Preek van ds. J.W. Tunderman

Gehouden op 6 maart 1937

Te Vrouwenpolder en Gapinge

Psalm 22:12

Schriftlezing:
Lucas 23:24-33
24En Pilatus besliste dat hun eis zou worden ingewilligd.
25En hij liet hun de man los die om oproer en moord in de gevangenis geworpen was, om wie zij gevraagd hadden. Maar Jezus leverde hij over aan hun wil.
26En toen zij Hem wegleidden, grepen zij een zekere Simon van Cyrene, die van de akker kwam, en legden hem het kruis op om het achter Jezus aan te dragen.
27En een grote menigte van volk volgde Hem; ook een menigte van vrouwen, die zich op de borst sloegen en Hem beklaagden.
28En Jezus keerde Zich naar hen om en zei: Dochters van Jeruzalem, huil niet over Mij, maar huil over uzelf en over uw kinderen,
29want zie, er komen dagen waarin men zal zeggen: Zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken die niet gebaard hebben, en de borsten die niet gezoogd hebben.
30Dan zullen zij beginnen te zeggen tegen de bergen: Val op ons, en tegen de heuvels: Bedek ons.
31Want als zij dit doen met het groene hout, wat zal er dan met het dorre gebeuren?
32En er werden ook twee anderen weggeleid, misdadigers, om met Hem ter dood gebracht te worden.
33Toen zij op de plaats kwamen die Schedel genoemd werd, kruisigden ze Hem daar, met de misdadigers, de één aan de rechter- en de ander aan de linkerzijde.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 27:5

Tekstlezing:
Lucas 23 : 27-31
27En een grote menigte van volk volgde Hem; ook een menigte van vrouwen, die zich op de borst sloegen en Hem beklaagden.
28En Jezus keerde Zich naar hen om en zei: Dochters van Jeruzalem, huil niet over Mij, maar huil over uzelf en over uw kinderen,
29want zie, er komen dagen waarin men zal zeggen: Zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken die niet gebaard hebben, en de borsten die niet gezoogd hebben.
30Dan zullen zij beginnen te zeggen tegen de bergen: Val op ons, en tegen de heuvels: Bedek ons.
31Want als zij dit doen met het groene hout, wat zal er dan met het dorre gebeuren? (Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 89:9 en 16

Psalm 2:6

Psalm 40:8

Vrouwenpolder / Gapinge (Veere) - 6-3-'37

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Bij iedere lijdensprediking mag wel gedacht worden aan het woord van Paulus: de droefheid naar Gods wil brengt onberouwelijke inkeer tot heil, maar de droefheid van de wereld brengt de dood. Een traan van deernis om de lijdende Christus is misschien niet meer dan een vleug van de droefheid van de wereld. Er zijn al zoveel wereldse tranen vergoten, zoveel tranen zonder bekering, zoveel tranen van mensen die hier op aarde misschien geschreid hebben in de kerk, maar die straks ook zullen schreien als de Zoon van de mensen wederkomt op de wolken.

Lijdensprediking bedoelt niet te zijn een aangrijpende schildering van het lijden van Christus. Lijdensprediking is boete-prediking. Wat schreit een levend mens - een ieder schreie vanwege zijn zonden. En deze droefheid, die misschien geen tranen plengt, is een droefheid naar God en deze werkt een onberouwelijke inkeer tot heil. En als we dan naar huis gaan dan zeggen we niet: wat was dat een boeiende preek. Maar dan fluisteren we: Here, ik ben verslagen, wat zijn uw oordelen vreselijk en wat is Uw liefde groot.

Maar als we zo verslagen zijn in ons hart, dan zijn we ook getroost in de Here Jezus Christus en kunnen wij juichen in de verlossing. Want alle lijdensprediking is ook genadeprediking. Want ze is een prediking, dat Gods oordelen zijn uitgewoed boven Jezus Christus, dat al Gods grimmigheid is aangelopen op Hem en dat alles is volbracht in Zijn angst en pijn. Wij willen nu Christus zien in Zijn uitgang te Jeruzalem.

Het is daar even een oponthoud op de weg van Pilatus' rechthuis naar de heuvel Golgotha. Het is daar een korte prediking - ontstellend voor het vlees, maar vertroostend voor hen die naar het vlees gekruisigd zijn. Ween niet over Mij, maar weent over u zelf en over uw kinderen. Wees niet bedroeft met de droefheid naar de wereld, want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke inkeer tot heil, maar de droefheid naar de wereld werkt de dood.

Wij zien hier Christus dragende het oordeel van God

en wij letten op drieërlei:

hoe Christus als de Drager van Gods oordeel

1. door de vrouwen wordt verworpen
2. Zichzelf openbaart en
3. de genade van God predikt.

Wij zien hier Christus dragende het oordeel van God, in Zijn uitgang te Jeruzalem. Ik zal u deze stoet niet tekenen, want het gaat niet om een schildering van mensenlijden. Dan zou u misschien mee schreien met de vrouwen van Jeruzalem. Maar het gaat hier om de onthulling van de Raad van God. Er moet op de kansel van de Christus geprofeteerd worden. Christus draagt daar het oordeel van God.

De Hogepriester heeft dat oordeel over Hem uitgesproken. En Pilatus heeft het van zijn kant bevestigd op een heidense manier. Hij heeft het vonnis ondertekend, terwijl de schaamte van binnen onderdrukt moest worden en zijn eer als Romein voor goed een deuk kreeg. Maar het vonnis wordt dan toch getekend. Pilatus oordeelt, dat hun eis geschieden zou. Maar beide, Kajafas en Pilatus, hebben daar onbewust uitgegrepen boven al hun bedoelingen. Want Kajafas bedoelde een Godslasteraar te straffen en Pilatus wilde zich afmaken van een lastig geval. Kajafas stuurde op bloed vergieten aan en Pilatus kon zijn doel zonder bloed vergieten niet bereiken.

En zo staan beiden op, de ambtsdrager in de kerk en de rechter van de wereldlijke Rechtbank en ze spreken het vonnis uit. Deze mens moet sterven. En dan zou het leven waar verder gaan. Kajafas zou Hogepriester zijn en Pilatus zou stadhouder blijven. Maar zonder dat ze het weten luiden ze de klokken van het jongste gericht, want ze volvoeren aan Jezus Christus het oordeel van God. Dat was het laatste oordeel.

Vele zijn de oordelen van God die over de wereld gaan. Op Gods wenk breken de wateren over de wereld uit en verdrinken mensen en beesten in de vloed van Noach. En als de ongerechtigheid. tot de hemel is opgeklommen dan zendt God Zijn engelen en ze keren de steden van de vlakte om. Sodom en Gomorra worden met vuur en zwavel verbrand. Dat waren oordelen van God.

Maar dat was het laatste nog niet. Want in die oordelen blijft nog over een plaats van het behoud: Noach schuilt in de Ark en Lot vlucht naar Zoar. Het was het laatste oordeel niet. Dat laatste oordeel brandde er wel in. Maar God oordeelde toch niet ten einde toe. Maar toch moet het laatste oordeel komen. En dan zal heel de wereld geoordeeld worden en onder de oordelen van God vergaan. Dat laatste oordeel is het oordeel zonder terughouden, zonder reserve, zonder een enkele glimp van sparende barmhartigheid., zonder een enkele ontkoming. Het is hèt oordeel, het oordeel van de ontstoken toorn van God tegen de zonde.

En nu zal dat laatste oordeel, die uiterste openbaring van Gods grimmigheid in tweeën uitbreken: eerst over de Zoon en dan over degenen die de Zoon ongehoorzaam zijn, eenmaal op Golgotha en straks in het einde van de wereld. Zo komt daar het laatste oordeel over Christus heen, de uiterste vloek, de vervloeking zonder terughouden.

Daarom grijpen Kajafas en Pilatus boven zichzelf uit. Ze weten toch niet wat ze doen, hoe boos hun hart ook is. Ze weten niet hoe hoog ze grijpen. Of liever: ze beseffen niet dat ze maar instrumenten zijn in de hand van God, ze verstaan niet dat ze hand- en spandiensten moeten verrichten voor de allerhoogste Rechter, ze weten niet dat zij gebruikt worden om het jongste gericht te doen losbreken over de Zoon van God.

De uiterste vloek opent zich nu tegen Christus. De verdoemenis gaat nu voor Hem beginnen. En daarom moet Hij buiten Jeruzalem. God had bevel gegeven, dat op de Grote Verzoendag het vlees van het offerdier, dat geofferd werd voor de zonde, niet mocht blijven binnen het leger, binnen de poort van Jeruzalem. Het moest buiten de stad worden gebracht op een onreine plaats en daar moest het met vuur worden verbrand.

Zo moet Christus de poort van Jeruzalem uit. Hij mag niet sterven binnen de muren en de poorten van de heilige stad. Hij mag met Zijn dode lichaam de heilige grond niet ontheiligen. Hij draagt het oordeel van God. Hij is onrein. Hij draagt de zonde van de wereld. Zo gaat Christus de poorten uit. Hij werd geëxcommuniceerd, gestoten buiten de heilige gemeenschap van het heilige volk, met de ban uitgedreven uit de gemeente van God.

Hij moest naar Golgotha, naar het galgenveld, waar de misdadigers gedood werden. En daar moest Hij sterven. Ze zouden Hem in het openbaar ontkleden en Hem hangen aan het kruis, vastgespijkerd aan de paal om daar te sterven in de meest ontzettende pijnen en in de verschrikkingen van de naaktheid. Zo zou Hij moeten sterven.

Een dier dat sterven gaat zoekt nog een rustige plaats. Maar wat een dier zoekt in zijn instinct, dat is onze Here Jezus onthouden. Hij moest sterven in het openbaar voor oog van iedereen, opdat ze Zijn doodskrampen konden zien. En het vreselijkste van dat alles was de vloek. Wij weten nauwelijks wat een vloek is. Wij kennen de goddeloze gewoonte-vloek, maar we weten niet wat een vloek van God is. Hoe dichter we bij de Here leven, des te meer gaan we begrijpen wat dat is: de vloek van God. Daar beven de duivelen van. Nu die grote en verschrikkelijke vloek ging God nu uitspreken tegen Zijn Zoon. Daarom moest Hij ook buiten Jeruzalem. En Hij heeft Zich gebogen onder die vloek. Hij is gehoorzaam geweest toen Hij door de poorten van de Heilige Stad doorging.

Hij is gegaan die gevloekte weg naar buiten. Hij heeft het alles volbracht, want alzo betaamde het Hem alle gerechtigheid te volbrengen. Zo gaat Hij daar dragende het oordeel van God. Tot tweemaal toe is daar een klein oponthoud. Eerst zinkt Christus weg onder de last van het kruis. En dan nemen ze Simon van Cyrene om die last over te nemen.

Maar dan komt het tweede oponthoud; Christus spreekt tot de wenende vrouwen van Jeruzalem. Want we lezen in de Schriften: En een grote menigte van vrouwen volgde Hem, welke ook weenden en Hem beklaagden. Christus gaat daar zwijgend zijn weg. Hij Die altijd gesproken had van Zijn Vader gaat nu zwijgend door de straten van Jeruzalem. En omdat Hij altijd van de Vader had gesproken, daarom was dit zwijgen zo benauwend. Ja, er zijn er die het niet uithouden, de vrouwen zoeken zich lucht te geven in hun tranen.

En dan staat Christus stil. Geen Romeins soldaat die Hem voortduwt. Stil, God spreekt. Jezus Christus neemt voor het laatst het woord en Hij spreekt Zijn laatste woord tot Jeruzalem. Weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen. Want ziet, er komen dagen in welke men zeggen zal: zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken die niet gebaard hebben en de borsten die niet gezoogd hebben. Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: valt om ons en tot de heuvelen: bedek ons.

Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden? Christus wijst de tranen van die vrouwen af. Want Hij die weet wat in de mens is, weet dat Hij in die tranen wordt verworpen. Ach, Hij had niet opgehouden om het oordeel van God te prediken. Hij was vol van het oordeel van God. Hij wist, dat het laatste oordeel komen moest, de uiterste uitbarsting van de grimmigheid van God.

Maar Jeruzalem wilde van geen laatste oordeel weten. Ze zuchtten onder het juk van de Romeinen en ze zeiden: het is een oordeel van God, maar straks zal het oordeel worden afgekeerd en dan zullen we de Romeinen over de kling jagen. Ach ja, van een oordeel wilde Jeruzalem nog wel horen. Maar van het laatste oordeel niet, van de toorn van God wilden ze niet weten.

En nu had Christus het Jeruzalem voorgehouden: het oordeel van God zal komen, het gericht over de zonde. Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt en stenigt die tot u gezonden worden, hoe dikwijls heb ik u willen bijeen vergaderen gelijk een hen hare kiekens bijeen vergadert, maar gij hebt niet gewild. Ja, als een hen hare kiekens, zo heeft Jezus de kinderen van Jeruzalem geroepen. Want zoals een hen haar kiekens verbergt onder haar vleugels als het onweer rommelt en de bliksems inslaan, zo heeft Jezus de dochters van Jeruzalem geroepen om toch verschuiling te zoeken voor het gericht van God onder de mantel van Zijn gerechtigheid.

Maar Jeruzalem heeft niet gewild. En daarom heeft Christus over Jeruzalem geweend, toen Hij de stad zag enkele dagen te voren. Dat was Zijn prediking geweest. Als Noach had Hij gepredikt voor de vloedgolf van het oordeel uit. En nu is het oordeel begonnen en het begint bij het Huis van God, het gaat nu over de Zoon en straks over allen die de Zoon van God ongehoorzaam zijn.

Nu barst het op Golgotha uit tegen dien Ene daar aan het kruis, maar straks over Jeruzalem als er niet een steen op de andere zal gelaten worden die niet zal worden afgebroken en dan eenmaal over alle geslachten en volkeren, als ze allen zullen staan en wenen en rouwbedrijven. Maar Jeruzalems dochters hebben Zijn prediking niet gelooft. En nu ze Hem daar zwijgend zien gaan onder de uiterste oordelen van God, nu willen ze nog niet luisteren.

Jezus heeft het hun voorzegd. Maar horende zijn ze doof en ziende blind. Ze zien niet dat de tijd gekomen is, dat het oordeel begint bij het Huis van God. Ze vallen niet op de knieën en roepen niet om genade, ze beven niet nu ze voor Hun ogen zien de voltrekking van het jongste gericht, ze geloven nog niet dat het nu over Hem gaat en straks over de Heilige stad. Ze zien in Hem nog niet de Christus van God, dragende het oordeel, ze zien nog niet het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt. Ze zien in Hem een arme mislukkeling, een beklagenswaardig mens, ze zien het oordeel van Kajafas en het oordeel van Pilatus, ze zien niet het oordeel van de grote God.

Nu nog, terwijl Hij al het oordeel draagt, nu nog, nu het oordeel al begonnen is over het Huis van God, over de Zoon, Die eeuwig in het Huis blijft, nu nog nu het voor Hem de laatste ure is en het jongste gericht Hem teisteren gaat tot de dood, nu nog wil Hij in die zwijgende uitgang te Jeruzalem Jeruzalems kinderen bijeen vergaderen gelijk een hen hare kiekens bijeen vergadert.

Maar nu zelfs op deze via dolorosa moet Christus zeggen: gij hebt niet gewild. Christus wordt verworpen. Hij ziet wel tranen, maar Hij ziet nog geen bekering. Hij hoort ze wel schreien, maar een iegelijk schreit nog niet om zijn zonden. Ze schreien van medelijden, ze maken van Hem een arme man, een stumperd die te beklagen is, maar ze stoppen de ogen dicht voor de openbaring van God die over die lijdende Christus heen-licht, ze willen niet van het oordeel van God over de zonden weten.

Ze blijven volharden in hun eigen gerechtigheid, ze hebben vandaag nog geen Messias nodig. En zo wordt Christus verworpen in de tranen van het medelijden. Christus had gesmeekt om bekering en ze gaven Hem medelijden. Hij had de grote werken van God geopenbaard, gesproken van het grote oordeel, geprofeteerd van de grote dag. Maar ze zagen niet de grote openbaring van God, ze zagen slechts een kleine stakker. Ze dachten: het is met Hem gedaan. En Christus wilde ze juist leren het gaat nu pas beginnen. Zij meenden: het is voorbij. En Christus predikte: dit is nog maar een begin van de grote smarten. Zo wordt Christus verworpen.

En zo wordt Hij nog dagelijks verworpen. Want laat niemand deze vrouwen scheef aanzien. Wij krijgen ook een beurt in deze laatste prediking van Christus aan Israël. Want nog wordt Christus verworpen, tot in de tranen toe. Nog schenkt men Hem met een royaal gebaar de bewegingen van het gemoed. Een traan krijgt Hij nog wel ook in de moderne wereld. En een traan krijgt Hij ook soms in de kerk. Maar Christus vraagt geen tranen van godsdienstig gevoel, Hij vraagt bekering tot de levende God. Het was daar boete-prediking op de weg van Gabbatha naar Golgotha, maar het is vandaag ook boete-prediking hier in de kerk.

Wat krijgt Christus van u? Wij zijn hier in de kerk, Wij zijn hier in de gemeente die zich bezig is te bekeren naar de levende God. En Christus' waarachtige gemeente buigt Zich hier voor Hem, omdat ze haar zonde ziet. Daar gaat Hij bukkende onder het gericht van God dat over mij gaan zou. Daar strompelt Hij onder de last van mijn zonden.

Zo slaat de gemeente zich hier op de borst, ach niet, dat iedereen het ziet, maar in de stilte voor God en in de oprechte belijdenis van zonden. en in waarachtige bekering. Maar in die gemeente, die hier ziet het oordeel van God over haar Heiland, in die gemeente, die bedroefd is met de droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt, zijn er zovelen, die niets anders weten dan de droefheid van de wereld die de dood werkt.

Ach, misschien hebben ze wel godsdienstig gevoel, misschien nemen ze het nauw en toch al die wellust van het gevoel en al dat jagen naar gemoedsbewegingen, al die ernst en die zwaarwichtigheid is maar een bedwelmend middel, is maar een toeschroeien van het geweten, als het niet doorbreekt tot de droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt. Geef daarom aan Christus niet de ijdele offeranden van uw godsdienstige indrukken, maar zink voor Hem op de knieën in waarachtige bekering. Beter een bekering zonder tranen dan tranen zonder bekering.

Op detzelfde ogenblik wordt daar op twee plaatsen in Jeruzalem geschreid: de vrouwen aan de weg uit medelijden en Petrus in de eenzaamheid in berouw. De vrouwen in de droefheid van de wereld, ingenomen met zichzelf en het onbekeerde leven, uitbrekende in deernis met die arme kruiseling. En Petrus in de droefheid naar God, verachtend zichzelf in al zijn zonden, doorbrekende tot de bekering die onberouwelijk is. Die vrouwen hebben medelijden, want ze staan boven Christus.

En Petrus is gebroken om mijn zonde, want hij werpt zich in de stilte op de grond en verootmoedigt zich voor het oog van God. De vrouwen verhogen zich, Petrus vernedert zich. De vrouwen zien een arme man, met wie het afloopt, Petrus gelooft, dat het nu begint. De vrouwen zijn het morgen weer vergeten. Petrus ziet door zijn tranen heen straks Zijn Heer en Zijn God. en Hij zinkt op de knieën en hoort het woord van de vergeving. Twee schreien op om die ene dag: de een zal aangenomen, de ander zal verlaten worden. Vrouwen van Jeruzalem, ween niet over Mij, maar weent over uzelf en over uwe kinderen, want er komen dagen in welke men zeggen zal: Zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken die niet gebaard hebben en de borsten die niet gezoogd hebben.

Christus spreekt Zijn laatste woord tot de vrouwen van Jeruzalem. Hij is nog bezig met het oordeel van Zijn Vader, waarmee Hij altijd bezig is geweest. De vrouwen menen dat Christus te beklagen is en dat zij vrijuit gaan straks naar huis en morgen weer het leven in. En Christus profeteert hier van het oordeel van God, dat nu vandaag wel aan Hem begint, maar morgen en overmorgen en over zeventig jaar zal voortgaan te komen over Jeruzalem.

Ach, het laatste oordeel over Israël. Want telkens had God gesproken van u en uwe kinderen, U en uwe kinderen worden gezegend.. Want Ik richt Mijn verbond op tussen u en tussen Mij en tussen uw zaad na u in hunne geslachten om u te zijn tot een God en uw zaad na u. En in uw zaad zal de aarde gezegend worden. En om die zegen in de geslachten was het moederschap gezegend in Israël. Dat was juist Israëls glorie geweest: zalig de vrouw die kinderen krijgt, want kinderen zijn een erfdeel van de Here.

Maar nu op deze dag, wordt de Verbondszegen een Verbondsvloek. Want nu gaat Israëls eerste Zoon bukkend onder het oordeel van God en nog weigert Israël zich te bekeren Abrahams liefste kind wordt vandaag vernield van de Vader om de zonde van het volk en nog werkt het niet de droefheid naar God die een onberouwelijke bekering werkt. En omdat dit Abrahamskind, dat toch eerder is dan Abraham, nu wordt uitgeworpen uit Israëls gemeenschap zal het oordeel van God voortgaan over heel Israël.

Het is vandaag geen voorbijgang, het is een begin. Het laatst van de dagen is gekomen. Het oordeel van God breekt aan. Het staat in de sfeer van het jongste gericht. Vandaag over de Zoon, morgen over allen die de Zoon ongehoorzaam zijn. En daarom krijgen de dochters van Jeruzalem nog een laatste prediking van het jongste gericht. De Verbondsvloek zal losbarsten over het weerspannige Israël. Nu voortaan zal het zijn: zalig de vrouw die geen kinderen krijgt. Want ziet, de dagen komen van het eind-oordeel van God, het laatste oordeel over Jeruzalem. Alsdan zullen zij beginnen te zeggen: Bergen, valt op ons en heuvelen bedekt ons. Straks zal het komen in de verwoesting van Jeruzalem. Zo worden ze gevloekt in hun kinderen-krijgen, want die kinderen zijn geboren om in de uiterste benauwing te sterven.

En straks zal het komen als het allerlaatste gericht van God de volkeren richten zal. Dan zullen ze roepen: Bergen valt op ons en heuvelen, bedekt ons voor het aangezicht desgenen die op de troon zit en van het Lam. Want nu kruipt de Zoon van God de poorten van Jeruzalem uit. Maar straks zal God Hem uitermate verhogen en dan krijgt Hij een Naam welke is boven alle Naam.

Nog eenmaal zal Hij komen als richter van 't heelal. En dan Zal Hij niet meer dragen op Zijn hoofd het oordeel van de uiterste grimmigheid van God, maar dan Zal Hij zelf het laatste oordeel houden en dan zal de heerschappij op Zijn schouder zijn.

Hoort u het ijdele tranenvergieters? Hoort dan de prediking die Christus daar predikt: weent niet over Mij en stort geen tranen van medelijden, maar een iegelijk klage vanwege zijn zonden.

Vreest 's Heren macht en dient Zijn majesteit,
juicht bevend op 't gezicht van Zijn vermogen
en kust de Zoon van ouds u toegezeid,
eer u Zijn toorn verdelg voor aller ogen
u op uw weg tot stof doe wederkeren,
wanneer Zijn wraak, getergd door uw gedrag
u onverhoeds zou door haar gloed verteren
tot staving van Zijn lang gehoond gezag.
Psalm 2:6

Christus had lang gepredikt de genade van God. Maar Jeruzalem had de oren gestopt. En nu zien ze voor hun ogen wat ze altijd hadden gehoord. Maar in ijdel tranen-vergieten stoten ze zich die lijdende Christus van zich. Daarom opent Christus nog eenmaal Zijn mond en Hij verkondigt Israël, dat ze van nu aan het oordeel zien zullen niet over Hem, maar over zichzelf en over hun kinderen.

En daarom spreekt Hij nog Zijn wonderlijke spreuk: Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden? Dat woord is als een hamerslag op het geweten. Straks zullen ze Hem kruisigen. En als dan de nagels door Zijn handen en Zijn voeten gedreven worden, dan zal de echo van dit woord over de heuvels van Judea klinken: indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden. En als straks Christus gestorven is, als ze alles hebben gezien, al die smaad, al die pijn, al die helse verschrikking, dan zullen ze naar huis wederkeren en dan zullen ze slaan op hun borsten. Ze zullen het nog in de oren horen: indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden?

Ach, die vrouwen hadden zich ver boven Jezus geplaatst. Hij was een arme man en zij gelukkige dochters van Jeruzalem. Maar ze verstonden niets van die lijdende Christus, Die daar ging dragende het oordeel van God. Ze verstonden niet: indien de rechtvaardige nauwelijks (dat is met zoveel moeite) zalig wordt, waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen?

Want het was de tijd, dat het oordeel zou beginnen bij het Huis van God en indien het eerst van ons begint, welke zal het einde Zijn, van degene die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn? Indien ze dit doen aan het groene hout, wat Zal dan met het dorre geschieden? Want nu wordt deze groene twijg van Israël afgehakt Isaïs levende boom wordt omgehouwen, ach wat zal het dan worden met de dode takken. Ze zullen met vuur verbrand worden.

Maar dit is dan toch de groene, levende tak, de levende scheut van Israël. Daarom is dit laatste woord van Jezus wel een ernstige oordeelsbedreiging, maar het is toch een woord van genade. Gij vrouwen van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over u zelf en over uwe kinderen. Och of gij nog in deze dag bekennen wilde wat tot uw zaligheid dient. Vliedt de toekomende toorn.

Want nog wil Hij bijeenvergaderen. En straks als de Pinksterdag komt, dan vergadert Hij ook van de kinderen van Jeruzalem het overblijfsel naar de verkiezing van de genade. En dan zullen ze bedroefd zijn, midden in de Opstandings- en Pinkstervreugde, niet met de droefheid van de wereld die de dood werkt, maar met de droefheid naar God die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid.

Want als ze dan Petrus zullen horen en zullen zien dat ze de Heer van de heerlijkheid gekruisigd hebben, dan zullen er zijn, die verslagen worden in hun hart en aan de Apostelen vragen: Mannen broeders, wat zullen we doen? En dan zal Petrus antwoorden, denkend aan zijn eigen tranen: Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van de Here Jezus Christus tot vergeving van de zonden. En u zult de gaven van de Heilige Geest ontvangen.

En dan voegt Petrus aan deze boete-prediking toe een genadewoord aan de dochters van Jeruzalem en dan spreekt Hij weer van hunne kinderen: want u komt de belofte toe en uw kinderen en allen die daar verre zijn zovelen als er de Here onze God toe roepen wil. En met veel meer andere woorden betuigde hij en vermaande hen, zeggende: wordt behouden van dit verkeerd geslacht. Zo was dat laatste woord van Christus nog een genadewoord om van de droefheid van de wereld. toch bekeerd te worden tot de droefheid naar God, om van medelijden te komen tot aanbidding, om van een ijdel gevoel te veranderen tot geloof.

En als ze dan niet luisteren, nu dan zal het zijn: indien ze dit doen aan het groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden. En dat woord gaat uit tot alle geslachten die van dit lijden horen. Wij leven in het laatst van de dagen, tussen de oordelen in. Het is al over Christus heengegaan en het zal straks gaan over de ongehoorzamen. We leven in de spanning van het jongste gericht. Christus is gekruisigd om de zonden van Zijn volk.

En straks zullen ze tot de bergen en de heuvelen schreien om verberging, alleen die de Zoon van God ongehoorzaam zijn en die de Zoon niet hebben gekust. Maar zalig allen, die beven voor de oordelen van God en bedroefd zijn naar God en schreien niet vanwege dit of dat gevoel, niet in deze of die godsdienstigheid, maar vanwege hun zonden.

Want Hij die zich in het aangezicht van het laatste oordeel van God noemen mocht het groene hout van Israël is verteerd voor onze zonden. En nu is er geen verdoemenis meer voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet wandelen naar het vlees, maar naar de Geest.

En zo looft de gemeente de Heiland in de vreugde van de verlossing. Lijdensprediking is wel boeteprediking. Hij leed om mijn zonden. Maar lijdensprediking is ook genadeprediking voor ieder die zich vernedert voor God en Zijn zonden belijdt.

En zo juichen wij ook op deze lijdenszondag in Hem, Die ons te voren zo uitnemend heeft liefgehad.

Amen