Ps. 12 : 1

Ps. 99 : 6

Openb. 3 : 7 - 13

7 En schrijf aan de engel van de gemeente te Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent.

8 Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.

9 Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge van het satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad.

10 Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure van de verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen.

11 Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.

12 Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam.

13 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

 

Jes. 8 : 16 - 18

16 Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder mijn leerlingen.

17 En ik zal wachten op de Here, die zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, ja, op Hem zal ik hopen.

18 Zie, ik en de kinderen die zij de Here gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot zinnebeelden onder Israël vanwege de Here van de heerscharen, die op de berg Sion woont.

 

Ps. 89 : 15, 16 en 20

Ps. 111 : 3

 

Jes. 8 : 16-18

Helpman

1-10-1939

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

Gods Woord is een Woord van genade en van

bedreiging. Want het spreekt tot ons van genade in

Christus Jezus en het bedreigt ons indien wij van

die genade ons ongelovig afwenden. Het Woord van God

is een getuigenis van een toegezegde zegen en van

een zekere vloek.

Dat Woord van genade en van de bedreiging is een

Woord van God tot de wereld. Alle mensen en alle

volkeren moeten het horen, opdat ze, indien ze

zich buigen, gered worden, of, indien ze zich verharden,

niet te verontschuldigen zouden zijn.

Het Woord van God moet macht hebben over de ganse

geschiedenis en het heeft macht. Daarom zal de

houding tegenover het Woord beslissend zijn in

iedere periode van de historie, voor ieder volk en

voor alle leiders, op welk gebied ook.

Daarom heeft de kerk een missie in de wereld.

Voor het front van ieder volk en op de straat van

iedere stad moet de missie van de Woordverkondiging

 worden vervuld. En daarom beperkt de kerk in haar

aanspraak zich niet tot de kerk van Christus alleen,

maar ze draagt een getuigenis in het publiek

uit voor het oor van iedereen. Want haar

Woordverkondiging roept met Jeremia mee: o land, land, land,

hoor het Woord van de HERE.

Maar wanneer de kerk een boodschap heeft van

genade en van bedreiging voor alle volkeren, dan

zeker niet het minst voor de gedoopte volkeren,

die door de geest van de afval bedwelmd, de

God van hun doop vergeten. Gelijk Jesaja en Jeremia

het Woord van God moesten verkondigen op de straten

van een afvallig Jeruzalem, zo moet nu het

woord van de kerk uitgaan over de volkeren, die zich

in de breuk van het verbond afkeren van de Christus.

Wie verstaan heeft, dat het Woord van God een woord

voor de wereld is en dat de kerk in haar verkondiging

een wereldmissie heeft te vervullen, wordt in

het diepst van zijn ziel bewogen als hij ziet, dat

het Woord geen macht heeft over het leven, dat het

getuigenis van genade en van bedreiging de wereld

 

niet schijnt te bereiken.

En dan horen we wel zeggen: het is de schuld

van de kerk, dat ze geen gehoor meer krijgt onder

de mensen. En dan willen we hier onze schuld

als kerk van Christus erkennen. Wij hebben dikwijls

de macht van het Woord laten liggen en hebben dikwijls

een woord van persoonlijke vroomheid gebracht,

een verhaal van een bekering, een door en door

menselijk gekleurde boodschap, die alleen daarom

reeds geen boodschap was.

Wij hebben ook dikwijls helemaal gezwegen, zodat

de wereld het horen van het Woord van God is ontwend.

Wij hebben zelf vaak gemaakt, dat ons woord.

geen geopende deuren vindt.

Maar met de aanwijzing van de schuld, die wij

daarin hebben, is het laatste woord niet gezegd en

zijn we tot de laatste oorzaken niet doorgedrongen.

Want ook als het Woord van genade en van bedreiging

zuiver wordt verkondigd, slaan de deuren

dicht. Er is verharding tegenover het Woord van

de Vader, Die spreekt van Zijn Zoon, Die Hij gaf

tot redding en verlossing van het leven, Die

eeuwenlang Zijn handen in liefde heeft uitgestrekt

naar ons land en ons werelddeel. En nu krimpen de

volkeren weg onder de oordelen van Gods toorn

over een leven, dat van Hem werd vervreemd en niet

onderworpen werd aan de macht van het Woord.

 Heeft het Woord dan geen beslissende macht meer?

In de dagen van Jesaja had het Woord van genade

en van bedreiging geen macht meer over Juda en Jeruzalem.

Wel was er vrees en angst in het land. Want

men had met schrik gehoord van een onheilspellend

verbond tussen twee machten, die Jeruzalem vijandig

waren. Maar voor de Woordverkondiging was

geen ontzag.

In onze tekst horen wij nu, dat de Woordverkondiging

ook in tijden van afval het leven blijft

beheersen. Wij horen daar van

 

de macht van het Woord in de bewaring van

het overblijfsel

 

en ik wijs u op drieërlei:

op de verzegeling van het Woord,

op het betrouwen op de God van het Woord en

op de kracht van het Woord in degenen, die het geloven

 

Wij horen dus eerst, dat het Woord verzegeld

werd.

Het spreekt vanzelf, dat de situatie, waarin

deze woorden gesproken zijn, dezelfde is als die,

waaraan de voorafgaande ons herinneren.

Juda en Jeruzalem hebben de band aan het Woord

van God geloochend. Het Woord had geen macht over

het leven van overheid en volk. God was met de

herhaling van de boodschap van de genade tot Israël

gekomen. Hij had het in de persoon van zijn koning

gesproken van Zijn trouw. Want het volk en

zijn onafhankelijkheid was in groot gevaar door

het schuiven van de machten in West-Azië. Syrië en

Efraïm hadden zich namelijk tegen Juda verbonden.

In die kritieke dagen was Jesaja tot de koning

gegaan en had hem gesproken van de naderende geboorte

van een kind. Immanuel zou de naam van dat

kind zijn. En eer dat kind de leeftijd van twee

jaar zou hebben bereikt, zouden die twee dreigende

machten vernietigd zijn.

Dat was genadeprediking. Dit was de toezegging

van de zegen van het verbond. Immanuel, God met ons,

spreekt van de trouw van die God, Die Zich om

Christus' wil met Zijn volk verbindt.

Voor die genadeprediking waren de deuren in

Jeruzalem gesloten. De koning had het woord niet

aangenomen. Meer dan het Woord van God zou de hulp

van Assyrië kunnen helpen. En daarom sprak men van

de morgen tot de avond over niets anders dan over

 die gevaarlijke tweebond en zocht men op allerlei

wijze contact met de Assyriërs. Want dit stond

voor allen vast: Assyrië moest Jeruzalems behoud

worden. Assyrië moest Juda beschermen tegen dat

samengaan van die twee vijandige machten.

En men zette zich nog vaster op dat verbond met

Assyrië, toen men hoorde, dat er reeds slag geleverd

was. Het was voor Jeruzalem een catastrofale

nederlaag geworden. Op een dag waren 120.000 man

gesneuveld. Men schreeuwde in Jeruzalem om een

verbond met Assyrië, men riep om een anti-agressie-

pact met het opkomende wereldrijk. En toen men zo

doorzette in zijn verachting van het Woord van genade,

toen moest Jesaja een woord van bedreiging

spreken. Juist dat Assyrië, waarop men zijn vertrouwen

stelde, zou Juda's en Jeruzalems ondergang

worden. Want Syrië en Efraïm, die twee volken,

 

die men zo vreesde, zouden vernederd worden en

vernietigd. Efraïm zou zelfs in ballingschap worden

weggevoerd.

Maar Assyrië zou zelf op Jeruzalem afkomen als

een gesel van de HERE. Dan zou Sanherib het beleg

voor Jeruzalem slaan. En dan zou het laatste gericht

nog wel worden uitgesteld en Sanherib teruggeslagen.

Doch in later dagen zou Assyrië, nu herrezen

in Babels wereldmacht, Jeruzalem nemen, het land

verwoesten en het volk wegvoeren in ballingschap.

Dat was het woord van de bedreiging.

Maar evenmin als het woord van de genade vond het

woord van de bedreiging ingang in Jeruzalem. Het

Woord had zijn macht niet over het volk van het

verbond. En de houding tegenover dat Woord scheen

niet meer beslissend te zijn in de historie van

dat volk. Efraïm, Assyrië, Babel en Egypte, dat

schenen de factoren te zijn, die over het leven en

het voortbestaan van dat volk beslisten.

Dat is de situatie, waarin de woorden van onze

tekst gesproken zijn. Jesaja staat daar te prediken

en hij spreekt van genade en van bedreiging.

Maar Israël is van het één zowel als het ander

afkerig. Het is een volk, dat de genade niet gelooft,

de bedreiging niet vreest, dat zich in heel

zijn leven afsluit voor het profetisch woord, dat

elke dag in zijn ongehoorzaamheid aanrijpt voor

het laatste gericht om dan zo met de klank van

het Woord nog in de oren weg te zinken in de

nacht van de ballingschap.

En nu horen we in onze tekst, dat het Woord

 van God Zijn macht blijft behouden ook over dat volk

in al zijn ongehoorzaamheid

Bind de getuigenis toe, verzegel mijn wet onder

mijn leerlingen.

Het getuigenis, waarvan hier sprake is, is het

Woord van God. Dat Woord zal worden toegebonden, zoals

in die dagen een beschreven rol werd toegerold.

Er zal zelfs een zegel op worden gelegd, zodat het

niet gelezen kan worden zonder voorafgaande verbreking

van het zegel.

Dit woord is niet een bevel of een voornemen, in

de eigenlijke zin van het woord. Het wil niet

zeggen, dat Jesaja het getuigenis van het Woord

moest verbergen voor Israël. Hij moest doorgaan

het Woord te prediken. Want het Woord houdt Zijn

 

 

macht over dat volk. Het blijft beslissend in zijn

geschiedenis.

Deze tekst wil niet zeggen, dat de Woordverkondiging

ophoudt in Israël. Maar hier wordt aangeduid

welke werking de Woordverkondiging zal hebben.

Het Woord zal verhardend werken in die harten, die

zichzelf aanvankelijk reeds verhard hebben. Het

zal Israëls ogen verblinden. En daarin zal het

het oordeel bespoedigen. Want Israël zal door het

Woord nog goddelozer worden dan het is.

Wat ook wordt gesproken van genade en van bedreiging,

Israël hart blijft gesloten en het

sluit zich al vaster, de deuren worden vergrendeld,

de toegangen gebarricadeerd. Ze verstaan

het getuigenis van het Woord niet meer.

Wilt u de bedoeling van deze woorden misschien

nog duidelijker verstaan, dan moet u denken aan

de woorden, die door de Here Jezus zijn gesproken,

toen Zijn discipelen Hem vroegen, waarom Hij

leerde door gelijkenissen. En dan antwoordt Jezus:

Ik leer hen door gelijkenissen, omdat het u gegeven

is de verborgenheden van het Koninkrijk van God

te verstaan, maar hen is het niet gegeven, omdat

zij ziende niet zien en horende niet horen

noch ook verstaan.

En zo ging Jezus predikende door het land en

ieder woord, dat Hij sprak verharde het afkerige

Israël nog meer. En dan behoudt Jezus de macht

van Zijn Woord over Israël. Want terwijl de harten

en de deuren gesloten werden voor het woord van de

genade, werden diegenen getrokken, die Hem van de

Vader gegeven waren en geloofden er zovelen als

 er verordineerd waren tot het eeuwige leven.

Jesaja's woord was voor Israël verzegeld. Maar

het deed toch zijn werk. Het was bestemd voor de

leerlingen dat zijn hier: de gelovigen. Het Woord

was als een brief, die dicht gelakt was. De brief

gaat door vele handen en niemand weet wat hij inhoudt.

Maar de geadresseerde verbreekt het zegel

en leest de inhoud. Zo was voor Israël het Woord

als een dichtgelakte brief. Het had geen hart om

te verstaan. Maar door datzelfde

Woord wordt het overblijfsel vergaderd, komt er

een rest in Israël, die zich bekeert.

Het Woord scheen geen macht te hebben over het

volk. Maar het Woord grijpt toch dat volk in alle

 

geledingen en verbanden aan, doorschudt toch de

ganse samenleving, dringt door tot in de uiterste

hoeken, zodat overal getrokken worden diegenen,

die uitverkoren waren om behouden te worden,

allen, die door de Vader aan de Zoon waren gegeven.

Dat is de macht, die het Woord houdt tot op de

dag van Jezus Christus. Het zal de wereld doorschudden,

zodat ook de laatste en de achterste

komen zal door de trekkingen van de liefde van Vader.

Het Woord keert nooit ledig weer. Het doet

wat God behaagt. En daarom blijft dat Woord de

wereld aangrijpen en heeft de gemeente van Christus

een blijvende wereldmissie.

Want al degenen, die van de Vader verordineerd

zijn, zullen komen omdat de Vader hen trekt door

het Woord van genade. En daarom houdt de trekkende

liefde van Vader niet op in deze wereld. Er zal

er niet één worden gemist. Ze zullen allen komen,

uit alle hoeken en holen van ons werelddeel.

Wie ziet, dat het Woord voor gesloten deuren

komt, wie een gans werelddeel, dat toch gedoopt

is en van de liefde van Vader hoorde, zich ziet

wringen en worstelen onder de oordelen van God,

zonder dat het Woord het overwint en gevangen

neemt tot de gehoorzaamheid aan Christus, weet haast

niet, wat hij in deze tijd beginnen moet met het

getuigenis van het Woord.

Heeft het dan Zijn macht verloren?

Dit zal het Woord werken: God vergadert Zich door

de Woordverkondiging onder ieder volk en in iedere

stad van een afkerig en afvallig Europa een overblijfsel

naar de verkiezing van de genade. Dat is de

macht van het Woord, die blijft. Het Woord wordt

ontkend en verworpen. Maar het getal van de Zoon

 zal door de verkondiging van het Woord worden volgemaakt.

De gemeente komt tot haar volheid. De

oogst wordt vergaderd. Al wat de Vader geplant

heeft in deze wereld zal worden binnengedragen in

de volheid van Christus Jezus.

Zo blijft het Woord, afgewezen en verworpen,

Zijn macht behouden. En de bitterste haat tegen

het Woord en het samengaan van antichristelijke

machten zal niet kunnen verhinderen, dat allen

 

komen, die van de Vader getrokken worden. Daarin

worden de volkeren behouden. Daarin wordt het Nederlandse

volk zalig en het Duitse, in het overblijfsel,

waaraan ieder volk zijn aandeel leveren

zal. En voor dat overblijfsel dat behouden wordt

is het Woord van God een Woord van genade midden

in de vervulling van de bedreigingen.

Want het overblijfsel betrouwt in zijn strijd

op de God van het Woord, Dat horen we in de tweede plaats.

Jesaja zegt in dat betrouwen: Daarom zal ik de

HERE verbeiden, die Zijn aangezicht verbergt voor

het huis van Jacob en ik zal Hem verwachten.

God verbergt Zijn aangezicht voor Juda en Jeruzalem.

De bedreiging gaat in vervulling. Het leven

zinkt weg in een nood, die geen grenzen kent. En

als ze dan schreeuwen in de nood, dan geeft God

geen antwoord. Hij verbergt Zijn aangezicht voor

het afvallige huis van Jacob, voor het volk, dat

wel het teken van het verbond ontving, maar Gods Naam

vergat.

Toch is daarmede niet genoeg gezegd. God verbergt

Zijn aangezicht voor de volken, die Hem verlieten.

Het is het oordeel van het verbond, dat vervuld wordt

in de donkere wolken boven ons werelddeel, in die

onzekerheid en die angst voor de toekomst, in de

vrees voor de catastrofe.

Maar God verbergt daarin toch ook Zijn aangezicht

voor dat overblijfsel, dat bij het Woord leeft.

Want door dat Woord worden wel allen getrokken die

door de Vader aan de Zoon gegeven zijn. Het Woord

blijft Zijn klem houden.

Maar dat is toch niet de macht van het Woord,

waarvan de Schriften spreken, dat er hier en daar

één wordt behouden. En nu wordt het ons toch weer

een raadsel. Het Woord van genade is een woord van God

voor de wereld, opdat het leven verlost wordt en

de wereld worde vrijgemaakt, opdat het Koninkrijk

komt in het leven van landen en volkeren, opdat

het leven aan de heerschappij van het Woord wordt

 onderworpen en opdat de Christus zal zegevieren

over de satan.

Ik weet, dat ze allen komen zullen die de Vader

heeft verordineerd. Maar ons is van de macht van

het Woord toch meer gezegd. Waar is nu die Ruiter

 

op het witte paard, van Wie Naam is het Woord van God,

Die uitgaat overwinnend en opdat Hij overwint?

Het leven moet toch worden verlost en de koningen

van de aarde moeten toch ingaan in het Koninkrijk van

Jezus Christus. Het Woord van God is toch een Woord

tot redding van de wereld.

Ik word hier toch weer teruggeworpen op het raadsel.

God verbergt Zijn aangezicht ook voor het overblijfsel.

Wij stuiten op de ergernis van het Woord

van genade. Wij zien het niet in Zijn overwinning.

God laat het zover komen, dat het Koninkrijk van

de aarde wordt weggedaan, dat de kerken worden verwoest,

dat Zijn belijders nu reeds in een groot deel

van de wereld met gevangenis en marteldood worden bedreigd.

Wij schijnen op elk gebied en aan alle kant

de nederlaag te lijden. Waar Christus' Naam beleden

werd en de belijdenis van Zijn Naam een stempel op

de samenleving drukte en het leven beheerste,

daar wordt nu zelfs de herinnering aan Christus'

Naam weggedaan uit het leven.

Waar is dan de macht van het Woord, die de wereld

onderwerpt aan Christus en haar maakt tot een Koninkrijk

van de Vader?

God verbergt Zijn aangezicht. Maar in die verberging

blijft ons betrouwen toch op de God van het

Woord. En dan dragen wij die ergernis. Want zalig

is hij, die niet de overwinning van het Woord ziet

in de vestiging van Christus' heerschappij over het

leven en die nochtans aan Hem niet zal geërgerd.

worden. Zalig is hij, die dat verdraagt, die nochtans

blijft vasthouden als ziende de Onzienlijke

aan de overwinning van het Woord en aan de onderwerping

van het leven onder de heerschappij van Christus

en aan de komst van het Koninkrijk dwars door deze

ergernissen heen. Zalig is hij, die weet, dat Gods

gedachten niet de zonde zijn en dat Zijn wegen anders

zijn dan de onze. Zo moet het naar Gods welbehagen.

Vlak tegen het begeerde

en door het vlak verkeerde.

En dan openbaart God de kracht van het Woord in

degenen, die het geloven. Dat horen we in de derde

plaats.

Jesaja belijdt de kracht van het Woord in de belijder

 met deze woorden: Ziet, Ik en de kinderen

die mij de HERE gegeven heeft, zijn tot tekenen

en tot wonderen van de HERE van de heerscharen, die

 

op de berg Sion woont.

Daar staat Jesaja als eenmaal Jozua: aangaande

mij en mijn huis, wij zullen de HERE dienen. Zie,

ik en de kinderen die mij de HERE gegeven heeft.

Twee kinderen heeft Jesaja. In hun namen spreekt

de macht van het Woord. De één draagt in zijn naam

een getuigenis van de bedreiging, de ander van de

genade. De eerste heet: Maher-Schalal, Chas-Baz.

Dat is: spoedig roof, ijlings buit, Spoedig zal Israël

tot een roof zijn, ijlings wordt het een buit.

En de ander draagt de naam van Schear-Jaschub. Dat

is: een rest bekeert zich. Daarin ligt een getuigenis

van het Woord van genade midden in de bedreiging.

Jesaja zal met zijn kinderen en met de leerlingen

die God hem gaf, met de kleine gemeente van het overblijfsel,

in Israël tot een teken en een wonder

zijn. Hierbij moeten we niet denken aan tekenen of

wonderen, die door Jesaja zouden zijn verricht.

Deze woorden hebben hier een andere betekenis.

Israël verwachtte de redding van de kant van de

Assyrische wereldmacht. En Jesaja stelde zijn hoop

op het Woord van de HERE. Hij hield vast aan het

Woord van genade en vreesde het Woord van de bedreiging.

Dit was een wonder in de ogen van Jeruzalem, een

dwaasheid, een onzinnigheid. Zo was Noach een dwaasheid

geweest voor de feestvierders van zijn dagen. Zij

vierden feest, hij bouwde de ark. In dat geloof zijn

de belijders van het Woord tot een teken, dat weersproken

wordt, tot een smaad en een schimp en ondanks

dat alles toch een teken van de kracht van het Woord

dat, door allen weersproken, de belijder overwint.

Dit is de kracht van het Woord in degenen, die

geloven: dat het Woord de macht heeft in zichzelf,

dat het machtig is om te overwinnen en overwint,

zelfs als de macht van dat Woord in de wereld geborgen

schijnt.

Daarin staat Noach en Jesaja en het overblijfsel

uit alle eeuwen in gemeenschap met de Here Jezus

Christus, onze overste Leidsman. In de brief aan

de Hebreeën wordt dit woord uit Jesaja's profetie

aangehaald en de Christus in de mond gelegd.

De Christus is het eeuwige Woord, Dat bij God was

en Zelf God is en blijft. Maar als de Christus op

aarde komt, dan is Hij daar in de gestalte  van Zijn

vernedering. Dan is Hij de mensen gelijk geworden,

 gelijk, ook daarin dat Hij onderworpen was aan het

 

Woord van God. Hij staat niet boven het verbond,

maar Hij is onderworpen aan de ordinantiën van Gods

verbond met Abraham. Hij moet leven in het geloof

aan Gods Woord. In de besnijdenis is Hem dat verzegeld

en in de doop heeft Hij dat bewust aanvaard.

Bukkende onder het Woord heeft Hij Zijn werk gedaan

en elke dag heeft Hij Zich in het Woord van

Vader gesterkt. Zo heeft de HERE Jezus Zich steeds

doen kennen als Eén, Die boog voor het Woord, Die

vasthield aan de trouw van de Vader. En dan wordt

de Heer Zelf tot een teken en een wonder, tot een

dwaasheid als Noach en Jesaja. Want als alles het

Woord schijnt te logenstraffen en alles Zijn vertrouwen

op het Woord schijnt tegen te spreken, dan blijft

Hij Zich klemmen aan het Woord. En dan hangt Hij

daar als een teken van blind vertrouwen in het

Woord aan het kruis, als Zijn Vijanden roepen: Hij

heeft het op God gewenteld, dat Die Hem verlosse.

En nu onze Here Jezus Christus heeft volhard in

de gehoorzaamheid, nu kan ik ook volharden door Zijn

kracht.

Het Woord is in Zichzelf een kracht in degenen,

die het geloven. Het Woord Zelf, het Woord

zonder meer. En als dan alles wegvalt en heel de ontwikkeling

van de historie het Woord en Zijn macht schijnt

te logenstraffen, als dan alles wegzinkt rondom het

Woord en geen steunsel of stok ons gelaten wordt, als

dan heel de wereld het Woord tegenspreekt, dan zijn

we door het Woord een teken en een wonder daarvan,

dat het Woord de kracht heeft om alle ergernis in

onze harten te overwinnen en ons vast te houden in

de greep van God.

Dan zijn wij in dat geloven toch nog een teken

in de wereld. En dan mag het Koninkrijk schijnbaar

van de aarde worden weggedaan en het christendon door

nederlaag op nederlaag geslagen worden, dan mag van

links en recht, uit Oosten en Westen de ergernis op

ons aankomen, maar overal zal dan zijn de gemeente

van het overblijfsel, die wel in de navolging van

Christus smaadheid dragen moet, maar in het dragen

van de smaad midden in de ergernissen toch een

teken van de HERE is, dat het Woord machtig is en

vandaag nog overwint.

En dan is dit de troost, waarmede de HERE het

overblijfsel troost: Ik weet uw werken; zie, Ik heb

een geopende deur gegeven en niemand kan die sluiten

want gij hebt kleine kracht en gij hebt Mijn Woord

  

bewaard en Mijn Naam niet verloochend.

Omdat gij het Woord van Mijn lijdzaamheid bewaard

hebt, zo zal Ik u ook bewaren.

Dit zegt de Heilige en Waarachtige Die de

sleutel Davids heeft, Die opent en niemand sluit

en Die sluit en niemand opent.

 

Amen.