het volk gepredikt. Ze legden lasten op zwaar om te dragen, maar ze raakten die zelf met de vinger niet aan. Want ze bekeerden zich niet met een ongedeeld hart tot God. Ze aten zelfs de huizen van de weduwen op. Zo zuchtte het Geestelijk Israël onder de druk van het vleselijke.

En de herders van het volk, de ambtsdragers van God, ze deden met die verdrukking mee. Ze onthielden de schapen het voedsel, de blijde boodschap van de komende Messias tot verlossing van de zonden. Ze stapelden hun geboden op de nek van het volk, al maar meer lasten, al maar meer godsdienstigheid. En zo waren de ware Geestelijke Israëlieten als schapen, die geen Herder hebben.

Zo is het telkens in de geschiedenis van Gods Kerk. Zo was het in de Middeleeuwen, toen het vleselijk Israël in de macht van Rome de kerk onderworpen had en het volk van God met roeden sloeg. Zo was het ook in de dagen voor de Afscheiding. Het vleselijk Israël had het Geestelijk Israël in zijn macht. Het leerde dat er geen verlossing lag in het bloed van Christus, maar in de godsdienst en de braafheid van de vrome mens. En ondertussen onderdrukte het de ware kerk. De sociale ongerechtigheid in die dagen was ontzaglijk. Voor sociale ongerechtigheid schijnt het vleselijk Israël een bijzondere voorliefde te hebben. En de druk was zwaar. De koning, de ministers, de rechters, de professoren, de predikanten en verder alle brave Nederlanders stonden aan de zijde van het vleselijk Israël, dat de kerk verdrukt.

Er is in die dagen naar God geschreid door de arme schapen van Jezus Christus. Ze misten de bediening van het Woord tot versterking van het geloof. Ze kregen Zondags een lieve toespraak over de dierbare deugd. En dan werd van de kansel Jezus niet gepredikt als de Christus van God, de Redder, de Verzoener, de Koning van de Kerk en van de wereld. Maar Jezus werd daar voorgesteld als een voorbeeldig mens, als de braafste van alle braven.

En, ja, er waren nog wel getrouwen, die de waarheid van God brachten. Maar ze waren bang, ze ontzagen de mensen. Ze waren mensenbehagers geworden. Dat is wel heel erg als een dienaar van het Woord een mensenbehager is.

Maar God laat Zijn volk niet eeuwig in het verdriet. Hij dacht aan Zijn volk in de dagen van Johannes de Doper. Hij zond hem als heraut van de komende Christus. En zo ging Johannes prediken in de woestijn. Hij greep met zijn geweldswoord het vleselijk Israël aan: gij, Farizeeën en Schriftgeleerden, bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, Gods rijk komt. Uw rijk, o vleselijk Israël, is uit, God zal Zijn volk bezoeken.

En als hij dan het Geestelijk Israël ziet komen naar de Jordaan, belijdende hun zonden, dan verkondigt hij hun het Evangelie van genade en hij doopt ze, want hun zonden zijn vergeven en ze hebben vrede met God.

En toch - het vleselijk Israël houdt de heerschappij. Het laat zich niet van zijn plaats dringen. Johannes kan de kerk niet zuiveren. Hij kan de wolven niet uit de schaapskooi werpen. Hij kan de dorsvloer niet zuiveren.

En als hij dan de arme schapen ziet, dan kan hij niet meer doen dan hen troosten. Ik heb het niet gekund. Ik heb u niet kunnen verlossen uit de macht van de wolven. Maar na mij komt Hij, Die sterker is dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen. Die zal u met de Heilige Geest dopen en met vuur. Dat zal het werk van de komende Christus zijn in Zijn kerk. Straks komt Hij, de opperste Herder van de kudde. Johannes kan Hem al met de vinger aanwijzen.

En wat zal Hij doen? Hij zal gaan staan op de dorsvloer van Zijn kerk, midden tussen het vleselijk en het Geestelijk Israël in. En Hij zal Zijn kerk zuiveren. Hij zal de ban breken. Hij zal Zijn arme schapen vergaderen als Zijn volk. En zal ze voeren uit hun gevangenis.

Daarop willen we in de tweede plaats letten.
Christus zuivert de dorsvloer van Zijn kerk. Op die dorsvloer ligt het kaf en het koren door elkaar, het vleselijk Israël en het Geestelijk Israël, de goddelozen in de kerk, in de hoge besturen en de hoge ambten, op de hogepriesterlijke zetel en in de grote Raad, in de scholen der Schriftgeleerden en in de vooraan zittingen der Synagogen en het ware volk Gods daar achteraf, vertrapt en neergebeukt, veracht en bedrogen.

En wat gaat Christus nu doen? Hij gaat dopen. Hij gaat niet dopen met water. Maar Hij gaat dopen met de Heilige Geest en met vuur. Hij gaat dopen met de Heilige Geest. Hij gaat dopen met Zijn Geest op de dorsvloer, in Zijn kerk. Hij stort straks Zijn Geest uit, Hij gaat straks met Zijn Geest wonen onder het Geestelijk Israël.

Hij zal komen in het hart van Zijn volk met Zijn Geest en Hij zal daar eeuwig blijven. En telkens zullen er dagen komen, dat ze vervuld worden van de heilige Geest, die eenmaal in de kerk is uitgestort, telkens zal die Geest doorbreken, telkens opnieuw ze aangrijpen, telkens opnieuw de dorsvloer overstromen. Dat zal de ene doop zijn. Maar Hij zal ook dopen met vuur. Want Hij is gekomen om vuur op de aarde te werpen. Het vuur van de strijd, het vuur van de vervolging, het vuur van de loutering. Hij zal Zijn kerk in de smeltkroes brengen.

En dan zal het uiteengaan: het vleselijk Israël dat zijn leven meer liefheeft dan Christus en het Geestelijk Israël, dat voor Hem zijn leven wil verliezen, dat Hem liefheeft en naar Zijn wil begeert te leven.

Hij komt, zegt Johannes, Wiens wan in Zijn hand is en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren. Het is een beeld aan de landbouw ontleend. De Oosterse landbouwer had zijn dorsvloer niet in de schuur, maar op het land. Zijn dorsvloer was een hard gestampte plek grond. Als het koren dan was gedorst, dan nam hij zijn wan, dat is een grote schep. Daarmee schepte hij het gedorste koren op en schudde het tegen de wind in door elkaar. De wind nam dan het kaf op, zodat het buiten de dorsvloer in grote hopen kwam te liggen om verbrand te worden, terwijl het graan op de schep bleef liggen.

Zo gaat Christus Zijn dorsvloer doorzuiveren. Het kaf moet van het koren worden gescheiden. Straks gaat het beginnen. Want dan stort Christus Zijn Geest in stromen uit over het Geestelijk Israël, zodat het kracht van God ontvangt, zodat de verdrukten en vertrapten hun hoofd opheffen en durven getuigen. En dan stort Hij vuur over Zijn dorsvloer. De strijd en de vervolging komt. Het zal ontzaglijk hoog gaan. Ze zullen geslacht worden als arme slachtschapen van Christus. Maar in dat alles, door die Geest en in dat vuur wordt de dorsvloer gezuiverd.

Nee, Johannes ziet er niets van. Hij ziet daar voor zich de arme verdrukte schapen, weerloos overgegeven aan de bloeddorst van de wolven. En straks gaat Johannes twijfelen. Want hij ziet niets van de wan, die de Christus in Zijn hand zou nemen. Hij hoort slechts van doven, die horen en blinden, die zien, lammen, die wandelen, melaatsen, die worden gereinigd, doden, die worden opgewekt, armen, wie het Evangelie wordt verkondigd.

En zalig is Hij, die daaraan niet geërgerd zal worden. Johannes begrijpt het niet. Wanneer gaat het grote werk beginnen? Waarom laat Christus alles maar gaan? Waarom blijft alles hetzelfde? Waarom vertoont hij zich niet als de leeuw uit Juda's stam?

En dan zit Johannes in de kerker; straks valt zijn hoofd, dan valt de heraut van het komende Koninkrijk zelf als een prooi van het vleselijk Israël. En toch komt het Koninkrijk. De Geest komt en het vuur komt. En de zuivering gaat beginnen. De Geest komt en Hij wordt vaardig over het geestelijk Israël. Zo staan de discipelen, heel gewone vissers uit Galilea voor de Grote Raad en ze getuigen: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Wij kunnen niet laten te spreken hetgeen we gezien en gehoord hebben. En dan gaat de Geest verder en verder.

Maar ook het vuur komt. De gemeente komt in de smeltkroes. De scheur gaat door de gezinnen heen. De vader is tegen de zoon verdeeld en de dochter tegen haar moeder. De haat vlamt op. De gevangenissen gaan open. Het geestelijk Israël wordt door het vuur beproefd. Ze dragen de smaadheid van Christus, ze worden gehoond en bespot, maar ze zijn met de Geest gedoopt en daarom is de smaadheid van Christus hun liever dan de eer van de mensen.

Ze nemen hun kruis op en ze dragen het Jezus na. Ze gaan juichend de dood in, ze verdragen pijn en foltering, ze zingen psalmen in de nacht, ja ze zingen tot in de vlammen toe. Stervend in hun bloed bidden ze nog voor hun vijanden. Ze worden gedoopt met het vuur, maar ze houden het uit, want ze zijn gedoopt met de Geest.

En in die doop wordt de dorsvloer gezuiverd. God brengt Zijn kerk tot Reformatie. Het vleselijk Israël en het Geestelijk Israël gaat uiteen. Johannes' woord vindt zijn vervulling. Christus doopt met Geest en vuur, Christus, Wiens wan in Zijn hand is en Hij doorzuivert Zijn dorsvloer. Want Christus heeft Zijn volk lief. Het is het volk van Zijn verkiezende liefde.

Nee, Hij heeft niet lief zoals vele mensen liefhebben. Hij bezorgt ze niet een makkelijk en onbezorgd leventje. Gods liefde is zo heel anders. God heeft Zijn Geestelijk Israël daar onder de voet van de Farizeeërs lief. En Hij gaat Zijn liefde openbaren. Niet door de tegenstanders dood te bliksemen. Nee, de verkiezende liefde van Christus is een wonderlijke liefde.

Hij doopt met de Geest en met het vuur. Hij openbaart hun Zijn liefde. Maar die verkiezende liefde brengt ze niet in vrede en voorspoed, Hij brengt hun niet in de Grote Raad en op de vooraanzittingen van de Synagoge. Zijn verkiezende liefde brengt ze op de brandstapels. Maar toch zien ze Zijn liefde, want ze danken God, dat ze verwaardigd werden om Christus' wil slagen te ontvangen.

Dat is de liefde Gods en dat zijn zij, die die liefde ondervinden. Want in alle nood en druk konden ze juichen: de ban is gebroken. Wij zijn de strik ontkomen. De Heere heeft gehoord. Hij heeft ons vrijgemaakt van de verdrukkingen van het vleselijk Israël. Want ze wisten van de vergeving van de zonde. Het was hun beter met gevaar van hun leven het Woord van het Evangelie te horen tot in de Catacomben toe, dan in de Synagogen in alle rust en vrede de leringen van de Farizeeërs aan te horen.

Zo zuivert God Zijn Kerk. Zo leidt Hij Zijn Israël uit de druk. Zo reformeert Hij Zijn gemeente. En zo was het midden in de allerdrukkendste benauwdheid nog een ongekende Geestelijke weelde om tot dat benauwde, geslagen, vervolgde Geestelijke Israël te mogen behoren. Zo hadden de arme slachtschapen van Christus het rijker dan ooit, want ze mochten het weten: wij zijn het volk van Gods verkiezende liefde. God heeft ons uitgekozen. Wij zijn van Hem en niets zal ons scheiden van Zijn liefde.

Dat was de eerste Reformatie van de kerk; het geestelijk Israël werd uitgeleid. En zo is het telkens geweest in de geschiedenis van Gods kerk. Want telkens wint het vleselijk Israël de strijd. En dan worden de kinderen van God verdrukt door het vleselijk Israël, door de Paus van Rome en al zijn bisschoppen, door keizers en kardinalen, door synodale kerkbesturen en door de ministers van de koning.

En dan wordt er gekermd en geroepen tot God. Zo was het in de Middeleeuwen en zo was het in de 18e en 19e eeuw. En dan raakt Gods volk zelf dikwijls verstrikt op dwaalwegen. Dan zoekt het zijn heil in de valse godsdienst, zoals Luther in het klooster. Of het zoekt zijn behoud in een valse leervergoding of in de valse mystiek of ook in beide tegelijk, zoals de Gereformeerden in de 18e eeuw.

Maar daarmee blijft het toch Gods volk. En dan hoort de Heere het geroep van de gevangenen. Dan komt Hij als de Koning van de kerk Zijn kerk reformeren. Dan gaat Hij dopen. Met Zijn Geest en met vuur.

En dan gaat het weer als in de tijd der Apostelen: God grijpt Zijn volk aan door Zijn Geest, maar Hij brengt het tegelijk in de smeltkroes. Hij giet waterstromen op het droge, Hij doet de stroom van de Geest door Zijn kerk gaan, maar tegelijk doet Hij Zijn kerk door het vuur gaan.

Zo was het bij de grote Reformatie. Zo was het bij de Afscheiding en Doleantie. Het was het zuiverend werk van Christus. Hij nam de wan in Zijn hand en Hij doorzuiverde de dorsvloer. Er kwam scheiding. Ze gingen uiteen als eenmaal in de dagen van de Apostelen: het vleselijk en het Geestelijk Israël, de synagoge en de gemeente van Christus, de kerk van Rome en de kerk der Reformatie, de Bestuursorganisatie van het Nederlandsch Hervormd kerkgenootschap en de Gereformeerde Kerken onder het kruis.

Neen, die Reformatie was niet altijd even zuiver als in de tijd van de Apostelen. Het Geestelijk Israël kon zich niet zuiver afscheiden van het vleselijke. Vele gelovigen waren zo verward in de strikken dat ze Gods werk niet opmerkten en maar rustig zich bleven schikken onder de tirannie van het vleselijk Israël.

Anderen waren zo diep vernederd, zo hard neergeslagen door de hoogmoed en de verdrukking, waar ze onder ze te lijden hadden, dan ze de kracht misten om zich op te heffen. Niet allen werden met de Geest gedoopt. En daarom konden niet allen het vuur doorstaan.

Het waren nog waar weinigen. Het werd geen volksbeweging. Daarvoor was het de tijd niet. Maar die weinigen doorstonden de doop van het vuur van de vervolging, omdat ze gedoopt waren met de Geest. Ze gingen de gevangenissen in, ze werden met stenen gegooid, ze waren niet veilig op straat, hun vrouwen en hun kinderen zelfs werden geslagen, ze kregen soldaten in huis, ze werden als oproermakers veracht en bespuwd door het ganse brave Nederland, ze zagen hun zaken achteruitgaan, ze werden ontslagen en uit hun huizen gezet, hun kinderen van de scholen gejaagd.

En dan kwamen ze bijeen in schuren en stallen of in het open veld. En dan zongen ze hun psalmen in de benauwdheid. Ze baden knielend tot God en ze dronken het Woord van God in als water. En dan kwamen de soldaten van de koning met de blanke sabel en dan werden ze uiteengejaagd, in de gevangenis gezet en tot zware boetes veroordeeld, zodat velen failliet gingen en tot de bedelstaf kwamen. Ze moesten voor de Rechter komen omdat ze gebeden hadden en psalmen gezongen. De Cock werd zelfs veroordeeld omdat hij met enkele gasten in zijn eigen huis aan zijn eigen tafel voor het eten hardop gebeden had.

Maar ze waren met de Geest gedoopt en ze waren verblijd, dat ze om Christus' wil verdrukt werden dat ze waardig geacht werden door God om de smaad van Christus te dragen. En dan werkt Gods Geest ook onder de overgeblevenen, die in 1834 nog van verre stonden. God doopt met Zijn Geest Zijn kerk in Nederland. En zo verwekt hij straks mannen, beter toegerust dan de mannen der Afscheiding, dieper ingedrongen in de Schrift omdat Gods Geestesdoop zoveel dieper was doorgedrongen. En dan komt de Doleantie, weer een doop met dan Geest en een doop met vuur. Dan leidt God weer een deel van Zijn kerk uit de macht van de Bestuursorganisatie der Hervormde Kerk.

Maar nog is de lijn niet zuiver getrokken. Want weer waren er velen, die achterbleven. Ze zijn er nog, onze broeders en zusters, die nog altijd gebonden zitten in de banden van het Hervormde Kerkbestuur. Aan hen willen we in dit uur denken en we willen voor hen bidden. We zullen bidden, dat God ook hun de vrijheid wil schenken.

Niet alle Joden trokken tegelijk uit de Babylonische ballingschap naar Jeruzalem terug, naar de vrijheid. God bracht ze in groepen naar Jeruzalem. Eerst Zerubbabel en Jozua en toen, meer dan 50 jaar later Ezra, de Schriftgeleerde, met een groot gedeelte van het volk.

Zo zullen wij bidden, dat God Zijn kinderen in het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap de ogen opent, opdat ze in vrijheid zullen uittrekken, opdat ze zich zullen reformeren, opdat ze gehoorzaam zullen zijn aan het Woord van Jezus Christus en Hem alleen in Zijn soevereiniteit zullen erkennen.

Daarom gedenken we op deze dag de daden des Heeren, maar tegelijk bidden wij om verdere Reformatie van Christus' kerk in Nederland:

God heeft bij ons wat groots verricht
Hij zelf heeft onze druk verlicht
Hij heeft door wondren ons bevrijd
Dies juichen wij en zijn verblijd.
Breng, HEER, al uw gevang'nen weder; Zie verder op uw erfvolk neder.
Verkwik het, als de watervloed,
die 't Zuiderland herleven doet.
126:2

En nu gedenken wij vandaag het werk van God in 1834. Wij gedenken het werk van God, dat Hij in de vorige eeuw gedaan heeft, dat Hij begon in de Afscheiding. En we denken niet slechts aan het begin, maar onze gedachten gaan ook uit naar de voortzetting van het werk van God, in de doop met Zijn Geest in de geslachten, die ons zijn voorgegaan.

Nee, wij jubileren vandaag niet. We zeggen niet: wat een prachtkerels zijn dat geweest. O ja, het was een prachtig geslacht. Van die geest hebben wij maar al te weinig. Ze hebben geofferd en geleden, ze hebben geworsteld in het gebed en ze hebben gearbeid niet slechts in de kerk; maar ook in het politieke leven en in de maatschappij.

Maar we gedenken niet het werk van onze vaderen, we gedenken het werk van God. We mogen dat werk niet vergeten. En we vergeten het, wanneer wij de hand op de borst leggen en verklaren: hun zonen, die zijn wij. Er wordt onder ons met de vaderen heel veel gesold. Wij gebruiken ze soms om een beetje parade te houden, zoals soms soldaten paraderen met vlaggen, die in vroegere oorlogen, heel lang geleden, doorschoten en gescheurd werden. Dan wijzen ze elkander met trots op de kogelgaten. Zo doen wij wel met onze vaderen. Aan verering van de vaderen is onder ons geen gebrek. En ondertussen zien we niet hoe onze vaandels zijn verbleekt.

0, ja, we praten onze vaderen wel na. We zijn zelfs soms heel bang om het eens op een beetje andere manier te zeggen dan onze vaderen het hebben gezegd. En ondertussen verloochenen we in menig opzicht onze vaderen en de God van onze vaderen. Want wij leven uit een andere geest. Wij willen ons zo graag met die vaderen vergelijken. Welnu: hebben wij die stoere ernst? kennen wij die zelfopoffering? dat zichzelf wegcijferen? dat niemand ontzien? dat leven uit God en Zijn Zoon en niet uit de wereld?

Och, wij leven maar heel weinig uit het Woord Gods en we leven heel veel uit onszelf en uit deze wereld. We leven hoogstens uit onze godsdienstigheid, uit onze vroomheid, uit onze inzichten en begrippen. We leven maar weinig uit God en Zijn Woord en daarom kennen we zo slecht de kracht en de blijdschap en de levensomzetting van het geloof.

En daarom is er ook onder ons Reformatie nodig. Het vleselijk Israël onder ons heeft het heel gemakkelijk gekregen. En het Geestelijk Israël openbaart zo weinig de kracht van de Geest. Maar het moet tot verdere scheiding komen. Christus heeft nog altijd Zijn wan in Zijn hand. Ook over onze Gereformeerde Kerken. En Hij is nog altijd bezig Zijn dorsvloer te doorzuiveren ook onder ons. Hij doet dat door de dienst des Woords. Hij zuivert de zonden uit, Hij zuivert het vleselijk Israël uit, de vleselijke Israëlieten die nog in Zijn kerk wonen, ook onder ons, en het vleselijk Israël dat in onze harten woont, de zonde.

Gemeente, laat u dan zuiveren door het Woord van Christus. Laat u zuiveren, opdat er onder u geen Afscheiding of Doleantie noodzakelijk zal worden.

En dan: we mogen ook aan de toekomst denken. Christus zal doorgaan om te dopen met de Heilige Geest en met vuur. En Hij gaat verder met de zuivering van Zijn dorsvloer. Hij heeft Zijn wan in Zijn hand. En Hij is bezig. Nu weer in Rusland en in Duitsland. Want het gaat naar het eind. En hoe meer het naar het eind gaat, hoe meer Christus gaat dopen. Dopen met Zijn Geest, maar ook dopen met vuur. We weten dat dat komen zal. Maar we zijn zo bang voor dat vuur. We zien soms met vrees de toekomst tegemoet. Menig ouderhart dat samenkrimpt als het denkt aan de toekomst van de kinderen.

Gemeente, leef u maar uit de verkiezende liefde van God. God heeft het Geestelijk Israël lief. En Hij wil het dopen met Zijn Geest, Hij wil doorbreken en doorstromen met Zijn Geest door Zijn kerk. God heeft Zijn Geestelijk Israël uitverkoren.

Och, als God ons of onze kinderen gaat dopen met Zijn Geest, dan zal de doop met het vuur ons niet verschrikken. De vuurdoop zal ontzaglijk zijn. Wij beven als we het boek van de openbaringen lezen. En toch - als God Zijn kerk verwaardigt om een martelaarskerk te zijn, dan is het geen tijd van donkerheid, maar een tijd van licht, van Geestelijke weelde, van rijkdom in Gods verkiezing.

Christus doopt straks met Zijn Geest en Hij doopt met vuur. We weten niet wanneer, maar we weten zeker, dat het komt, want het gaat naar het eind. Christus heeft de wan in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren. Hij zal Zijn kerk reformeren.

Het komt. Het komt zeker.

En we vrezen niet.

Want de bangste tijd van Christus' kerk zal ook de heerlijkste tijd zijn.

Omdat Christus ons liefheeft, omdat Hij ons verwaardigt, omdat wij zijn het volk van Gods verkiezing. Omdat we mogen roemen in de verdrukking.

Amen.