Ps. 107 : 1

Ps. 17 : Ja

Openbaring 19 : 11 - 21

11 En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid.

12 En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf.

13 En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord van God.

14 En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen.

15 En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn van de gramschap van de toorn van God, van de Almachtigen.

16 En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning van de koningen en Here van de heren.

17 En ik zag een engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die in het midden van de hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd van God,

18 om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.

19 En ik zag het beest en de koningen van de aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger.

20 En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel van de vuurs, die van zwavel brandt.

21 En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees.

 

Marcus 5 : 1-20

1 En zij kwamen aan de overkant van de zee in het land van de Gerasenen.

2 En toen Hij uit het schip ging, kwam Hem terstond uit de grafsteden een mens tegemoet met een onreine geest,

3 die verblijf hield in de graven, en niemand had hem meer kunnen binden zelfs niet met een keten,

4 want hij was dikwijls met voetboeien en ketenen gebonden geweest en de ketenen waren door hem stukgetrokken en de voetboeien vernield, en niemand was bij machte hem te bedwingen.

5 En voortdurend, nacht en dag, was hij in de graven en in de bergen, schreeuwende en zichzelf met stenen slaande.

6 En toen hij Jezus uit de verte zag, liep hij toe, viel voor Hem neder,

7 en zeide, roepende met luider stem: Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt.

8 Want Hij zeide tot hem: Onreine geest, ga uit van deze mens.

9 En Hij vroeg hem: Hoe is uw naam? (5-10a) En hij zeide tot Hem: Mijn naam is legioen, want wij zijn talrijk.

10 (5-10b) En hij smeekte Hem dringend hen niet buiten het land te zenden.

11 Nu werd daar bij de berg een grote kudde zwijnen gehoed.

12 En zij smeekten Hem, zeggende: Zend ons in de zwijnen, dat wij daarin varen.

13 En Hij stond het hun toe. En de onreine geesten gingen uit en voeren in de zwijnen; en de kudde, ongeveer tweeduizend, stormde langs de helling de zee in en zij verdronken in de zee.

14 En die ze hoedden, namen de vlucht en berichtten het in de stad en op het land. En de mensen gingen zien, wat er gebeurd was.

15 En zij kwamen bij Jezus en zagen de bezetene zitten, gekleed en goed bij zijn verstand, hem, die het legioen gehad had; en zij werden bevreesd.

16 En die het hadden gezien, verhaalden hun, hoe het met de bezetene gegaan was en ook van de zwijnen.

17 En zij begonnen er bij Hem op aan te dringen, dat Hij uit hun gebied weg zou gaan.

18 En toen Hij in het schip ging, smeekte de bezetene Hem, dat hij bij Hem mocht blijven.

19 Doch Hij stond het hem niet toe, maar Hij zeide tot hem: Ga naar uw huis tot de uwen en bericht hun al wat de Here in zijn ontferming u gedaan heeft.

20 En hij ging weg en begon in de Dekapolis te verkondigen al wat Jezus hem gedaan had, en allen verwonderden zich.

Ps. 96 : 1 , 2 en 4

Ps. 57 : 2

 Ps. 71 : 17

 

 

Helpman 5-2-1939

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

Christus is in de wereld gekomen om de werken van de Satan te verbreken.

            God heeft deze aarde geschapen, opdat het leven gezegend zou worden door de gemeenschap met Hem. Maar sinds die gemeenschap met de Vader door de zonde werd verbroken, is het leven van de mensen geslagen in de boeien van de Satan. Gods schepselen werden geknecht en overal is de verwoesting en het verderf gekomen.

            Christus is gekomen om dat werk te verbreken.

Hij strekt de hand uit tot verlossing van het leven. En dan spant de macht van de demonen de uiterste krachten in, om die genadeheerschappij van Christus tegen te staan.

Zo is er met de komst van Christus in de wereld een zware worsteling ontstaan: Christus tegen de Satan en de Satan tegen Christus en de Zijnen.

            Waar Christus Zich openbaart tot verlossing van het leven, daar werkt ook de Satan. En waar Christus bezig is om de boeien van de zonde te verbreken, daar gaat ook de Satan woelen om ontbonden te worden, wetende dat hij nog slechts weinig tijd heeft.

            En daarom worden overal waar de Christus werkt door Zijn Woord en Geest de mensen gedrongen tot de allerlaatste beslissingen. Ze moeten kiezen aan welke kant ze willen staan: aan de zijde van Christus of aan de kant van de Satan.

            Christus openbaart de werken van zijn genade door het geloof in de harten van de mensen te wekken, maar midden in die genadewerken van Christus werpt de Satan zijn ergernissen daar tussen, opdat de mensen zich stoten aan de genade van Christus en Zijn heerschappij verwerpen.

            In het bijzonder gedurende Jezus' omwandeling op aarde heeft dat vierkant tegenover elkaar gestaan. God openbaart Zijn genade op ongekende manier: Hij heeft Zijn eigen Zoon gezonden om als Mens het werk van de genade te volbrengen. Maar dan werkt ook de Satan op ongekende manier. Hij verzoekt Christus in de woestijn, op de berg en op de tinnen van de

tempel. Maar hij openbaart zich ook daarin, dat hij zich meester maakt van bepaalde mensen om ze als zijn instrumenten te gebruiken en door hun geroep het werk van Christus in opspraak te brengen.

            Nu horen we niet meer van die bezetenheid.

            Maar het werk van de Satan woelt door om de werken van Christus te vernielen en de Christus is bezig om de werken van de Satan te verbreken.

            En zo zal dat doorgaan, totdat de dag komt, waarop de Satan wordt ontbonden en hij zal uitgaan om velen te verleiden, wetende, dat hij nog slechts weinig tijd heeft.

            Wij leven naar de eindworsteling heen, naar de tijd, waarin de Christus Zijn laatste werken tot verlossing openbaren zal, maar tegelijk ook de Satan de uiterste krachten zal inspannen om Christus' Rijk te gronde te richten.

            Wij gaan niet een tijd van rust en vrede tegemoet, maar we zijn op weg naar de slotopenbaring èn van Christus' verlossende heerschappij èn van Satans macht.

            En wij hebben in die strijd allen onze roeping.

            Opdat wij deze strijd niet zouden schuwen heeft de Heilige Geest in de Schrift ons ook gesproken van Christus' overwinningen.

             En daarom is ons ook de geschiedenis van deze ontmoeting tussen Christus en de boze bewaard, opdat wij in onze harten gesterkt zouden worden om te vertrouwen op Christus, onze Held.

            Wij horen hier van

 

            Christus kracht om de Satan te overwinnen

 

            en wij letten op

 

Satans eerste aanval en Christus' eerste overwinning

Satans tweede aanval en Christus tweede overwinning

 

            Wij horen dus eerst van Satans eerste aanval.

            In het verhaal van onze tekst horen we, dat Jezus de zee van Genesareth is overgestoken. Hij wil het werk in Galilea een ogenblik onderbreken.

            Daarom geeft Hij Zijn discipelen bevel om in het schip te gaan. En als ze dan onderweg eerst nog met storm te kampen hebben gehad en Jezus Zijn macht over de natuurkrachten bewezen heeft, dan zetten ze voet aan wal. Ze zijn nu in het land van de

Gadarenen. Dat land behoorde niet meer tot het zuiver Joodse gebied. Het was een land dat vroeger wel tot het Joodse land heeft behoord. Maar in de dagen van Jezus was het een heidens land geworden.

            Daar gaat Jezus enkele dagen rusten van Zijn arbeid. Maar Hij vindt daar de rust niet. Want we lezen in de eerste verzen van ons tekstverhaal, dat de Satan die eerste aanval op Christus pleegt.

            Nauwelijks is Jezus in het vreemde land of daar komt een afzichtelijke gestalte uit de graven te voorschijn. Dat is een bezetene.

            Telkens lezen we in het Nieuwe Testament van die bezetenheid. Ik zal dat verschijnsel niet proberen te verklaren, want ook na het scherpste onderzoek zal het ons niet mogelijk zijn dit te verklaren.

            Alleen mag ik er dit wel even van zeggen: Wat wij hier lezen is ons vreemd. Het schijnt wel of we hier in een andere wereld komen. Wij zijn Westerlingen en de wereld, waarin wij leven heeft eeuwenlang voornamelijk oog gehad voor het wetmatige in

de wereld van God.

            Dat was een grote gave, die God aan het Westen geschonken heeft. Maar deze gave hebben we verdorven, omdat we telkens meenden, dat we met het natuur-wetmatige het hele schepsel van God hadden doorgrond.

            Wie zich eenmaal gevangen gegeven heeft aan deze afgoderij met het wetmatige, schudt bij het lezen van deze geschiedenis maar eens het hoofd.

            Maar dit wetmatige is maar een stuk van de wereld van God en wie dit heeft verstaan weet, dat er werelden zijn waarvan we niets weten.

            Zo hebben we ook geen wetenschappelijke kennis van het demonische, waarvan de Schriften ons spreken. En de Schrift zelf zegt ons er maar weinig van. Dit is duidelijk: deze bezetenheid is iets uitzonderlijks. Noch daarvoor noch daarna horen we van die bezetenheid. Die bezetenheid kwam slechts voor in de tijd van de omwandeling van Jezus en

in de tijd van de eerste Evangelieverkondiging.

            Het was geen gewone krankzinnigheid. De Satan maakte zich meester van bepaalde mensen, zo meester, dat hij ze met al hun zenuwen in zijn volkomen macht had. Hij liet ze spreken en hij liet ze handelen. Ze waren zichzelf geen meester meer, ze werden volkomen instrumenten van de duivel.

 Meer weten we er niet van. Dit staat buiten de horizon van onze kennis. Maar al is dit voor ons een vreemde geschiedenis, toch kunnen we ons er niet over verwonderen.

            Christus was op aarde gekomen om de werken van de Satan te verbreken. Dat was ongekend. De Zoon van God Zelf heeft daar als mens gewandeld en gearbeid. God was geopenbaard in het vlees. En in die Mens-geworden Zoon van God komt het Koninkrijk van de hemelen op aarde. Dit was de grote omkeer in de wereld. Dit was iets nieuws sinds het Paradijs.

            Gods genade is nu zichtbaar verschenen aan de mensen. En de heerschappij van die genade wordt nu gepredikt, eerst door Jezus en straks door de Apostelen, eerst in Kanaän en straks in Griekenland en Rome.

            Het was ongekend, zoals de HERE nu werkte door de kracht van zijn genade.

En daarom komt nu ook de Satan tot de openbaringen van zijn uiterste kracht, zoals hij straks

aan het eind van de dagen voor een korte tijd ontbonden wordt om te komen tot de uiterste openbaringen van zijn kracht en geweld.

            Dit was ook ongekend, zoals de Satan nu werkte om de heerschappij van de genade te weerstaan.

            In die bezetenen deed de Satan een aanval op Christus' werk. Dat wordt ons duidelijk als we er op letten, wat die bezetenen zeiden als ze Christus zagen. Telkens horen we, dat de bezetenen van Jezus zeiden, dat Hij was de Zoon van de Allerhoogste, zoals later dat meisje in Philippi Paulus en Silas zou achterna roepen, dat ze dienstknechten van God van de Allerhoogsten waren, die gekomen waren om de weg van de zaligheid te verkondigen.

            In die Satanische verkondiging van Jezus als de Christus was tweeërlei gevaar gelegen.

            Jezus wilde in die dagen nog niet bekend staan als de Christus. Telkens verbiedt Jezus de mensen Hem zo te noemen. Jezus wilde eerst duidelijk afstand nemen ten opzichte van de aardse Messias-verwachting van de Joden. Eerst als geen misverstand meer mogelijk was en ieder begrijpen kon, dat Jezus' Koninkrijk niet van deze aarde is, maakt Jezus Zich

als de Christus bekend.

            En de tweede bedreiging van Jezus' werk was daarin gelegen, dat het juist een averechtse werking hebben Zou, als de duivelen Hem als de Christus verkondigden.

            Wie door de duivel wordt geprezen, kan op de hoogachting van de mensen niet meer rekenen. Als de duivelen Jezus de Christus noemden en de Zoon van God, dan zouden die andere knechten van de Satan, de Farizeeërs en de Schriftgeleerden een wapen hebben om Jezus te treffen. Ze zouden Jezus' werk voor duivels werk kunnen uitmaken. Ze zouden kunnen lasteren, dat hij met Beëlzebul een verbond had, zoals ze dat inderdaad ook gedaan

hebben.

            En nu komt daar in dat heidense land een bezetene Jezus tegemoet. In dat land van de Gadarenen had de duivel vrij spel. Want God liet immers sinds dagen van de spraakverwarring de heidenen wandelen in hun wegen. Straks op de Pinksterdag zou

God de hand ook tot de heidenen uitstrekken en zou Zijn genade worden verkondigd in alle landen.

            Maar nu heeft de duivel nog vrij spel in het land van de Gadarenen. Hij heeft dat land en die mensen in zijn macht. Hij worstelt in de harten van de Gadarenen om ze al vaster te binden aan zijn rijk. Hij worstelt straks ook na de uitwerping om dat deel van de wereld vast te mogen houden. We lezen namelijk dat de duivelen Jezus baden, dat Hij ze niet wegzond

uit dat land.

            Nu Jezus in het land van de Gadarenen komt heeft de duivel ook hier gezorgd voor ongekende openbaringen van zijn kracht. Hij heeft bezit genomen van een mens en deze bezetene is nu geheel in zijn macht.

             En als dan die bezetene van verre Christus ziet, dan begint hij te roepen: wat heb ik met u te doen, u Jezus, u Zoon van God, van de Allerhoogste. Ik bezweer u bij God, dat Gij mij niet pijnigt voor de tijd.

            Daar hebt u de Satanische belijdenis van Jezus als de Zoon van God. Dat was niet een belijdenis om Christus te eren, maar dat was een duivelse roep om Hem en Zijn werk te beschadigen.

            De Satan valt daarin de Christus aan.

            En tegelijk beeft er in die woorden iets van de angst voor Christus, de Sterke.

            Ook de duivelen geloven God en ze sidderen. Ze sidderen ook hier, want ze weten, dat Hij de Sterke Held is, die de Satan de kop vermorzelen zal en straks Hem zal binden, eerst door de uitstorting van de Heilige Geest en dan aan het eind van de eeuwen. Daarom schreeuwen ze: bent u gekomen om ons te pijnigen, om ons te binden voor de tijd?

            Zo staat daar de Christus tegenover de Satan aan een open front. Het staat hier recht tegenover elkaar. Want Hij is gekomen om Zijn genade bekend te maken, om door Zijn Woord en Geest het geloof in de harten van de mensen te wekken, om zo Zijn genade

tot heerschappij te brengen.

            En tegenover Hem staat de Satan die die genadeheerschappij niet wil, die worstelt om de mensen en de volken in de hand te houden, om de zegen van de Pinksterdag te verijdelen onder de volken, om de hele wereld onderworpen te houden in duisternis en Godsvervreemding.

            En als het dan zo recht tegenover elkaar staat, dan opent de Christus Zijn mond en Hij verslaat de Satanische machten door de kracht van Zijn Woord.

            Hij gebiedt de Satan, dat hij uit die mens zal uitgaan. En als dan de Satan protesteert en zegt: u komt me binden voor de tijd, want de Pinksterdag is nog niet aangebroken, wat komt U hier doen in dit heidenland? dan vraagt Christus naar de naam van die geest in de mens.

            En dan komt het antwoord: Mijn naam is legio, want wij zijn velen. Vele duivelen waren in die mens gevaren. Daardoor was de satanische macht voor de mensen onoverwinnelijk. Men had hem zelfs met ketenen willen binden, maar de ketenen waren als

draden afgeknapt. Zo had de Satan zijn overmacht over het volk van de Gadarenen gedemonstreerd.

            Maar dan drijft Christus die duivelen uit, hoewel ze velen waren.

            Hij openbaart Zich als de Machtige Verlosser, Die meer is dan Satan en Die gekomen is om heel die macht van de boze te verslaan.

            En dan maakt Hij daar in dat heidense land die ene mens vrij van de macht van de duivelen. Hij laat hier zien, wat Hij straks na de Pinksterdag gaat doen, als Hij door Zijn Apostelen het Evangelie van de vrijmaking laat verkondigen in alle landen van de heidenen.

            Hij gaat worstelen in Zijn kerk om door Zijn Woord en Geest het hele leven vrij te maken en te zegenen door de ontsluiting van de gemeenschap met de Vader.

            En daarom openbaart Hij hier in dat uitwerpen van de duivelen de verlossing waartoe Hij op aarde gekomen is. Hij staat hier in de volle gestalte van Wereldverlosser, Die nu wel gekomen is voor de verloren schapen van het Huis van Israël, maar Die Zich

straks een Wereldkerk van verlosten zal bijeen vergaderen, opdat in die wereldkerk de hele wereld gezegend wordt en het hele leven wordt vrijgemaakt en alle geslachten van de aarde zullen komen tot de kennis van Zijn Naam.

            Hij triomfeert over die eersten aanval van de boze. En Hij triomfeert in dubbele zin. Hij slaat deze aanval af en Hij geeft tegelijk een profetie van wat het worden zal na Pinksteren. Zijn genadeheerschappij zal triomferen en de Satan zal gebonden worden midden  in het leven van de volken, die God voorheen wel deed wandelen in hun wegen, maar die Hij straks gaat roepen en bijeen vergaderen in de kerk van de Heilige Geest.

            En als dan die eerste aanval van de Satan geëindigd is met een overwinning van Jezus Christus, dan staat de boze onmiddellijk gereed om Christus voor de tweede maal aan te vallen.

            De duivelen vragen of Christus ze niet uit dat land wil wegzenden. Ze vragen of ze in de zwijnen mogen varen.

            Daarmee willen ze Christus' overwinning ongedaan maken. Als het hierbij gebleven was, dan zouden de Gadarenen Christus met vreugd hebben ingehaald als Verlosser.

            Maar nu moet Christus in het werk van Zijn verlossing verwerpelijk worden gemaakt in de ogen van de Gadarenen. Straks zullen ze de zwijnen in de zee storten. En dan zullen de Gadarenen vragen of Hij uit hun gebied vertrekken wil.

            Dat is de tweede aanval op Christus' verlossingswerk in dat heidense land.

            En dan staat Jezus het hun toe. Ze storten zich op de zwijnen. Hoe dat ging weten we niet. Maar dit weten we wel, de kudde werd razend en stortte Zich van de steilte af in de zee en verdronk in de golven.

            Jezus staat het hun toe. Hij geeft de Satan gelegenheid het volle front te ontplooien, op volle kracht te komen en te komen tot de uiterste openbaringen van zijn verleidende kracht.

            Waarom staat Jezus hun dat toe? Waarom beschermt Hij niet het eigendom van de Gadarenen?

            Jezus openbaart Zich ook in dat tweede feit als de Verlosser, Die gekomen was om het land van de Gadarenen vrij te maken door genade.

            De Satan had dat land in zijn macht gehad. Eeuwenlang had hij er heerschappij gevoerd. En die macht van de boze was in de laatsten tijd gekomen tot ongehoorde openbaringen. Die bezetene was een sprekend bewijs van de macht van de duivels over dat land.

            De ellende was daar groot.

            Maar de Gadarenen hadden hun ellende niet gekend. Zij zeiden als de Farizeeërs in Israël: wij zijn vrij en hebben niemand gediend. En intussen werden ze gekneed en geknecht.

            Ze hadden hun ellende ook niet willen erkennen toen de Satan van één van de Gadarenen volkomen bezit nam.

            En nu openbaart Christus Zich in dat uitwerpen van de duivelen als de Verlosser, Die de macht van de Satan kwam verslaan. Maar tegelijk ontdekt Hij hen op een tastbare manier aan hun ellende. Hun kostbaar bezit wordt hun door de boze ontroofd: de zwijnen storten

in de zee.

            De Satan bedoelt door dat verdrinken van de kudde de Gadarenen een ergernis voor te werpen en Christus wil hun aan hun ellende ontdekken en ze zo lokken tot geloof.

            Daarom worden de Gadarenen voor een scherpe beslissing gesteld. De kudde stort in de diepte. En de herders lopen naar de stad. Ze vertellen van de genezing van de bezetene, maar ook van het verlies van de kudde.

            En dan komen de Gadarenen en ze zien Jezus met de bezetene, die genezen werd. Ze zien Jezus als Verlosser. Maar ze zijn tegelijk op een gevoelige manier aan hun ellende ontdekt.

            Dat is het werk van Christus: Hij heeft die mens vrijgemaakt. Hij openbaarde Zich als Verlosser. Hij predikte de heerschappij van zijn genade.

            Maar hij predikte tegelijk hun het stuk van de ellende en die prediking had hun de kostbare veestapel gekost.

            Ze zien daar voor hun ogen een strijdtoneel uit de grote worsteling tussen Christus en de boze. En nu staan ze voor de keus. Wat willen ze?

             Willen ze die Christus, Die gekomen was om een mens te behouden en vrij te maken van de Satanische heerschappij? Verstaan ze het, dat Deze de Wereldverlosser is, Die nog grotere werken Zal doen dan deze?

            Ach, nee, ze voelen het in de beurs en ze weten niet hoeveel een mens een schaap te boven gaat.

            Ze gaan beslissen. En ze beslissen tegen de Christus. Ze bidden Hem of Hij hun gebied verlaten wil.

            Het Koninkrijk van God is tot hen gekomen en het is gekomen in verlossende kracht. Maar ze werden aan hun ellende ontdekt en dat heeft hun verliezen gebracht.

            Waar het Koninkrijk van God tot openbaring komt, daar worden de mensen voor de laatste beslissing gesteld. Waar de verlossing in Christus wordt gepredikt tot vrijmaking van het hele leven, daar moet de besliste keus worden gedaan.

            Want daar openbaart zich tegelijk het rijk van de Satan in zijn volle kracht. Daar komt de boze tot de uiterste openbaringen van zijn verleiding.

            En dat neemt toe, naarmate de eeuwen voortgaan.

            De worsteling zal niet afnemen, maar het zal oplaaien tot zijn felste kracht. Het Koninkrijk van God gaat voort in de wereld. en straks heeft het de uitersten van de aarde bereikt. Maar het rijk van de boze zal toenemen in kracht. De verleiding zal nog intenser worden. Het gaat naar de laatste beslissingen toe. En die laatste beslissingen zullen genomen moeten worden met een beslistheid, die tot het uiterste is opgevoerd. In dat kritieke stadium van Gods kerk zal de Satan woeden, opdat hij, als het mogelijk zou zijn, ook de uitverkorenen

zou verleiden.

            Het front wordt daar wel scherp en breed getrokken. Het staat daar in het land van de Gadarenen recht tegenover elkaar. En de Gadarenen beslissen, dat ze de Satan zullen bijvallen. De Christus moet weg, de Satan mag blijven.

            Dat front scheurt zich dwars door alle eeuwen heen, totdat het straks weer recht tegenover elkaar de staan zal.

            Het Koninkrijk van God is tot ons gekomen in de prediking van de genade van Christus. En nu moeten wij, in duizend verzoekingen en verleidingen, dat Koninkrijk zoeken, ook als de genadeboodschap ons aan onze ellende ontdekt en de heerschappij van de genade ons dure offers kost.

            En in deze worsteling, waarin wij zouden bezwijken en worden meegesleurd, gaat ons gebed tot God, Die ons in Zijn Zoon een sterke Held gegeven heeft:

 

            Ik roep tot God, de Koning van 't heelal,

            tot God, Die 't werk aan mij voleinden Zal,

            Die van omhoog mij redt uit mijn ellenden

            en, hoe men woed', mijn vijand brengt ten val:

            God zal Zijn gunst en waarheid nederzenden.

                                                                        Ps. 57:2

 

Wij horen ten slotte nog, hoe die tweede aanval van de Satan in een overwinning van Christus eindigt.

            De Satanische machten hebben aanvankelijk over Christus getriomfeerd. Wat ze bedoelden met het verdrinken van de zwijnen, dat hebben ze bereikt. De Gadarenen vragen of Jezus uit hun gebied vertrekken wil.

            En Jezus' werk schijnt hier te mislukken. Hij wilde de Gadarenen ontdekken aan de ellende van de heerschappij van de bozen. Maar ze hebben het niet gewild.

             Het schijnt wel, dat dit land zich nu al afkeert van de zegen, die op de Pinksterdag over alle volken zal worden uitgegoten. Het schijnt wel, dat dit land voor goed weg zinkt in

de duisternis van de heerschappij van de Satan, nog voor het Evangelie van de uitstorting van de Geest daar gepredikt is.

            En toch is de overwinning aan Christus.

            Dat wordt ons duidelijk, wanneer we letten op de laatste woorden van ons tekstverhaal. Daar lezen we, dat die bezetene, die genezen werd, tot Jezus met het verzoek komt om bij Hem te mogen blijven

            Zijn ogen zijn opengegaan. Hij heeft in Christus de Triomfeerder over alle Satanische

machten gezien. En daarom wil hij zich voor het leven aan Jezus verbinden. Hij wil discipel worden. Hij wil leerling zijn.

            Maar Christus bekleedt die mens, die zich als discipel wilde geven met het Apostolaat

van de Gadarenen. Hij wordt uitgezonden als de eerste boodschapper van de verlossing: Ga heen naar uw huis en uw familie en boodschap hun de grote dingen, die de HERE aan u gedaan heeft en hoe Hij Zich over u heeft ontfermd.

            Jezus heeft niet één enkele ziel behouden, van het verderf, maar Hij grijpt in die ene naar het hele land van de Gadarenen. Hij sticht daar midden tussen die mensen, die Hem gevraagd hadden te vertrekken, de eerste zendingspost. Hij stelt daar de dienst van het Woord in, wel niet ambtelijk, als later in Jeruzalem. Maar Hij laat toch Zichzelf prediken. En dit is maar voorlopig. Straks zal daar ambtelijk het Woord van God bediend worden. Dan zullen daar de boodschappers komen, rechtsreeks uit de opperzaal van Jeruzalem. En nu wordt die

aanstaande Pinkstergemeente van de Gadarenen hier reeds voorbereid.

            En dan is die overwinning van Christus volkomen.

            Die man wordt heengezonden tot zijn familie. Hij moet de zijnen gaan spreken, niet van zichzelf en wat hij gevoeld heeft en ondervonden, maar van de grote werken van God. Hij moet van Christus gaan spreken.

            Maar als Hij zo dan door Jezus wordt weggezonden om een discipel  van Jezus in zijn familiekring te zijn, dan aanvaardt hij het volle Apostolaat. Want als de boot waarin Jezus en de discipelen weggaan van land is geduwd, dan begint de dienst van het Woord niet slechts in de familiekring van die ene, die verlost werd, maar dan keert hij zich tot het gehele volk. Hij begint in het hele land van Dekapolis te verkondigen wat voor grote dingen Jezus gedaan heeft.

            Het hele land van Dekapolis. Dat is een veel groter stuk dan het land van de Gadarenen. Dit laatste was slechts een provincie. Maar hij gaat over de provinciale grenzen heen. Hij gaat het land door tot in de uiterste hoeken en hij verkondigt overal Jezus als de Verlosser, Die door de heerschappij van zijn genade het leven vrijmaakt van de vloek.

            Dat is de kracht van Christus' overwinning.

            Het eind van dit verhaal schijnt zo simpel te zijn. Een man wordt maar behouden, ja, maar die ene is een boodschapper en hij gaat zending drijven in een land waar de duivelen vrij spel hebben, totdat straks de Pinksterdag komt en de Satan wordt gebonden en God de volken niet langer laat wandelen in hun wegen, maar ze van Oosten en Westen en

Noorden en Zuiden doet komen tot de kennis van Jezus Christus.

            Dat is de kracht van Christus: één alleen tegen die allen, één alleen tegen heel die satanische wereld, één alleen worstelend om het behoud van een volk, dat de Christus reeds verworpen had en zich ten volle had overgegeven aan de heerschappij van de Satan.

            In schijn lijdt Christus hier de nederlaag. Hij trekt weg, want de prediking van hun ellende en van Zijn verlossingskracht werd niet begeerd. Maar het is slechts schijn. Christus overwint hier zo volkomen, dat Hij in die ene discipel de hand uitgestrekt houdt over dat land van de Gadarenen om het straks toch nog de Satan te ontroven.

             Zie daar, broeders en zusters, de kracht van Christus om te overwinnen. Die sterke Held staat aan onze kant, Die God ons heeft verkoren.

            Hier worden we getroost in onze strijd voor het Koninkrijk van God. Al zouden we alleen staan tegen duizend, al zou het alles satanisch worden om ons heen, al zou de krachtopenbaring van de boze opklimmen tot het ongehoorde en ongekende, dan mogen

wij zien op Christus, Die de kracht heeft om in de zwakken en de eenzamen toch te triomferen over de gehele wereld. Wie op deze Christus ziet, staat sterk in de worsteling van de geesten.

            En zo kunnen wij onze roeping volbrengen, al zouden de tijden nog zo boos worden, om standvastig te getuigen, dat Christus gekomen is om het leven vrij te maken onder de heerschappij van zijn genade.

Amen