Ps. 93 : 2

Ps. 86 : 6

 

1 Petr. 2 : 1 - 10

1  Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij,

2  en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid,

3  indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is.

4  En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar,

5  en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus.

6  Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.

7  U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen van het aanstoots en een rots van de ergernis,

8  voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.

9  Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht:

10  u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.

 

Jes. 8 : 9 - 15

9  Woedt, o volken, en weest verslagen; ja, neemt ter ore, alle verre streken van de aarde; gordt u aan en weest verslagen; gordt u aan en weest verslagen.

10  Beraamt een plan, maar het wordt verbroken; spreekt een woord, maar het zal niet tot stand komen, want God is met ons.

11  Want aldus heeft de Here tot mij gezegd, toen zijn hand mij overweldigde en Hij mij waarschuwde niet op de weg van dit volk te gaan:

12  Gij zult geen samenzwering noemen alles wat dit volk een samenzwering noemt en voor hetgeen zij vrezen, zult gij niet vrezen noch schrikken.

13  De Here van de heerscharen, Hem zult gij heilig achten en Hij moet het voorwerp van uw vrees en Hij moet het voorwerp van uw schrik zijn.

14  Dan zal Hij tot een heiligdom zijn, en tot een steen, waaraan men zich stoot, en tot een rotsblok, waarover men struikelt, voor de beide huizen van Israël, tot een klapnet en tot een valstrik voor de inwoners van Jeruzalem.

15  En velen onder hen zullen struikelen en vallen, verpletterd, gestrikt en gevangen worden.

 

123

 

Ps. 118 : 8

 

Jes. 8 : 9 - 15

Helpman

24-9-1939

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

In het Oude Testament raken de woorden van de profeten

niet slechts het leven van Israël, maar ook

de worsteling van de volkeren.

Wij lezen in de profetieën woorden over Juda en

Jeruzalem, maar ook over Edom, Moab, Assyrië, Egypte,

Babel.

Om tweeërlei oorzaak valt het leven van de volkeren

 binnen de horizon van het profetisch woord.

De HERE, de God van Israël, is de God van de ganse

aarde. Hij heerst over koningen en volkeren

en Hij laat de natiën niet los in hun afval en hun

verwerping van Zijn Woordopenbaring, maar Hij houdt

ze vast, zelfs in hun oproerigheid, totdat Hij ze;

zal samenbrengen op de Pinksterdag te Jeruzalem.

En dan gaat in de tweede plaats de aandacht van de

profeten telkens naar het leven van de volkeren uit,

omdat in het gewoel van de machten God Zijn werk in

Israël tot stand brengt en Zijn Raad volvoert, totdat

straks de Christus Zijn werk zal hebben volbracht

en Israëls bijzondere roeping zal zijn vervuld.

Ook in het Nieuwe Testament wordt de ganse wereld

van de volkeren betrokken in het Woord van God.

Het boek van de Openbaringen spreekt ons van de zee,

dat is de zee van de volkeren, en van het beest, dat

is de wereldheerschappij, dat telkens uit de zee

omhoogkomt, totdat het imperiale beginsel op volle

kracht zal komen in het rijk van de antichrist.

Maar behalve van het bruisen van de grote volkerenzee

en van het opkomen van de wereldheerschappijen

horen van de kerk van de HERE, midden in dat wereldgeweld,

voorgesteld., nu eens als een vrouw, die een

mannelijke zon baart en vluchten gaat in de woestijn,

dan weer als twee getuigen, die macht hebben

de aarde te slaan, dan weer als de legerplaats

van heiligen.

En omdat de Schrift spreekt van het leven van de volkeren,

daarom moet ook de christelijke prediking

als bediening van dat Woord de Naam van de HERE

uitroepen over het brullen van de zee. Wij moeten

in het gebeuren de HERE zien als de Koning, Die

gezeten is boven de watervloed, Die de Heer van de

 

ganse aarde is en alle volkeren leidt naar de

dag van de vervulling en we moeten Hem eren en

vertrouwen als de Bewaarder van Israël, Die Zijn kerk

in stand houdt en Zijn volk vergadert en de geslachten

bewaart en Zijn gemeente Zich heiligt, opdat

ze komen zal tot de volheid van Christus.

En dan is die prediking altijd Christusprediking

Het gaat niet over de tijd en wat in de tijd

geschiedt, maar het gaat over de Christus en Zijn

regering, opdat wij geloven, dat Hij elke dag

werkende is voor de dag van Zijn toekomst. En dan

zien wij de Koning in Zijn schoonheid. Dan is Hij

alleen voor onze ogen groot en hoog verheven.

Wij zijn nu vervuld van wat onze ogen hebben

 gezien. En we zijn nog meer vervuld met vragen,

wat het toch worden moet met de wereld, met ons

Europa, met ons land, met ons en onze gezinnen,

met de jeugd, die nog voor het leven staat en met

de kinderen, die nog niet beseffen in wat voor

wereld ze opgroeien.

Wij schrikken als we horen van het geweld, dat

wordt toegepast. En we schrikken misschien nog

meer als we denken aan het diplomatieke spel, dat

nog elke dag gespeeld wordt, onder het vuren en

bombarderen door. Want wij horen van nieuwe pacten,

waaraan gewerkt wordt, van een nieuw verbond,

waarin volkeren zullen samengaan, verbonden, waarin

vroegere vijanden elkander vinden en antichristelijke

stromingen elkander ontmoeten tot schrik

weer van andere volkeren, tot schrik ook van ieder

belijder van de Here Jezus Christus.

In deze tijd van vrees voor verbonden tussen

de volkeren predik ik u

 

het verbond van God als onze verwachting in het

bruisen van de volkerenzee

 

en wij horen dan

 

dat wij door het verbond weten van de overwinning

dat de HERE onze vrees moet zijn,

dat Hij ons tot een heiligdom is en

dat de hoeksteen van het verbond verpletteren

zal allen die Hem verwerpen.

 

Wij horen dus in de eerste plaats, dat wij in

het verbond weten van de overwinning.

Al het geweld, dat in de wereld wordt gepleegd

richt zich ten slotte tegen het werk van de HERE.

Wie dat niet verstaan heeft uit het Woord van God,

mag zich laten verwarren door allerlei tegenstellingen

en veten, die de wereld van de volkeren uiteenscheurt.

Er is geen onoverbrugbare kloof in

deze wereld, dan alleen tussen het werk van God en

het werk van de boze. Iedere beweging in de wereld

is een geestelijke beweging ook al wordt de

strijd met de wapens in de hand gestreden. Want

onthuld in allerlei economische, politieke en nationale

vraagstukken, gaat het ten slotte telkens

weer over de vraag wie de heerschappij zal hebben

over het leven zelf, welk beginsel de richting zal

bepalen. Alle strijd is in de grond beginselstrijd

want zelfs als het alleen over belangen schijnt

 te gaan, kunnen alleen beginselen de richting wijzen.

Ik heb nu niet op het oog de plaatselijke

botsingen, waarin het gaat om een stad of een dorp,

maar ik bedoel hier de grote worstelingen om de

macht, de grote oorlogen, die gestreden zijn,

toen het leven op de keerpunten kwam.

Zo was het in Jesaja's dagen: het ging in het

bruisen van de volkerenzee ten slotte tegen Jeruzalem.

Maar de grote massa van Israël met de koning

aan het hoofd, was afgeweken van het Woord van de

waarheid. Daardoor hadden ze geen oog meer voor

de grote stijl van de strijd, maar zagen ze

overal een botsing van belangen en niet meer. Zij

waren er daarom op uit om in die wereld van om

belangen strijdende volkeren ook eigen belang te

behartigen. Daardoor hadden ze vooral oog voor het

vraagstuk van het politieke evenwicht, voor kwesties

van politiek overleg.

En nu was er beroering gekomen in het politieke

leven van West-Azië. Pekah, de koning van Noord-Israël

en Resin, de koning van Syrië, hadden samen

een pact gesloten tegen Juda. Om zich tegen

dit dreigende verbond veilig te stellen, had Achaz

de koning van Juda, voeling gezocht en gekregen

met Assyrië, de opkomende wereldmacht van achter

de Eufraat. Pact moest tegen pact gesteld worden.

En dit pact met Assyrië was een verloochening

 

van de Christus. Israël was immers het volk van

de Messias. God had Zich belovend aan dit volk

verbonden en dit verbond was Israëls enige vastheid.

Maar in plaats van te steunen op de HERE,

steunde Jeruzalem op Assyrië, evenals het later

tegen Assyrië en Babel steunde op Egypte, op die

staf die de hand doorboort.

Achaz riep dus zelf de Assyriërs naar het Israëlitische

land. En hij wist niet wat hij deed. Want

straks zou Assyrië wel Syrië en Efraïm verslaan,

maar dan zou het volle Assyrische geweld zich tegen

Jeruzalem keren, hetgeen geschied is in de tocht

van Sanherib.

De koning en het volk zag dus het grote gevaar

in die tweebond. tussen Syrië en Efraïm. Maar

Jesaja, die de grote stijl van de worsteling

voor ogen had, zag Israël bedreigd door al die

machten die in beweging gekomen waren: Efraïm,

Syrië, Assyrië, daarachter Babel, Egypte, Moab,

Edom.

En het brandpunt van die bedreiging was voor hem

 de opkomende Assyrische wereldmacht. In de voorafgaande

verzen spreekt van Jesaja van de aanval van

Assyrië tegen Juda en Jeruzalem. Daarom namelijk, omdat

ze op Assyrië gesteund hebben, ziet, zo zal de

HERE over hen doen opkomen de machtige en

geweldige wateren van de grote Stroom - de koning

van Assyrië met al zijn machtsbetoon - en hij zal

boven al zijn beddingen stijgen en buiten al zijn

oevers treden en hij zal in Juda binnendringen,

het overstromen en voortgolven, tot de hals toe

zal hij reiken en de uitbredingen van zijn vleugelen

zal uw land in heel zijn breedte vallen, o Immanuel.

Zo ziet Jesaja de ganse volkerenzee samenlopen

tegen Jeruzalem.

Maar dan wendt de profeet zijn blik op de Christus

en dan begint hij te spotten met die aanstormende

macht van de vijanden: woedt, gij volkeren,

stort ineen. En verneemt het al gij verre streken

van de aarde. Gordt u aan en stort ineen. Beraadslaag

een raadslag en hij wordt verijdeld. Besluit een

besluit en het komt niet tot stand. Want met ons

is God.

Daar hebt u de belijdenis van het verbond als

Israël enige verwachting. God is met ons. Immanuel

Daar hebt u het zien op de Christus. Want wel

 

was die Christus nog niet in het vlees gekomen.

Maar Jesaja had tegenover de koning Achaz van

die vleeswording geprofeteerd: ziet, een maagd

zal zwanger worden en een zoon baren en zijn naam

heten: Immanuel, God met ons.

God met ons, want God heeft zich met ons verbonden.

En dit verbond van God spreekt ons van een komende

overwinning. Want de Christus is Overwinnaar

in eeuwigheid en wij zullen met Hem overwinnen.

Wie van deze overwinning van de Christus weet,

verliest zich niet in het spel van de machten, wordt

niet verstrikt door de verwarde botsing van de belangen.

Hij ziet de grote stijl in de wereldworsteling.

Hij ziet dat alle kloven in de wereld

overbrugd kunnen worden, behalve die ene tussen

Christus en satan. Hij weet, dat alle machten elkaar

de hand kunnen reiken, behalve kerk en wereld.

Hij weet, dat de kloven worden overbrugd en de

handen ineen geslagen en dat het vrienden-worden

van Herodus en Pilatus zich telkens herhaalt als

het tegen de Christus gaat.

Maar als we dan weten, dat het in de worsteling

gaat over de vraag wie de heerschappij over het

 leven zal hebben en in welke richting het leven

moet worden geleid, dan weten we tegelijk van

de triomf, die Christus behaald heeft en behalen

zal ook over het bruisen van de grote wateren

van de volkerenzee.

Wie de botsingen ziet in het profetisch licht,

weet dat het alles zal samenlopen tegen het werk

van God en tegen de heerschappij van de Christus over

het leven. Hij ziet het voor zijn ogen geschieden,

maar hij weet van het verbond en door het verbond

van de overwinning, want Immanuel, God met ons.

En dan is in die verwachting de HERE onze vrees

Dat horen we in de tweede plaats.

We lezen in het 11e vers: want aldus heeft de HERE

tot mij gesproken, terwijl de goddelijke hand mij

overweldigde en Hij mij terechtwees. Ook Jesaja's

hart werd vervuld van vrees toen hij hoorde van

het dreigende pact. Maar Gods hand heeft hem overweldigd

en hij heeft de dingen gezien in het licht

van de Christus en zijn genade.

God zei hem toen niet te wandelen in de weg

van het volk, met de woorden: Noem niet een

samenspanning al wat dit volk een samenspanning

 

noemt. En voor wat zij vrezen, zult gij niet vrezen

noch sidderen.

Het gesprek ging in die dagen te Jeruzalem over

niets anders dan over het gevaarlijke verbond tussen

de grootmachten. Daar hadden ze de mond vol

van. En dat vervulde de harten met vrees en schrik.

Waar moet het met de wereld heen, als dat monsterverbond

tot stand komt? Waar zullen we ons bergen?

Velen zijn nu overrompeld door het gerucht van

een dreigend samengaan tussen geweldige machten,

machten, die elkander vervloekt en verdoend hebben

en nu de hand ineenleggen. Wie de grote stijl

in het oog hield, verbaast zich niet als de schijnbaar

uitersten elkander vinden. Antichristendom

kan antichristendom principieel niet vijandig zijn.

De ene kerkvervolger moet de andere wel op zekere

dag ontmoeten als geestverwant. Dit is dan wel

het ontzaglijke als u de geestverwantschap tot

openbaring ziet komen. Daar kunt u van beven.

Wat staat de wereld te wachten en wat voor tijd

gaan we tegen? Wat hangt boven onze hoofden en boven

de hoofden van onze kinderen? Is dit dan de richting

die nu het leven leiden gaat?

Zo buigen moeders vol zorg zich over de wieg van

hun kinderen en zo zijn we bezorgd om de kerk van

 Christus, bezorgd ook om hen, die het vandaag al

ondervinden, bezorgd om onze broeders en zusters

in Polen, die de Gereformeerde belijdenis liefhebben

en juist enkele jaren gearbeid hadden aan hun

kerken en scholen en die nu de rode vlag van

de toren zien wapperen, de vlag van de grote,

grimmige kerkvervolger.

Maar die vrees, die ook onze harten vervult, moet

overwonnen worden door de kracht van het geloof.

U zult niet wandelen in de weg van het volk, dat

de weg verloor, in de weg van de grote beginselloze

massa's, die afgevallen zijn van het geloof

in Christus. Gij zult niet vrezen wat zij vrezen

en gij zult niet vervuld zijn alleen met de gedachte

aan dat gevaarlijke samengaan in die nieuw-ontdekte

geestverwantschap.

De HERE van de heerscharen, die zult gij heiliger

en Hem gelde uw vrees, Hem uw siddering.

Want Hij is het, Die Israël benauwt, omdat Israël

Zijn verbond verliet. Koning en volk hebben Zijn

wegen verlaten. Ze hebben gesteund op Assyrië en

 

niet op het woord van Gods beloften. Daarom heeft

Israël te vrezen het ontsteken van Zijn toorn. Hij

is die God, Die Zijn volk verheft boven alle volkeren.

Maar Hij werpt Zijn eigen volk ook neer onder

de voet van alle volkeren, als het Hem en Zijn

heiligheden vergeet en aan Zijn liefde en genade

niet meer denkt.

Dat Europa gedoopt is, dat het door dat teken

de HERE geheiligd is, dat het gedeeld heeft en

nog deelt in de schatten van het verbond, dat

verkeert zich nu in een vloek. Dat het van het

kruis van Christus weet en de klank van Zijn Naam

nog in de oren heeft, dat het de liefde van het Vader

veracht heeft, dat zal het nu doen neerzinken tot

misschien onder de voet van de ongedoopten.

Die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden

zullen licht geacht worden. God heeft onze wereld

bezocht met Zijn gunst in Christus en overal

wordt Hij de deur uitgeworpen en de belijdenis van

Zijn Naam uit het leven weggebannen.

Daarom is de HERE zeer te vrezen in Zijn toorn

Zijn Naam is heerlijk en geducht in de angst en

de verschrikking van deze tijd. Hij heiligt Zich

aan de wereld. Hij is in dat alles groot, zo groot

dat het u de adem beneemt.

En daarom: de HERE van de heerscharen zult gij

heiligen, Hem gelde uw vrees, Hem uw siddering.

 En dat drijft ons dan voort om Hem onze schuld

te belijden. Want wie bewaard werd voor de afval

Van de tijd, werd nog niet bewaard voor de zonden

van de tijd. En wie zou zich niet voor Hem neerwerpen,

nu de HERE getreden is uit Zijn heilige tempel

en wie zou Hem niet ontzien nu Hij de aarde

doet dreunen van Zijn voetstappen?

Wat zal Hij vinden als Zijn hand Zich tot ons

wendt. Wee ons, indien Hij ons vond als christenen,

die weigerden hun wegen te onderzoeken, die in

zelfvoldaanheid geen oren hadden om te horen.

Dan werpt Hij ons en onze heerlijkheid als een

prooi voor de mollen en de vleermuizen, zoals

de Schrift het zegt.

Maar gered is hij, die de HERE van de heerscharen

vreest en die zich tot Hem bekeert, die niet zegt:

ik ben bekeerd en wat zal ik vrezen, maar voor

God al zijn afkerigheid belijdt, al zijn vergeten

 

van Gods heilige rechten, die Hij heeft ingegraveerd

in het teken van de doop aan onze voorhoofden.

Dan komen wij tot de belijdenis: laat ons onze

wegen onderzoeken en doorzoeken en laat ons

wederkeren tot de HERE.

En als dan de HERE weer meer dan voorheen onze

vrees geworden is, dan is Hij ons tot een heiligdom.

Dat horen we in de derde plaats.

Het is de Heilige Israëls, Die Zijn arm ontbloot

heeft. Maar onze verwachting is ook van diezelfde

Heilige Israëls. Want die heiligheid van de HERE

is een brand van toorn voor degenen die Hem verlaten,

maar diezelfde heiligheid is een zegen en

een licht voor degenen die Hem vrezen.

Want Hij vernieuwt het verbond.

Het ging daar in Israël om de Christus. En het

was alles uit de Christus. En als een teken van

die liefde en genade over Israël stond daar in Jeruzalem

de tempel van God. Daar woonde de Here van de

heerscharen op Sion. En daarmee is alles gezegd.

Voor iedere Israëliet was de tempel een toevlucht.

Want die tempel sprak van verzoening door het offerbloed.

Daar werd het bloed van het verbond gesprengd

door een verzoening van de misdaden en de onreinheid.

Daar woonde de HERE tussen de kandelaren

van de aanbidding op de berg Sion. Daar gaf de HERE

Zich in Zijn gemeenschap. En die nu op de HERE

vertrouwen zijn als de berg Sion, die niet wankelt

maar blijft tot in eeuwigheid. Rondom Jeruzalem zijn

bergen, alzo is de HERE rondom Zijn volk.

 In die tempel van hout en steen te Jeruzalem

was dat alles nog slechts een vooruitgrijpen op de

Christus. Het bloed werd daar gesprengd, maar dat

bloed had een heenwijzende kracht. Het had geen

verzoening in zichzelf. Het wees heen naar het

bloed van Golgotha. En daarom was er in die tempel

nog slechts een gemeenschap, die vooruitgreep naar

de genade van God op de Pinksterdag. De gordijnen

waren daar opgehangen. De binnenste van het heiligdom

was voor het volk nog gesloten.

Maar als dan het bloed van de verzoening op Golgotha

heeft gevloeid en als dan de laatste druppel is

neergelekt uit het verbroken lichaam van onze

Here Jezus Christus, dan scheurt het voorhangsel

van de tempel middendoor.

En dan is ons de weg gebaand en geopend tot het

 

binnenste van het hemelse heiligdom, zodat de

Nieuwtestamentische gemeente het woord van de Schrift

verneemt: dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid

hebben om in te gaan in het heiligdom door het

bloed van Jezus, op een verse en levende weg

welke Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel

dat is door Zijn vlees en dewijl wij hebben een

grote Priester over het Huis van God, zo laat ons

toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerheid

van het geloof.

Zo is de Here in Christus ons tot een heiligdom.

In Christus zijn we Hem toegeëigend, niet meer

door de schaduwen van een aardse tempel, maar

door Zijn waarachtige bloedstorting, door Zijn dood

en opstanding, door Zijn Heiligen Geest, Die uitgestort

is in onze harten.

Door het volbrachte werk van Christus zijn we

nu Gods Pinkstergemeente in de wereld, Hem geheiligd

als priesters en profeten om tot Hem te naderen

met hem gemeenschap te hebben door de geopende

toegang tot de troon van de genade.

En nu wonen wij bij Hem en Hij woont bij ons.

Wij blijven in Hem en Hij blijft in ons. Hij heeft

ons van Zijn Geest gegeven en wij Zijn van Hem

vervuld.. En nu zijn wij Hem eeuwig tot een volk

van de gemeenschap, Hem tot een eigendom en een erfenis,

Hem eigen gemaakt door Christus tot in het

late nageslacht.

Dat is de genade van het Nieuwe verbond. Hij

heeft nu Zijn wet geschreven in onze harten, zodat

Zijn liefde ons leven vervuld. Ik zeg niet, dat

ons nu niets overkonen kan. Want Hij mag ons beproeven

 als het Hem belieft. Maar nu zal Hij ons bewaren

in de verzoeking, want Hij zal onze harten versterken,

zodat we Hem geheiligd blijven en geen ding

- ook geen oorlog, geen verwoesting, geen dreigend

samenpakken van antichristelijke machten, geen

vervolging, geen honger, geen gebrek, geen smaad -

ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, welke

is in Christus Jezus onze Heer.

En dan weten wij, dat de hoeksteen van het verbond,

Jezus Christus, verpletteren zal allen die

Hem verwerpen. Dat horen wij ten slotte nog.

De steen die de bouwlieden verworpen hadden,

ze is geworden tot een Hoofd des hoeks. Christus

is gezet tot een Verlosser. En God heeft om

 

Zijnentwil de vorige zonden niet willen gedenken.

Ook degenen, die die Steen verworpen hadden,

hoorden van genade en van aanneming tot kinderen.

Het afkerige Israël werd door Gods genade bezocht

in de zegen van de Pinksteruitstorting. Dat was

genade over Israël. Want het geschiedde in Jeruzalem,

bij de tempel, nadat het voorhangsel was

gescheurd.

En God heeft de zonde van de volkeren niet willen

gedenken. Al hun vergeten van Zijn Woord en verwerpen

van Zijn verbond, al hun afgoderij en beeldendienst

heeft Hij vergeven.

Maar wee nu, die de Christus verwerpen nadat

Hij door God gesteld is tot een hoofd des hoeks.

Hij zal verpletteren allen die Hem nu nog verwerpen.

Want Hij zal zijn tot een steen van aanstoot

en tot een rotssteen van struikeling de twee

huizen van Israël, tot een strik tot een net voor de

inwoners van Jeruzalem. En velen onder hen zullen

struikelen en vallen en verbroken worden en zullen

verstrikt en gevangen worden.

Hij zal zijn een Steen van aanstoot de beide

huizen van Israël, Efraïm en Juda. Ze zullen beide

vermalen worden in de grote molen van de Assyrische

wereldmacht. Nu is Jeruzalem verheugd,

omdat Efraïm geslagen werd, maar straks wordt

Jeruzalem verpletterd.

Christus is de steen van aanstoot. Ook in het

Nieuwe Testament. Het verbond van God is onze verwachting

in het bruisen van de volkerenzee. Maar aan

diezelfde Christus gaat Europa onder als het zich

niet last tuchtigen. Omdat zelfde doopteken, dat

onze hoop is, zullen ze met vele slagen geslagen

worden. Wij verlangen niet naar de catastrofe. Wij

 bidden de HERE om ontferming. Maar als de vloek

van het verbond ten volle komen mocht over een

afvallige wereld, de zullen wij juichen in de HERE,

Die heerlijk is en groot en geweldig zelfs in Zijn

oordelen.

En als de wereld zich dan mocht aaneensluiten

in een antichristelijke geestverwantschap en alle

belangentegenstellingen worden overwonnen

om samen te spannen tegen de HERE en tegen

Zijn Gezalfde, dan zullen wij de psalmen van de verlossing

zingen: de sterke rechterhand van de HERE

doet door haar daden de wereld beven, houdt door

haar kracht Gods volk in stand.

 

Amen.