Preek van ds. J.W. Tunderman

gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge

Pasen 16 April 1933

9:1,2
17:3 (1ste helft)
118:11,13
146:8
98:2

Schriftlezing:

Marcus 16:1-8

De opstanding

16: 1En toen de sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht om Hem te gaan zalven.
2En heel vroeg op de eerste dag van de week kwamen zij bij het graf, toen de zon opging.
3En zij zeiden tegen elkaar: Wie zal voor ons de steen van de ingang van het graf wegrollen?
4En toen zij opkeken, zagen zij dat de steen weggerold was, want hij was heel groot.
5En toen zij het graf ingegaan waren, zagen zij aan de rechterzijde een jongeman zitten, gekleed in een wit, lang gewaad, en zij waren ontdaan.
6Maar hij zei tegen hen: Wees niet ontdaan. U zoekt Jezus de Nazarener, de Gekruisigde. Hij is opgewekt! Hij is hier niet; zie de plaats waar ze Hem gelegd hadden.
7Maar ga heen, zeg tegen Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult u Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.
8En zij gingen haastig naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want beving en ontsteltenis had hen aangegrepen; en zij zeiden tegen niemand iets, want zij waren bevreesd.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Tekstlezing:

Mattheüs 28:1-8

De opstanding
28:1 Laat na de sabbat, toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om naar het graf te kijken.
2En zie, er vond een grote aardbeving plaats, want een engel van de Heere, die uit de hemel neerdaalde, ging erheen, rolde de steen van de opening weg en ging erop zitten.
3Zijn gedaante was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw.
4De bewakers beefden van angst voor hem en werden als doden.
5Maar de engel antwoordde en zei tegen de vrouwen: U hoeft niet bevreesd te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt, Die gekruisigd was.
6Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft.
7En ga haastig heen en zeg tegen Zijn discipelen dat Hij opgewekt is uit de doden; en zie, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult u Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd.
8En zij gingen haastig van het graf weg, met vrees en grote blijdschap, en zij snelden weg om het Zijn discipelen te berichten.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

PASEN 1933

Gemeente van de Heere Jezus Christus,

Van Gods tijden en gelegenheden weet niemand, zelfs niet de engelen in de hemel. De mensen denken dikwijls die tijden en gelegenheden te verstaan. Eva brengt Kaïn ter wereld en, denkend aan de ontvangen Moederbelofte, meent ze de tijden en gelegenheden te verstaan als ze uitroept: Ik heb een man van de HEERE verkregen.

Wij weten Gods tijden en gelegenheden niet en misschien juist wel het allerminst, als we denken ze te weten. En toch - als we de Schriften verstaan dan verstaan we ook iets van Gods tijden en gelegenheden. Want God heeft ze bekend gemaakt. Dan beefde de aarde en juichte de hemel, dan kwamen de engelen van die juichende hemel naar die bevende aarde als boodschappers, dan verkondigden ze grote blijdschap aan de herders in Effratha en aan de vrouwen in de hof van Jozef van Arimathea: Dit is het. Gods uur slaat nu in de hemel, dat men het nu op aarde wete: Dit zijn Gods tijden en gelegenheden.

En dan gaan die herders naar het Kind van Bethlehem en ze vertellen Maria van de ontvangen engelenboodschap, ze zeggen Maria: dit is Gods uur, Gods tijd en gelegenheid voor de verlossing van de wereld. En Maria bewaart al deze dingen in haar hart, opdat ze straks in het Evangelie aan de wachtende wereld zullen worden bekendgemaakt.

Zo gaan ook die vrouwen uit Jozefs hof naar de Apostelen met de boodschap, dat het uur van Gods tijd was aangebroken en de apostelen prediken die boodschap uit in de wereld, de boodschap van het open graf en de afgewentelde steen en de engelengroet en de opgestane Christus, van de grote omkeer in het wereldgebeuren, het uur van God, waarin de verlossing van de wereld sloeg, de tijd en gelegenheid van Gods welbehagen, die Hij voor de wijzen en verstandigen verborgen heeft om ze de kinderen te openbaren.

Zo mogen we vandaag Gods tijd en gelegenheid vieren, het uur van Gods verkiezende wijsheid, voor de mensen en de engelen verborgen, maar eerst de engelen en toen de mensen geopenbaard, opdat wij die wijsheid aanbidden zouden, opdat wij Hem kennen zouden in Zijn tijd en gelegenheid, Zijn feestuur, in de verlossing van Zijn schepsel uit de band van de dood, in de omkeer die Hij bereid heeft door het werk van Zijn Zoon Jezus Christus.

Och, we kunnen menen, dat Jezus Christus Zijn werk volbracht heeft en verheerlijkt is in Zijn opstanding om wat mensen te redden, hier één en daar één en in de van God vervreemde wereld heeft het er soms alle schijn van. Maar dan verstaan we de tijden en gelegenheden die ons van God geopenbaard zijn, niet. De opstanding van Christus reikt heen over het hele wereldbewegen van het Paradijs af tot aan het eind der dagen, ze grijpt in tot midden in het leven van de schepping Gods in al Zijn lagen en verhoudingen.

Jezus Christus heeft in Zijn opstanding de ganse Schepping van God verlost en wat er van die Schepping Hem in Zijn opstanding niet erkennen wil, wat de zonde en de ongerechtigheid dient, dat zal worden uitgebrand in het uur van God dat aanstaande is, in het komende wereldgericht van Gods toorn.

Daarom is Jezus Christus in Zijn opstanding de eersteling van de Schepping, daarom reikt de kracht van Zijn opstanding tot aan de uiterste grenzen van al wat door God gemaakt is. Daarom sloeg daar in Jozefs hof het verlossingsuur van de mensheid, het was de tijd en gelegenheid van God, de grote omkeer voor hemel en aarde.

We vieren vandaag de grote omkeer van de opstanding van Jezus Christus en gedenken daarbij
1. de omkeer in-Gods schepping: het leven uit de dood.
2. de omkeer in de Gemeente van God: de vervulling van de belofte.

We zien dus in de eerste plaats de omkeer in Gods schepping: het leven uit de dood. In de morgen van de Zondag na Jezus' sterven gaan de vrouwen naar het graf. Ze zijn Jezus kwijt. Ze zijn er getuigen van geweest, dat Hij in het graf werd gelegd. Dat was het einde, onherroepelijk het einde. Nooit meer zouden ze Jezus' stem horen, die hun de weg wees in het leven, de weg in de Schriften, de weg naar God.

En nu gingen ze met specerijen naar Jezus' graf. Wat ze van Jezus nog over hadden, Zijn dode lichaam, dat zouden ze met hun zalven zo lang mogelijk tegen het verderf beschutten. Totdat ook die specerijen hun kracht verloren en Jezus voorgoed zou verdwijnen uit het leven van de mensen. Dan zouden er weer andere profeten opstaan, andere Schriftgeleerden, andere leraars.

Maar als de vrouwen aan Jezus graf komen, vinden ze Hem niet. De deur van het graf is geopend, de steen is afgewenteld en bij die steen staan engelen die ze het Paasevangelie verkondigen: Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft. En als ze dan vrezend en voorzichtig naar de ingang van het graf treden, dan zien ze dat het leeg is en de doeken opgerold. Hij is daar niet maar Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft.

Die vrouwen hebben toen nog niet begrepen wat er geschied was. Ze hadden Jezus terug en dat was al zoveel dat ze het zelf niet geloven konden. Later heeft God door de Heilige Geest Zijn volk de betekenis van de opstanding beter doen verstaan, zodat we weten, dat dat moment, toen daar die steen werd afgewenteld, het grote keerpunt was in de schepping van God.

Het leven werd daar geopenbaard in de dood en als we dat zeggen dan bedoelen we dat niet in die algemene zin, zoals ook de modernen spreken van een leven, dat uit de winterse nacht openspringt in de jonge lente. Nee, het was de Heere Jezus Christus, die Zijn broeders in alles was gelijk geworden die als alle mensenkinderen was gestorven en in een graf was gelegd, die aan de vertering was prijsgegeven aan de ontbinding van het donkere aardegraf en die nu de boei van de dood verbrak. Hij stond op uit de dood. Hij had macht het leven af te leggen en had macht het weer te nemen. Hij had de dood overwonnen door die dood te ondergaan en nu stond Hij weer tot het leven op, want de dood kon Zijn overwinnaar niet houden.

Het komt er nu maar op aan, dat wij de Heere Jezus Christus in Zijn opstandingsheerlijkheid ten volle verstaan. Dan pas kennen wij Gods tijden en gelegenheden, dan pas verstaan wij het uur van God, dat daar in die hof sloeg op die opstandingsmorgen.

De Apostel Paulus schrijft aan de Corinthiërs De gedaante dezer wereld gaat voorbij, alles is aan de ijdelheid onderworpen. Die gedaante dezer wereld is de caricatuur van de gedaante die God aan Zijn wereld had gegeven toen Hij haar schiep. De oorspronkelijke gedaante van deze wereld was door God met heerlijkheid omkleed. De hele schepping was één groot Kunstwerk van God. God had in de hof gesteld de mens als het hoofd van die schepping. Mens en schepping hoorden bij elkaar. Er was geen verstoring, geen disharmonie, geen ijdelheid, geen verbreking van de door God gelegde banden.

Maar door de zonde is dat kunstwerk uiteengeslagen. Toen het hoofd van de schepping viel, viel de hele schepping. In plaats van de eenheid en de samenbinding kwam de ontbinding en de gedeeldheid. Zoals de kanker de zenuwen en bindweefsels van het lichaam vernielt en verscheurt, zo werkte de zonde door en de verscheuring tot aan de uiterste grenzen van wat God gemaakt had tot in de wereld der atomen toe. Zoals een steen, dien neerplonst in een vijver een kring veroorzaakt van oever tot oever, zo doortrok het verderf het ganse werk van God.

De wereld had haar verbondshoofd verloren en in hem de band met God. Ze zou in de chaos zijn teruggezonken, alle banden zouden verbroken en alle verhoudingen totaal verstoord, als God niet over dat verwrongen en geschonden maaksel van zijn handen gewaakt had.

De wereld kreeg een andere gedaante, een gedaante, die door de zonde en de dood bepaald was de gedaante van de ijdelheid.
Niet langer een schepping, die juichte tot Gods eer, maar een schepping, die uiteen zou vallen als God het niet verhoedde.
Niet meer een mens in de hof als een koning in zijn rijk, maar een zwoeger in het zweet van de arbeid.
Niet meer een koning, die het wereldgebeuren beheerste, maar een mens, die onderging in de stroom van de dingen, een speelbal van de omstandigheden.
Niet meer een profeet, die voor heel de wereld de waarheid van God vertolkte, maar een prooi van de vader der leugenen.

Een levende ziel, die midden door gebroken werd in de dood, een naar leven hunkerende en hijgende mens, die de dood moest sterven en eenmaal in het beangstigend-nauwe graf zou worden neergelegd.

En om die mens een zuchtende schepping, een dierenwereld, die in voortdurend doodsgevaar verkeerde, een natuur, die hoe schoon ook, straks weer verflenst en verrot. Het verderf, de ijdelheid, het lijden en de angst de dood was in de schepping ingeklommen.

Dat was de gedaante van deze wereld geworden, dat bleef over van het kunstwerk van God, toen de mens eenmaal met de hem onderworpen schepping zich van God had afgekeerd. Ja, er zijn er geweest, die van dat ontluisterde leven gemaakt hebben wat ze konden: de denkers, de kunstenaars, de volksleiders, de wereldveroveraars, de helden en de scharen, ze zijn opgestaan, ze hebben gedurfd. Het geslacht van Lamech heeft gezwoegd en geploeterd, gerekend en gepeinsd om van het leven te maken wat er van te maken viel. Een godloze beschaving werd opgebouwd om de mens tot geestelijk huis te dienen, om hem de waan te verschaffen van een blijvende stad.

Zo paste de mens-zonder-god zich aan bij de gedaante dezer wereld, bij de situatie, waarin ze door de zonde gekomen was, zo bouwde hij zijn wereldse grootheden om er op te bogen.Zo verzoende zich de gevallen mens met die gevallen wereld. Zo werd de stem van het zuchtende schepsel niet meer verstaan en vond ze geen weerklank meer in het hoogmoedige mensenleven.

En toch - hoe hoog die mens ook klimt, hoe zeer hij zich aanpast bij de gedaante van deze gevallen wereld, toch blijft hij een gevallen koning, toch is het eind dat hij weggedaan wordt uit de menselijke samenleving.

Maar, dit is nu het evangelie van de Paasmorgen: De gedaante van deze wereld, het voorkomen, dat ze nu heeft, de situatie, waarin ze nu verkeert, gaat voorbij. Die wereld, waarin we voortgedreven worden als herfstbladeren door de stormwind, die wereld, die ons omvangt van ons geboorteuur tot ons sterven, die wereld gaat voorbij, want ze krijgt een andere gedaante, de gedaante, die Jezus Christus werkt door de kracht van Zijn opstanding.

Want Jezus Christus is in die wereld ingegaan. Hij heeft zichzelf vernederd toen Hij de gestalte van een dienstknecht aannam. Hij heeft zich verbonden met die wereld en haar afschuwelijke gedaante. Hij heeft dat ontledigde en verstervende leven van Gods gevallen schepping aangenomen. Hij is in dat menselijk leven afgedaald tot in zijn diepste diepte. Hij heeft gewoond in het land van doodsschaduwen, waar de zonde en de duivel heerschappij voeren, waar de mensen bukken onder het juk van de dienstbaarheid, waar ze gebogen worden onder slavenboeien, waar het verderf dat kostelijk mensenleven schendt en mismaakt, het stuk slaat en in een graf aan de ontbinding prijsgeeft.

En Hij is dat leven niet slechts ingegaan, Hij heeft het aangenomen als het Zijne, Hij heeft de beker van het lijden tot op de bodem geledigd, Hij heeft de dood geproefd in al zijn bitterheid. Hij deed dit als de tweede Adam, d.w.z. als het tweede hoofd van het menselijk geslacht, als het nieuwe verbondshoofd. In Hem werd de van God vervreemde wereld weer met God verbonden, in Hem werd de verstoorde verhouding tussen God en schepsel weer hersteld. Daarom had daar in die hof op die Paasmorgen de grote wereldomkeer plaats: Jezus Christus, het nieuwe Hoofd van Gods gevallen schepsel staat uit de doden op.

Het was al eens meer gebeurd, dat iemand uit de doden werd opgewekt. U kent wel de geschiedenis van het kind van de weduwe te Zarfath, van de jongeling te Naïn en van Lazarus. Maar dat was geen opstanding als bij Jezus. Ze werden opgewekt om na korter of langer tijd toch weer te sterven: Het was een profetie van wat in Jezus komen zou. In rangorde gaat Jezus allen vooraf. Hij is de eersteling uit de opstanding van de doden. Hij stond op uit eigen kracht.

Als Christus opstaat, dan verbreekt Hij de dood, dan overwint Hij als de Vorst van het leven, dan brengt Hij het leven en de onverderfelijkheid aan het licht, dan doet Hij de macht van de satan te niet, dan breekt Hij de zerk open opdat het leven breekt uit de dood. Alle mensen moeten sterven, allen zijn ze onderworpen aan de gedaante van deze wereld, dood en graf horen bij de gedaante die de wereld nu heeft.

Maar Jezus Christus verslaat de dood, omdat Hij sterker is dan de gedaante van deze stervende wereld, omdat Hij is de Held van God, omdat Hij de sleutel heeft van de hel en van de dood, omdat Hij leefde in de kracht van God en daardoor hem overwon, die het geweld van de dood had namelijk de duivel. En omdat Hij dat deed als het nieuwe Hoofd van het schepsel van God, daarom werd het ganse schepsel bevrijd uit de macht van de dood.

Al wie met Jezus Christus verbonden is, die is onttrokken aan het geweld van de dood. Al wie in Hem begrepen is, is gered uit de versterving, al wie door de levende band van het geloof in Zijn Naam in Hem verbonden is die komt niet om in de ijdelheid van de voorbijgaande wereldgedaante, want wie in Hem gelooft, die heeft het eeuwige leven, die zal leven al ware Hij ook gestorven.

De gedaante van deze wereld, die voorbijgaat en wisselt elke dag weer, die de ijdelheid onderworpen is, maar die toch bij alle wisseling verbonden blijft met de dood en de ongerechtigheid, die gedaante gaat eens voorgoed voorbij. Want Jezus Christus heeft de hel en de dood overwonnen, de ijdelheid en de ongerechtigheid. Hij is opgestaan als de eersteling van Gods vernieuwde schepsel, Hij geeft die wereld weer een nieuwe gedaante, een gedaante, die past bij Zijn koningschap.

Dat prediken de engelen die vrouwen op de Paasmorgen: Hij is hier niet, Hij gaat niet voorbij zoals alles hier in deze wereld voorbijgaat naar de dood en naar het graf. Maar Hij is opgestaan. Hij ligt niet in het graf dat hoort bij de gedaante van deze ijdele wereld. Hij heeft dat graf en die wereldgedaante verbroken. De dood kon Hem niet houden. Hij doet de dood en de zonde te niet.

Hij was Middelaar van de schepping, toen die als een kunststuk uit Gods scheppershand voortkwam, Hij is nu Middelaar van de herschepping, nu de gevallen wereld door God vernieuwd wordt. Toen was Hij het begin van de schepping van God, nu is Hij de eersteling uit de Opstanding van de doden.

De ijdelheid en de dood gaan voorbij, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft, en waar Hij als Hij niet door de kracht van Zijn opstanding de heerschappij van de dood verbrak, was blijven liggen om tot niets te vergaan, zoals dat immers past in deze aan de dood verkochte wereld.

Zo staat Jezus Christus op en in die Opstanding vernieuwt Hij de ganse schepping van God. Dat ogenblik, waarbij niemand getuige was, toen Jezus Christus Zich oprichtte uit de greep van de dood, dat was het ogenblik van de verlossing van de wereld; het uur van God voor de bevrijding van het gevallen schepsel, de tijd en gelegenheid van Gods welbehagen, waarnaar de geslachten hadden uitgezien vanaf die dag, dat de doodsvloek over het kwijnend mensenleven werd uitgesproken. Dit was het: de grote keer, de grote wending, het ogenblik van Gods wondermacht. Het werk van God zal niet verstijven in de dood, het zal niet uiteenvallen en verteren.

God heeft naar het maaksel van Zijn handen omgezien. Jezus Christus is de fontein van nieuw leven geworden midden in de dood van het mensenleven, Hij is de nieuwe wortel van het menselijk geslacht. Zoals de vloek tot aan de uiterste grenzen van de schepping doorwerkt, zo gaat nu door de verlossing van Jezus Christus tot het ganse schepsel van God uit. Alle leven is uit Hem.

Zeker, in de eerste plaats het leven van hen die in Zijn Naam geloven, maar in hen het ganse menselijk geslacht. Wat in Hem niet gelooft valt af als bladeren van de boom. De stam van het menselijk geslacht wordt gered en daarin het ganse schepsel van God.

We vieren Pasen in de lentetijd. Ik weet wel dat we van Pasen geen lentefeest mogen maken, geen feest van de verjongde natuur in plaats van een feest van Jezus Christus. Maar dat mag ons niet weerhouden om het verband te zien tussen die opstanding van Christus en het leven in de natuur.

Die zwellende knop, dat frisse groen, die nieuwe levensvreugde, die er door het mensenleven gaat, dat is alles door Jezus Christus en vrucht van Zijn opstanding, vrucht van Zijn volbrachte werk. Zonder Hem was er geen ontwaken, geen leven. Hij heeft dat leven gered en zal het als Hij het eenmaal door vuur gereinigd heeft, binnendragen in het Koninkrijk van Zijn Vader.

Zo zal Hij het ganse werk van God, hersteld en vernieuwd, de Vader overgeven. En alleen zij, die in Hem niet hun leven zoeken, die Hem niet erkennen als Hun Hoofd voor God, als de nieuwe Wortel van het menselijk geslacht, die zullen worden uitgeworpen, die zullen de kracht van Zijn opstanding niet kennen, die zullen wenen en de tanden knersen, die zullen de eeuwige dood sterven.

Dit is nu de prediking van Pasen:
Jezus Christus heeft de dood en de ongerechtigheid van de voorbijgaande wereldgedaante weggedaan. Jezus Christus vernieuwt het gans heelal.
En dit is de roep, die van die Paasmorgen uitgaat de wereld in, dat al Gods volk zich niet dienstbaar stelt aan de ijdelheid van de voorbijgaande wereldgedaante, zich niet langer dienstbaar stelt aan de zonde en de ongerechtigheid. Maar dat allen die Zich naar Zijn Naam noemen, die door de kracht van Zijn opstanding zijn opgewekt tot een nieuw leven, nu ook uit de kracht van Zijn opstanding leven en Hem gelijkvormig worden. Niet die voorbijgaande wereldgedaante mag onze gedaante, onze houding, ons leven bepalen, maar wij moeten vernieuwd worden naar de gedaante van Jezus Christus, naar het Beeld van de Zoon van God.

Pasen is opstandingsfeest. Pasen zegt: Christus is verrezen. Maar Pasen predikt ook: allen, die in Jezus Christus zijn, zijn met Hem opgestaan tot een nieuw leven. Hij is het Hoofd van Zijn Gemeente en het Hoofd van Gods vernieuwde Schepping.

Deze wereld, waarin wij leven, is het laatste niet. Deze wereld met haar zonde en ongerechtigheid, haar wrange verhoudingen, haar goddeloosheid en haar rebellie tegen God, haar ellende, haar ziekenhuizen, haar sterfbedden en kerkhoven is niet het blijvende. Dat is de gedaante van deze wereld die voorbijgaat. Het eigenlijke in de wereld is Jezus Christus, die het herstel ook van het leven van de ganse schepping in Zijn hand heeft als vrucht van Zijn volbrachte werk.

Want het Koninkrijk is van onze God. Dat is de Paasboodschap, dat is onze Paasvreugde, dat is ons Paasfeest bij de boodschap van Jezus' open graf. Dat is de blijdschap van ons geloof in Christus, een blijdschap, die heel ons leven moet opheffen als een dankoffer van Gods verlosten.

En dat is dan niet een blijdschap, die binnen de kerkmuren of binnen onze huiskamer kan besloten blijven, niet een Paasblijdschap, die zich kan uitleven in een stille Paasmeditatie van vrome harten, dat is geen vreugde, die morgen met de Paaszondag weer tot het verleden behoort. Het Evangelie van de Opstanding van Jezus Christus is een Evangelie voor het hele leven van het volk van God. Dat Evangelie moet ons dragen in het leven en wij moeten dat Evangelie het leven in dragen.

Als we straks weer in het alledaagse terugkeren, als we weer moeten staan midden in een soms zo rauwe werkelijkheid, als ons hart misschien geschrijnd wordt door de verwording in het leven van Gods schepselen, als we weer staan voor de levensvragen en de benauwende moeilijkheden van schreiende wantoestanden, als we verstomd staan omdat we geen antwoord weten, dan mogen we ons geloof belijden en de opstand van Jezus Christus, dan mogen we zeggen: die drukkende donkerheid om mij heen, dat behoort tot de gedaante van deze wereld die voorbijgaat.

Jezus Christus en Zijn verlossing blijft. Hij zal triomferen ook over de benauwing in de wereld waarin ik leef. De duisternis om mij heen is de zonde en de ongerechtigheid, die Jezus Christus overwonnen heeft en die ik in de kracht van Zijn opstanding met al Zijn volk moet overwinnen.

En nu mag ik in mijn worstelen en mijn zorgen in mijn strijd tegen de zonde en de ongerechtigheid, in mijn verdriet om de verminking en verscheuring van het leven om mij heen toch staan in de kracht van Christus' opstanding, toch leven in het geloof, dat Hij overwonnen heeft, toch in Hem, de Opgestane het Centrum van mijn leven zien, toch heel mijn christelijke actie op allerlei levensgebied stellen in verband met het volbrachte werk van Christus.

Het is Jezus Christus, die ook deze gedaante van de wereld, deze situatie die me benauwt, dit overblijfsel van de verslagen Satansheerschappij zal doen voorbijgaan. Het is Jezus Christus, die de macht en het leven heeft. Het is Jezus Christus, die het leven en de onverderfelijkheid heeft aan het licht gebracht.

't Is de Heer van alle heeren,
Sion God geducht in macht
die voor eeuwig zal regeren
van geslachte tot geslacht.
Sion, zing Uw God ter eer.
Prijs Zijn Grootheid, loof de Heer.
Psalm 146:8

Zagen we dus, dat de opstanding van Jezus Christus de grote omkeer was in het leven van Gods schepping, een even grote omkeer betekende ze voor het leven van Gods gemeente op aarde. We zien met de opstanding van Christus in de gemeente de bedeling van de belofte overgaan in de bedeling van de vervulling.

De gemeente onder het O.T. leefde bij de belofte en de schaduw, bij de belofte van de verlossing, die komen zou en bij de schaduw, die van die komende belofte als het ware als voorbeeld aanwezig was.

De belofte van de verlossing was reeds onmiddellijk na de zondeval gegeven in de moederbelofte van het paradijs. En de kring, die Gods belofte aangreep, dat was de gemeente van God. Och, hoe zwak was die gemeente dikwijls geweest. Dat waren dikwijls de mensen, die niet meetelden, die niet konden optornen tegen de wereldmachten. Dat was zo reeds in de dagen van Seths geslacht, dat bleef zo in de dagen van Babels torenbouw, dat was zo in Abrahams tent, in de verdrukking in Egypte, in de woestijn, in Kanaän, onder de richters en de koningen. En telkens als die gemeente gered werd, dan was dat een schaduw van de komende verlossing, dan wees dat heen naar Christus.

Toen God op de Sinaï het volk Israël opnieuw als Zijn volk had aangenomen, heeft Hij ze zelfs een dienst der schaduwen gegeven, waarin die komende verlossing in alle onderdelen werd afgebeeld. Ja, er waren er wel, die bij die schaduw bleven staan en daaraan genoeg meenden te hebben. Maar uit een Israëliet, die de dienst der schaduwen verstond in zijn eigenlijke betekenis, de doodsangst zag in de ogen van de slachtdieren op het altaar, dan rees daar in zijn hart het verlangen naar de eindelijke verlossing: O God, verlos Israël van al Zijn ongerechtigheden. In het bijzonder werd die komende verlossing afgeschaduwd op het Paasfeest.

Pascha betekent voorbijgang. In die laatste nacht, die Israël in Egypte doorbracht, zou de engel van het verderf door het ganse land trekken en overal de eerstgeborenen doden. Daarom had God de Israëlieten bevel gegeven een Paaslam te slachten en het bloed aan de posten van de deuren te sprenkelen. Als dan de verderfengel het bloed aan de deuren zag, dan ging hij voorbij. Daarom heette dat feest het feest van Pascha, dat is het feest van de voorbijgang.

Toen het volk eenmaal in Kanaän was ging het bij dat feest anders toe. Het was niet nodig, dat ieder huisvader het bloed op de deuren streek. In de tabernakel en later in de tempel te Jeruzalem werd door de dienstdoende priester het paaslam geslacht en dan sprenkelde hij het bloed over het altaar. Dat bloed op het altaar gold dan heel Israël. Het wees terug naar het bloed aan de deuren in Egypte, maar het wees vooruit naar het bloed van het Lam van God. Als Israël het feest van de voorbijgang van de verderfengel in Egypte vierde, dan vierde het tegelijk het feest van de komende verlossing, als het oordeel van God over de zonde het volk van God voorbij zou gaan om het beloofde Paaslam te treffen.

In de dagen van het Paasfeest is Jezus gekruisigd. Gods toorn ging het volk voorbij, maar het ging Jezus niet voorbij, want Hij was verbannen van het feest van het volk van God, het feest van de voorbijgang, Hij werd geslacht buiten de poort als een vervloekte tussen de moordenaars.

En daarom, omdat er voor Hem geen voorbijgang was, omdat het oordeel van God Hem trof, daarom ging het Zijn volk voorbij. Daarom was er voor Zijn volk Pascha, voorbijgang. En zoals Jezus door Zijn bloedstorting het schaduwachtige bloed van de paaslammeren tot vervulling gebracht heeft, zo heeft Hij door Zijn opstanding de schaduwachtige verlossing tot vervulling gebracht.

Daarom is Christus op het Paasfeest opgestaan. In dat open graf en die afgewentelde steen, in die verrezen Christus ging de schaduw in de vervulling over, het Paasfeest van het Oude Testament in het Paasfeest van het Nieuwe.

Er is nu geen bloed van lammeren meer nodig want wij wonen onder het bloed van het Lam van God, Jezus Christus, die eenmaal is ingegaan in het heiligdom en daardoor een eeuwige verlossing teweegbracht. We vieren nu niet meer het feest van een schaduwachtige verlossing, maar het feest van de verlossing van de wereld, het feest van de opstanding uit de doden, het feest van Jezus Christus die dood en graf overwon, in Wie het leven is en de onverderfelijkheid.

We zien daarom niet uit naar een verlossing die nog komen moet, we leven niet bij een schaduw. We wachten wel op de dag, dat Jezus Christus Zijn overwinning ten volle zal doen doorwerken als Hij komt op de wolken. Maar dat neemt niets weg van de weldaad van God die door verlossing door Jezus Christus geschied is. Die wederkomst, waarop wij wachtende zijn, is de uitwerking van de opstanding.

De opstanding is het eigenlijke, de verlossing, de grote omkeer ook voor de gemeente van Jezus Christus. Wat gebeuren moest, is gebeurd, wat beloofd is, is gekomen, wat schaduw was, is vervuld. Wij hebben Jezus Christus als ons Hoofd voor altijd en eeuwig. Daarom treedt de gemeente nu de wereld in met de boodschap, dat de verlossing is aangebracht.

Och, in het Oude Testament, toen die verlossing nog moest komen, toen kon die gemeente nog niet de wereld ingaan met de boodschap van de bevrijding. Die gemeente was zo zwak, dat ze door de ordinantiën des Heeren beschermd moest worden achter de nationale grenzen van het Israëlitisch volk.

Maar de gemeente van het Nieuwe Testament mag juichen, dat de verlossing geschied is, dat ze Jezus Christus, de Overwinnaar van dood en graf heeft als haar Heer, als haar van God gegeven Koning, als haar Aanvoerder in de strijd. Zie dat nieuwe leven van de verloste gemeente van het Nieuwe Testament maar eens openbreken bij die vrouwen aan het graf.

Toen God Zijn volk Israël uit Egypte ging bevrijden, riep Hij daartoe Mozes, een geweldige onder de mensen, onderwezen in al de wijsheid van de Egyptenaren, de grote profeet, die het Woord van God zou dienen met kracht. Mozes werd opgedragen om Israël de verlossing uit Egypte te verkondigen, de schaduwachtige verlossing, die heenwees naar de verlossing, die komen zou. En als die machtige man die opdracht bij de brandende braambos verneemt dan beeft hij ervoor terug: Heere, ze zullen me niet geloven. En als dan de Heere opnieuw de opdracht geeft, dan poogt Mozes opnieuw te ontkomen: nee Heere, ik ben geen man wel ter tale. Dan krijgt die sterke man Mozes twee tekenen mee: de staf, die in een slang veranderde en de hand, die melaats werd. Zo toegerust met twee tekenen durft Mozes, die geweldige man Gods, eindelijk voor Zijn volk verschijnen om ze de verlossing te boodschappen.

Zie daarnaast nu de vrouwen uit de bedeling van het Nieuwe Testament op de opstandingsmorgen. De positie van de vrouwen was in heel Israël veel beter dan bij de omwonende heidenen. Maar het was toch nog heel wat anders dan de ereplaats, die de vrouw in de christelijke wereld heeft of behoort te hebben. En we kunnen het wel voor zeker aannemen, dat dit door de invloed der Farizeeërs en Schriftgeleerden er niet beter op was geworden. Dat ook die vrouwen in Jezus' dagen later ook in hun positie als vrouw vermoeid en belast waren onder het juk van de Farizeese wetsopvatting. Als het over de wet en de profeten ging, dan moesten die vrouwen zwijgen.

Maar zie nu de vrijmaking als de vervulling van de belofte eenmaal gekomen is. Daar krijgen de vrouwen bij het graf de boodschap: En ga haastig heen en zeg tegen Zijn discipelen dat Hij opgewekt is uit de doden; en zie, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult u Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. En zij gingen haastig van het graf weg, met vrees en grote blijdschap, en zij snelden weg om het Zijn discipelen te berichten. (Herziene Statenvertaling, 2010)

Daar worden die vrouwen, die mensen van achteraf op de dag van de Opstanding naar voren gehaald om van die opstanding te gaan profeteren en dan niet voor een kring van blinde heidenen maar voor het volle front van Jezus' apostelen. Ze krijgen zelfs geen tekenen mee, zoals Mozes, maar ze krijgen niet meer dan de opdracht: ga heen zeg Zijn discipelen.

En zo gaan ze de apostelen vertellen, dat de belofte vervuld is, dat de schaduw voorbij is, dat Christus is opgestaan, dat alles volbracht is en dat de dienst van de apostelen, de verkondiging van de opstanding van Jezus Christus uit de doden nu een aanvang neemt.

Zo gaat de boodschap van de vrijmaking en de verlossing van die Paasmorgen uit tot al Gods volk. Jezus Christus is Overwinnaar, Hij heeft de dood overwonnen, en Hij wint het elke dag en Hij zal het winnen straks in de voleinding van de wereld.

Die overwinning draagt ons door het leven, die doet ons ons hoofd opheffen in, ook in de onrust van de tijden, die wij doorleven, die doet ons belijden de Naam van de Heere Jezus als de ons van God gegeven Koning, die doet ons roemen in de verlossing door Jezus' kruis en opstanding tot zelfs in het aangezicht van de dood.

Want onze dood doet de opstanding van Jezus Christus niet te niet. Als onze tong eens verstijven zal in de dood, dan zal ons laatste woord nog zijn de roem in de Naam van de Heere Jezus.

Zalig zijn de doden die in de Heere sterven.

Amen.