Preek van ds. J.W.Tunderman

over Kolossenzen 3:1-4

Vrouwenpolder/Gapinge

24-4-38

Dienst met geloofsbelijdenis te Gapinge door
Suzanna Louwerse
Martina Meijers
Margaretha Suurmond
Jacobus Wondergem

Dienst met geloofsbelijdenis te Vrouwenpolder door
Pieternella Goedbloed
Maatje Joosse
Jacomina Maria Langebeeke

Zingen Psalm 62:1

Schriftlezing:

Kolossenzen 3:4-23

4 Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.
5 Dood dan uw leden die op de aarde zijn: ontucht, onreinheid, hartstocht, kwade begeerte, en de hebzucht, die afgoderij is.
6 Door deze dingen komt de toorn van God over de ongehoorzamen.
7 In deze dingen hebt ook u voorheen gewandeld, toen u in die dingen leefde.
8 Maar nu, legt ook u dit alles af, namelijk toorn, woede, slechtheid, laster, en schandelijke taal uit uw mond.
9 Lieg niet tegen elkaar, aangezien u de oude mens met zijn daden uitgetrokken hebt,
10 en u met de nieuwe mens bekleed hebt, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van Hem Die hem geschapen heeft.
11 Daarbij is niet Griek en Jood van belang, besnedene en onbesnedene, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar Christus is alles en in allen.
12 Bekleed u dan, als uitverkorenen van God, heiligen en geliefden, met innige gevoelens van ontferming, vriendelijkheid, nederigheid, zachtmoedigheid, geduld.
13 Verdraag elkaar en vergeef de een de ander, als iemand tegen iemand anders een klacht heeft; zoals ook Christus u vergeven heeft, zo moet ook u doen.
14 En doe boven dit alles de liefde aan, die de band van de volmaaktheid is.
15 En laat de vrede van God heersen in uw harten, waartoe u ook in één lichaam geroepen bent; en wees dankbaar.
16 Laat het woord van Christus in rijke mate in u wonen, in alle wijsheid; onderwijs elkaar en wijs elkaar terecht, met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Zing voor de Heere met dank in uw hart.
17 En alles wat u doet met woorden of met daden, doe dat alles in de Naam van de Heere Jezus, terwijl u God en de Vader dankt door Hem.
18 Vrouwen, wees uw eigen mannen onderdanig, zoals het behoort in de Heere.
19 Mannen, heb uw vrouw lief en wees niet verbitterd tegen haar.
20 Kinderen, wees je ouders gehoorzaam in alles, want dat is welbehaaglijk voor de Heere.
21 Vaders, terg uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden.
22 Slaven, wees in alles uw aardse Heeren gehoorzaam, niet met ogendienst als om mensen te behagen, maar oprecht van hart, in het vrezen van God.
23 En alles wat u doet, doe dat van harte, als voor de Heere en niet voor mensen,
24 in de wetenschap dat u van de Heere als vergelding de erfenis zult ontvangen, want u dient de Heere Christus. (Herziene Statenvertaling, 2010)

Ps.31:1

Tekstlezing: Kolossenzen 3:1-4

3:1 Als u nu met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit.
2 Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn,
3 want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God.
4 Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. (Herziene Statenvertaling 2010)

Ps. 45:1 en 2
Ps. 2:7
Ps. 84:6
Ps. 68:2

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij hebben alles in Christus.
Alleen als we op ieder van deze woorden de volle nadruk leggen, spreken wij in het geloof: wij hébben álles in Christus.

Wie niet in het geloof spreekt kan ook deze woorden wel onderschrijven, maar hij zegt ze dan op een ongeďnteresseerde toon, hij rijgt dan de woorden aan elkaar en spreekt ze zo klankloos mogelijk uit, wie niet in het geloof spreekt is bang om op elk van deze woorden de nadruk te leggen.

Velen zijn er in de kerk geweest en velen zijn er nog, die deze woorden wel willen uitspreken, maar niet in het geloof. Ze laten dan angstvallig de nadruk weg. Ze durven dit niet belijden met hun hele hart. Ze bedoelen dan met deze woorden een slappe aanduiding dat wij er zonder Christus natuurlijk niet kunnen komen.

Als ik niet in het geloof spreek, dan wil ik ook nog wel zeggen, dat we alles in Christus hebben. En dan kan ik er dit mee bedoelen, dat er toch misschien in mijn ziel wel iets goeds zit, dat er in mij toch wel zal zijn een eerste begin van geestelijk leven, dat ik vrome indrukken heb opgedaan en dat deze nu nog nawerken in mijn hart.

Ik kan het dan ook zo zeggen: ik weet het zo zeker nog niet, maar ik mag toch van mijzelf hopen, dat ik de eerste trap in de standen van het geestelijk leven bereikt heb. Als ik het zo zie, dan kan ik nog verder gaan filosoferen over de standen van het geestelijk leven. Ik zeg met opzet filosoferen, want Paulus zegt ook dat dit ijdele filosofie is.

En ik kan dan al filosoferende misschien wel met jaloersheid opkijken naar mijn broeder of zuster, die al een hogere trap in het geestelijke leven heeft bereikt. En als ik dan zo filosofeer over de weg die naar de volmaaktheid leidt, dan kan ik heel goed eindigen met de uitspraak, dat ik dit alles natuurlijk van Christus ontvangen moet.

Maar dan heb ik toch niet gesproken in het geloof en dan durf ik deze woorden niet met nadruk zeggen. Ik spreek alleen in het geloof, als ik dat alles de volle nadruk geef: wij hébben álles in Christus, álles, want in Christus zijn wij volmaakt.

Begrijpt u het verschil? Wie niet in het geloof spreekt, zegt: ik mag van me zelf hopen, dat er bij mij een eerste begin is en nu moet ik van trap tot trap hoger klimmen om zo tot de volmaaktheid te geraken. En wie in het geloof spreekt, zegt: in Christus ben ik volmaakt, want in Christus heb ik alles en omdat ik in Christus alles heb, verwacht ik ook alles uit Zijn rijkdom.

Wij willen nu deze morgen horen, dat wij niet moeten doen aan de valse filosofie, maar geroepen worden om in het geloof te zien op de enige Heiland Jezus, Die opgestaan is uit de dood en nu zit aan de rechterhand van God.

Het Woord van God predikt ons vanmorgen, dat

Christus ons leven is

en wij horen drie punten:

dat wij met Christus zijn opgestaan,
dat ons leven met Christus verborgen is en alleen in het geloof gezien wordt
en dat Christus eenmaal zal geopenbaard worden en wij met Hem in heerlijkheid.

Wij horen dus allereerst dat wij met Christus zijn opgestaan. Dat horen wij in de eerste verzen van onze tekst. Het was hoog tijd geworden dat Paulus eens een brief schreef aan de gemeente te Kolosse. Daar was het Evangelie verkondigd, het Evangelie van Christus de enige Heiland. En velen in Kolosse hadden dit Evangelie aangenomen.

Maar nu waren er na enige tijd dwaalleraars gekomen en die hadden de gemeente van de Kolossenzen in verwarring gebracht. Deze dwaalleraars behoorden tot de Gnostiek. De Gnostiek is een gevaarlijke ketterij geweest in de eerste christelijke kerken en de Apostelen hebben met deze leugenleer een geweldige worsteling moeten uitvechten.

Het is een teken van de tijd, dat deze Gnostiek in de moderne christenheid weer herleeft. In de 20ste eeuw krijgen we weer dezelfde worsteling als in de eerste eeuw. Het is niet nodig na te gaan wat de Gnostici zoal leerden. Het komt er slechts op aan dat we weten wat de Gnostische dwaalleraars in Kolosse aan de gemeente hadden voorgehouden.

In het tweede hoofdstuk wordt door Paulus daartegen geschreven. Paulus brengt in de verzen 6 en 7 even in herinnering de klare vastheid van het Evangelie van Christus, zoals het de Kolossenzen gepreekt was:
Zoals u dan Christus Jezus, de Heere, hebt aangenomen, wandel in Hem, geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, zoals u onderwezen bent; wees daarin overvloedig, met dankzegging. (vs.6,7)
Dat is de vastheid die in Christus Jezus te Kolosse gepredikt is.

En wanneer deze vastheid vandaag gepredikt wordt in de kerk, wanneer nu tot de gemeente gezegd wordt: u bent geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, dan zijn er velen in de kerk die dit niet begrijpen en er duizend tegenwerpingen tegen maken. Laat ze toch zien, dat ze dan niet slechts kritiek uitoefenen op de predikers van het Evangelie alleen, maar op het Evangelie zelf en dat ze zo in hun eigen leven en in de gemeente de Geest weerstaan.

En dan gaat Paulus waarschuwen tegen de dwaalleer: Ziet toe, dat niemand u laat meeslepen door zijn wijsbegeerte en ijdel bedrog. En dan gaat hij in de volgende verzen zeggen wat Christus in de hemel zoal te zeggen heeft tegen die valse filosofie. En dan eindigt hij heel scherp, dat deze mensen wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwillige godsdienst en nederigheid en in het lichaam niet te sparen, maar zijn niet van enige waarde maar dienen tot bevrediging van je vleselijke begeerten. Zo schrijft Paulus heel scherp en hij moest heel scherp schrijven omdat in die valse filosofie het Evangelie van Christus verijdeld werd.

Wat zijn dan die filosofen te Kolosse? Wel, ze verloochenden niet openlijk de Heere Jezus. Ze zeiden dat Christus onze Verlosser is. Maar zeiden ze, Christus heeft alleen het begin gemaakt. En: alleen ons geestelijk leven heeft wat met de verlossing te maken. Het Evangelie was in Kolosse verkondigd en dat Evangelie had tot de Kolossenzen gezegd: u, Kolossenzen, u bent als complete mensen, met lichaam en ziel, in leven en sterven verlost door het bloed van Christus. U hebt in Christus alles. En dat was met nadruk gezegd: u hébt in Christus álles.

Maar de valse leer zei het anders: de dwaalleraars wilden desgewenst deze woorden en klanken wel nazeggen. Ze wilden wel erkennen, dat het eigenlijk natuurlijk alles van Christus komt. Maar ze verzetten zich tegen de nadruk die in de prediking van het Evangelie op die woorden was gelegd. Nee, wij hébben in Christus álles, dat was te kras, dat gaat zo maar niet.

En daarom gingen ze de kracht en de vastheid van dat Evangelie inperken en beknotten: dat was toch te sterk gezegd, dat we alles in Christus hebben, nee, wij mogen misschien van onszelf hopen, dat er in ons geestelijk leven een klein beginseltje van het echte leven gevonden wordt.

Aan de kracht van het Evangelie werd dus in twee opzichten afbreuk gedaan: Christus had alleen maar wat te betekenen voor het geestelijk leven van de mens van binnen, dat complete leven van de complete mens is maar werelds, daar is Christus eigenlijk veel te heilig voor. Dat was de éne beperking.

En dan was er in dat geestelijk leven nog maar een klein begin van het echte leven, ze stonden nog maar op de eerste trappen. En toen de dwaalleraars eenmaal op dit punt gekomen waren, ontwikkelden ze voor het oor van de gemeente te Kolosse een complete filosofie over het geestelijke leven.

Om tot volmaakte kennis te komen moesten de gelovigen zich zoveel mogelijk van spijzen en dranken onthouden. Want in vlees en wijn bijvoorbeeld zat de boze wereldgeest. En als we nu vlees aten en wijn dronken, dan kwam de kracht van de boze wereldgeest in ons en dan werd ons geestelijk leven schade gedaan door de boze wereldgeest in ons. Het huwelijk was op zo'n manier ook een gevaarlijke instelling.

De gelovigen moesten zich van al deze dingen onthouden en dan zouden ze komen tot bovenaardse kennis. Van trap tot trap zouden ze dan al hoger opklimmen in de standen van het geestelijk leven. Zo filosofeerden ze over hun geestelijk leven. En zo filosoferen er vandaag nog heel veel mensen over hun geestelijk leven. Ach ja, we hebben dat natuurlijk niet buiten Christus om. Dat zal wel niemand in de kerk van Christus zo plompverloren willen leren. Dat willen de modernen ook nog wel erkennen.

Maar het wordt niet in het geloof gezegd: wij hebben alles in Christus. En dan schijnt het, dat deze dwaalleer zo kwaad nog niet is: staat niet in onze eigen catechismus te lezen, dat ook de allerheiligsten in dit leven maar een klein begin van de nieuwe gehoorzaamheid hebben. Ja, dat zegt onze catechismus en dat zegt de Schrift zelf ook. Maar dit van de dwaalleer is iets heel anders. Dit is een drogreden van wijsheid, zegt Paulus, maar in werkelijkheid dient het tot verzadiging van het vlees. En dat wordt ons duidelijk als we letten op Paulus' prediking tegen deze filosofie.

De filosofie van de dwaalleraars zei: we hebben nog maar een eerste begin in de verlossing van Christus en nu moeten wij door onthouding van spijzen van stap tot stap hoger klimmen in ons geestelijk leven. En Paulus zegt: indien u dan met Christus bent opgewekt, zo zoekt de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn.

U bent met Christus opgewekt. Dat is geen filosofie, geen beschouwing over de stand van het geestelijk leven, dat kan alleen gezegd worden in het geloof. En wie dit belijdt: ik ben met Christus gekruisigd en ik ben met Christus opgewekt, die ziet niet naar binnen om over zichzelf te filosoferen, maar die ziet naar boven, naar Christus, die zit aan de rechterhand van God.

Christus is ons leven.
En in Christus leven wij.

Want Hij is het Hoofd en wij zijn de leden van Zijn lichaam. Zo belijdt onze Catechismus ook de opstanding van Christus: wij worden door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Er is in het geloof een gemeenschap tussen de gelovigen op aarde en Christus in de hemel: ze zijn met Hem gestorven en ze zijn met Hem opgewekt.

Denk hier aan de gelijkenis van de wijnstok en de ranken: de ranken hebben het leven in de wijnstok. Zo hebt u, gemeente, uw leven in Christus.

Christus, Die ons leven is, is nu in de hemel. En Hij zit daar in de kracht van Zijn opstanding. Hij is daar in volle heerlijkheid. En als we zien op de heerlijkheid van Christus in de hemel zeggen wij in het geloof, dat wij in Christus alles hebben.

Zo wordt het daar verkondigd aan de Kolossenzen. U verstaat toch dit profetisch geloofsgetuigenis in zijn onderscheid met de filosofische zelfbespiegeling die door de dwaalleraars aan de gemeente werd voorgehouden.

Die dwaalleraars in Kolosse onthielden zich van voedsel, drank en van het huwelijk. En dan hielden ze bespiegelingen over de vraag hoever ze nu in hun geestelijk leven gekomen waren. Zo hielden ook de nonnen en de monniken in de kloosters der Middeleeuwen allerlei bespiegelingen over hun eigen geestelijk leven en zo was het ook in de tijd van de oude schrijvers. Daar was een ingewikkelde filosofie voor nodig omdat alles te onderscheiden, om al die trappen en standen uit elkaar te houden.

En als deze mensen dan rekenschap moesten geven van hun hoop, dan begonnen ze te filosoferen en dan kwamen ze na rijp overleg tot een taxatie van hun geestelijk leven. Houdt u zich ver, broeders en zusters, van deze ijdele filosofie. U begrijpt wel dat de Schrift niet alle filosofie veroordeelt. De filosofie is een wetenschap, die beoefend moet worden in gemeenschap met Christus in de hemel.

Maar dit is een valse filosofie, dit was een filosofie die zichzelf aandiende als weg van de verlossing. Alleen wie kennis had aan al deze trappen en standen had deel aan de verlossing. Wij mogen niet in zelfbespiegeling eens nagaan tot welke trap we nu zo al geklommen zijn. Maar wij moeten spreken in het geloof: wij hebben in Christus álles.

Want Christus is opgestaan in heerlijkheid en Hij zit nu in het koninkrijk van Zijn kracht en nu moeten wij tot Hem opzien en belijden: Christus is ons leven en uit Zijn volheid ontvangen wij genade op genade.

Het is niet een moeizaam opklauteren van de ene trap tot de andere, maar het ware christelijk leven is een leven in Christus en uit Christus.

Zo verkondigt Paulus het aan de Kolossenzen en zo moet het vandaag aan u verkondigd worden. Wij bezitten ons leven in die Mens daarboven, die Middelaar in de hemel, Die Zijn broeders in alles is gelijk geworden, Die aan het kruis geslagen werd; Die gestorven is, maar Die ook is opgestaan nu meer dan 19 eeuwen geleden, in het jaar 33 van onze jaartelling.

Zo hebben wij ons leven in Christus.

Maar nu is ons leven met Christus verborgen bij God en alleen in het geloof wordt het gezien. Dat is het tweede wat ons hier verkondigd wordt.

Die Christus is wel opgestaan in heerlijkheid, maar Hij is nu in die heerlijkheid niet op de aarde, maar in de hemel. Dat betekent geen verarming voor de gemeente. Met de hemelvaart is de kerk nog rijker geworden. Maar dit betekent wel, dat dat leven in Christus niet gezien kan worden. Zalig is die niet gezien heeft en toch zal geloven.

Ons leven is met Christus verborgen bij God. Dat wil niet zeggen, dat er hier iets geheimzinnigs aan de hand is. Het Evangelie brengt geen geheimleer, zoals vele dwaalleraars een geheimleer verkondigd hebben die alleen maar aan de ingewijden bekend gemaakt werd.

Nee, dit is het Evangelie, dat de kerk op de straten verkondigd heeft en verkondigen moet: ons leven is met Christus verborgen bij God. Wij hebben het niet hier op aarde, wij hebben het niet hier binnen in ons gemoed, maar wij hebben alles in Christus, die wij niet zien en toch geloven. Ons leven is met Christus verborgen bij God. Niemand kan Christus zien. Maar in het geloof wordt Christus door de Zijnen gezien.

En dat komt tot uitdrukking in die woorden: zo zoekt de dingen die boven zijn waar Christus is aan de rechterhand Gods en niet die op de aarde zijn. Dat wil niet zeggen dat we de dingen van de aarde moeten verachten. Er is dikwijls gespuwd op het aardse leven en dan dacht men dat dit een vrome indruk maakte.

God noemt dat helemaal niet vroom in Zijn Woord. Dit is niets dan hoogmoed. Maar deze woorden betekenen, dat ons leven op Christus in de hemel is gericht. Daar ligt het anker van ons leven, want Christus is het Die ons leven is.

Wilt u weten wat Paulus bedoelt met de dingen die op de aarde zijn, dan moet ge letten op het 5e vers van ditzelfde hoofdstuk. Daar lezen wij: doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij.

De dwaalleraars zochten de dingen die op de aarde zijn. Ze meenden dat ze het echte leven hadden in hun geestelijk leven. Daarover filosofeerden ze voortdurend. Maar terwijl ze zich bezighielden met deze filosofische zelfbespiegelingen, leefden ze in hoererij en onreinheid, hartstocht en hebzucht.

Ze onthielden zich van het huwelijk, maar ze deden allerlei schandelijke dingen. Dat leven van het lichaam en van het gezin, dat geld dat ze in hun portemonnee hadden en al die dingen van het dagelijkse leven waren immers toch maar werelds. Het lichaam was toch maar stoffelijk en het geld was toch maar aards slijk. En zo deden ze daarmee naar hun boze begeerten.

Dat was de verschrikkelijke leugen die in Kolosse verkondigd werd: filosoferen over de stand van het geestelijk leven en intussen allerlei dingen doen die het daglicht niet zien mochten. Paulus vermaant ons dat wij van deze zonde van het antinomianisme ons verre zullen houden.

Zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is aan de rechterhand van God. Bedenkt de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn. Want ons leven is wel met Christus verborgen bij God, maar in het geloof zien wij Jezus met eer en heerlijkheid gekroond.

In Christus hebben wij onze volmaaktheid, in Christus hebben wij alles. Want die Christus Die daar verborgen is bij God in de hemel, is uit de dood opgestaan en wij met Hem.

En nu moeten wij in het geloof Hem zien in Zijn volle heerlijkheid. U moet geloven dat Christus in de glorie is en dat in Hem de volheid der godheid lichamelijk woont. U moet geloven dat Hij daar zit als Koning en dat Hij nu op ons Zijn hemelse gaven uitgiet.

Wij gaan zo dikwijls onszelf beschouwen en dan verliezen wij Christus uit het oog, dan zien wij Hem niet als onzen Heiland, in wie wij volmaakt zijn. En dan gaan wij met allerlei bespiegeling onszelf taxeren. Dan spreken en leven wij niet meer in het geloof, dan zien wij Christus niet meer als de volmaakte Heiland in het geloof.

En dit is nu mijn zonde, dat ik telkens Christus niet meer zie in het geloof. Dan wordt dat alles abstract gemaakt tot een vraag in welke toestand mijn geestelijk leven verkeert, en dan staat dat niet meer concreet in het werkelijke leven. Dan gaat dat om buiten mijn leven als mens.

Maar nu komt het Evangelie tot ons en het verkondigt dat Christus is opgestaan als de Heer over Zijn volk en over alle dingen. Hij heeft niet slechts te maken met het geestelijk leven, maar Hij staat midden in ons leven als mensen. Want nu moet ik ook midden in mijn levenspraktijk zien, dat ik in Christus alles heb. En dat nu door het geloof in die Christus het hele leven van de totale mens geheiligd moet worden door de kracht van Zijn opstanding, door Hem in Wie wij al volmaakt zijn.

Wie dit Evangelie hoort, spreekt niet langer op een abstracte manier over de onvolmaaktheid van zijn geestelijk leven, maar die ziet heel concreet zijn zonden. En daarop richt zich nu ook de zelfbeproeving voor het Avondmaal. Ik zie zo dikwijls niet in het geloof Hem, in Wie ik al volmaakt ben, Hem met Wie ik ben opgestaan uit de dood.

Maar ik zoek zo dikwijls de dingen die op de aarde zijn. Dan zie ik de dingen niet in het geloof, dan zie ik Christus niet in het middelpunt, dan zie ik niet hoe alles geschaard staat rondom de troon van het Lam. Dan zie ik niet hoe in mijn gezin en mijn zaken de heerlijkheid van Christus tot openbaring moet komen, hoe ik vanuit de volmaaktheid van Christus leven mag en hoe ik in gemeenschap met Hem uit Zijn volheid elke dag ontvangen mag genade op genade.

En zo is dit altijd weer de uitkomst van de zelfbeproeving, dat ik voor God belijd: o Heere, Christus zit in Uw heerlijkheid aan Uw rechterhand, maar ik zie Hem telkens weer niet in het geloof, en ik vergeet zo dikwijls, dat wij in Christus alles hebben. Maar als wij dan zo in schuldbelijdenis gedreven worden om onze lege handen weer op te heffen tot de God van ons heil, dan mogen wij aan het Avondmaal van de Heere komen met de belijdenis dat wij in Christus alles hebben.

Want dan mogen wij het in het geloof uitspreken: Zalig wie niet op grond van zelfbespiegeling het van zichzelf wel geloven durft, maar

Welzalig zij, die naar Zijn reine leer
in Hem hun heil, hun hoogste geluk beschouwen
die Sions Vorst erkennen voor hun Heer,
Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.
Ps. 2 : 7

Zo hebben wij in Christus wel alles, maar is nu ons leven met Christus verborgen bij God. Wij moeten wandelen in geloof en in geloof Christus en al Zijn weldaden omhelzen. Maar wie zo leeft en worstelt in het geloof en in gehoorzaamheid zoekt de dingen die boven zijn, die mag zich nu ook troosten in Christus.

Het is wel telkens vallen en struikelen, maar in Christus zijn wij al volmaakt en omdat in Christus onze volmaaktheid ligt, mogen we altijd tot Christus opzien om uit Zijn volheid alles te ontvangen. Zalig wie zo Christus ziet in het geloof, ook in de concrete dingen van de praktijk van het leven. Want die Christus Die nu verborgen is, zal eens geopenbaard worden in heerlijkheid en wij met Hem.

Dat willen we ten slotte nog horen.
Wie de opstanding en de hemelvaart van Christus gelooft, die ziet ook uit naar de toekomst van onze Heere Jezus Christus.

Wie over zichzelf filosofeert en door zelfbespiegeling zichzelf telkens opnieuw taxeert, ziet maar weinig uit naar de toekomst van Christus. Want die heeft Zijn schat niet in de hemel en die ziet ook niet naar de hemel op, maar die graaft telkens in zijn eigen binnenste. Maar hoe meer het bij ons komt tot een in het geloof zien op Jezus, des te meer gaat de spanning van ons leven zich richten op de wederkomst.

Niet het sterven en het naar de hemel gaan is dan onze blijde hoop, maar de heerlijke wederkomst van onze Heere Jezus Christus.

Eenmaal zal Hij geopenbaard worden, als Hij komt op de wolken in Zijn volle heerlijkheid, als de aarde verlicht zal worden door de glans van de Zoon des Mensen. En dan zal Zijn heerlijkheid stralen op het gelaat van hen die Zijn verschijning hebben liefgehad en die in het geloof Hem hebben gezien ook toen Hij nog verborgen was voor het oog.

Ik behoef nu niet te spreken over de heerlijkheid die ons dan zal geopenbaard worden. Het zal overweldigend zijn als de hemelse heerlijkheid zich zichtbaar zal uitspreiden over de totale kerk en als al Gods getrouwe knechten de kroon van Christus' heerlijkheid ontvangen zullen.

Dan zal alles wat ten dele was te niet gedaan worden en dan zal de volle kracht van de opstanding van Christus in ons geopenbaard worden. Dan zal het gezien worden dat Hij ons leven is. En dan ontvangen wij het eeuwige leven in gemeenschap met Christus. En dan zullen wij in ons hele leven als hele mensen in Zijn heerlijkheid ingaan. Dan zullen zelfs de haren van ons hoofd verheerlijkt worden.

Dit is nu onze troost.

Wie nu Christus belijdt en wie in geloof het uitspreekt, dat wij in Hem alles hebben, die is daarin getroost, want die gaat al meer in het geloof Christus' heerlijkheid zien in het hele leven. Twijfel er niet aan, gemeente. Als u uw lege hand ophoudt, dan zal God u doen voortgaan van kracht tot kracht. Dan wordt Zijn blijdschap in u vervuld.

Maar wie zo belijdt dat wij in Christus alles hebben, die heeft tegelijk een worstelend leven. Want die weet dat nu die heerlijkheid en die volmaaktheid van Christus in het leven van de Zijnen tot openbaring moet komen.

Daarom is er dan zoveel droefheid als die heerlijkheid van Christus wordt tegengestaan, als er ook in de kerk en in het eigen leven zoveel is dat die heerlijkheid bedekt houdt.

En dan is dit het grote verdriet, dat ik de dingen niet méér nog zie in het geloof, in Christus, in de Heere. En dan sta ik midden in de worsteling om de heiliging van de Naam Gods, midden in de strijd van de kerk. Maar dan mag dit onze troost zijn: eenmaal zal hetgeen ten dele is, ook in de kerk, ook in mijn leven te niet gedaan worden.

En dit is nu de heerlijkheid ook in de Openbare Belijdenis. Wie zo niet belijdt, die liegt in het openbaar, in de kerk. En wie in zijn hele leven Christus wil zien door het geloof, die mag zich (ook bij de Openbare Belijdenis) verzekerd weten, dat hij in Christus alles heeft, dat hij in Christus volmaakt is met al Zijn volk.

En dan is dit de troost in iedere strijd, ook bij iedere Avondmaalsviering, dat de volmaaktheid van Christus, die nu verborgen is, in de hemel eenmaal in volle heerlijkheid geopenbaard zal worden in de dag van Christus.

Broeders en zusters, grijp dan naar dit eeuwige leven. En laat dit uw blijdschap in de Heere zijn: wij gaan van kracht tot kracht steeds voort, en een ieder van hen zal voor God verschijnen in Sion.

En al wat ten dele is, wordt te niet gedaan.

En nu mogen wij al meer alles gaan zien in het geloof, dat wij in Christus volmaakt zijn.

En straks zal Christus, Die nu al in het geloof ons leven is, geopenbaard worden in heerlijkheid en wij met Hem.

Amen.