Preek van ds. J.W.Tunderman

gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge op 30-6-35

Tekst Jesaja 55:1

en als Nabetrachting

Judas: 20 en 21

42:1
103:6
Wet

Schriftlezing Jes 55 : 1 - 7

Uitnodiging tot het heil
55:1 O, alle dorstigen, kom tot de wateren, en u die geen geld hebt, kom, koop en eet, ja, kom, koop zonder geld, zonder prijs, wijn en melk.
2 Waarom weegt u geld af voor wat geen brood is, en uw arbeid voor wat niet verzadigen kan? Luister aandachtig naar Mij, eet het goede, en laat uw ziel vreugde scheppen in de overvloed.
3 Neig uw oor en kom tot Mij, luister, en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare gunstbewijzen aan David.
4 Zie, Ik heb Hem gegeven als Getuige voor de volken, als Vorst en Gebieder voor de volken.
5 Zie, U zult een volk roepen dat U niet kende, en het volk dat U niet kende, zal naar U toe snellen, omwille van de HEERE, Uw God, voor de Heilige van Israël, want Hij heeft U verheerlijkt.
6 Zoek de HEERE terwijl Hij te vinden is, roep Hem aan terwijl Hij nabij is.
7 Laat de goddeloze zijn weg verlaten, de man van ongerechtigheid zijn gedachten. Laat hij zich bekeren tot de HEERE, dan zal Hij Zich over hem ontfermen, tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig. (Herziene Statenvertaling, 2010)

Gebed

Tekstlezing Jes 55 : 1

O, alle dorstigen, kom tot de wateren, en u die geen geld hebt, kom, koop en eet, ja, kom, koop zonder geld, zonder prijs, wijn en melk. (Herziene Statenvertaling, 2010)

Formulier
32 : 1 en 6
Schriftlezing Joh.4 : 7-14
36 : 3 1e helft
Schriftlezing Joh. 6 : 53-57
73:13
Schriftlezing Jes. 12
30:3
Schriftlezing Openb.7 : 9-17
84:4
Schriftlezing Ps. 84
2 : 7
42:1
103:6
89 : 1
Geloofsbelijdenis

Schriftlezing Judas: 1 - 21

Opschrift, geadresseerde, groet
11 Judas, een dienstknecht van Jezus Christus en broer van Jakobus, aan de geroepenen, die door God de Vader zijn geheiligd en die door Jezus Christusworden bewaard:
2 mogen barmhartigheid en vrede en liefde voor u vermeerderd worden.

Strijden voor het geloof
3 Geliefden, toen ik mij er met alle inzet toe zette u te schrijven over de gemeenschappelijke zaligheid, werd ik genoodzaakt u te schrijven met de aansporing om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is.
4 Want er zijn sommige mensen binnengeslopen, die tot dit oordeel al lang tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid, en die de enige Heerser, God en onze Heere Jezus Christus, verloochenen.
5 Maar ik wil u eraan herinneren - u weet dit eens en voorgoed - dat de Heere, nadat Hij het volk uit het land Egypte verlost had, vervolgens hen die niet geloofden, te gronde heeft gericht.
6 En de engelen die hun oorspronkelijke staat niet hebben bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, heeft Hij voor het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien in de duisternis in verzekerde bewaring gesteld.
7 Evenzo is het met Sodom en Gomorra, en de steden eromheen, die op dezelfde wijze als zij hoererij bedreven hebben en ander vlees achterna zijn gegaan. Zij liggen daar als een waarschuwend voorbeeld, doordat zij de straf van het eeuwige vuur ondergaan.

Dwaalleraars
8 Niettemin bezoedelen deze dromers ook nu op dezelfde wijze hun lichaam en zij verwerpen het gezag en lasteren al wat eer toekomt.
9 Michaël, de aartsengel, echter durfde, toen hij met de duivel redetwistte en een woordenwisseling had over het lichaam van Mozes, geen oordeel van lastering tegen hem uit te brengen, maar zei: Moge de Heere u bestraffen!
10 Maar deze mensen lasteren alles waarvan zij geen kennis hebben, en met de dingen die zij, net als de redeloze dieren, van nature wel begrijpen, richten zij zichzelf te gronde.
11 Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn ingeslagen en hebben zich om loon in de dwaling van Bileam gestort en zijn door het tegenspreken als van Korach omgekomen.
12 Deze mensen zijn schandvlekken bij uw liefdemaaltijden. Als zij met u de maaltijd gebruiken, doen zij zichzelf onbeschroomd te goed. Zij zijn wolken zonder water, die door de winden heen en weer gedreven worden. Zij zijn als bomen in de late herfst, zonder vrucht, tweemaal gestorven en ontworteld.
13 Zij zijn wilde golven van de zee, die hun eigen schanddaden opschuimen, dwaalsterren, voor wie de diepste duisternis tot in eeuwigheid bewaard wordt.
14 Ook over hen heeft Henoch, de zevende vanaf Adam, geprofeteerd, toen hij zei: Zie, de Heere is gekomen met Zijn tienduizenden heiligen,
15 om over allen het oordeel te vellen en alle goddelozen onder hen terecht te wijzen voor al hun goddeloze daden, die zij op goddeloze wijze bedreven hebben, en voor al de harde woorden die zij, goddeloze zondaars, tegen Hem gesproken hebben.
16 Zij zijn het die morren, die klagen over hun lot, die naar hun eigenbegeerten wandelen. Hun mond spreekt hoogdravende woorden, terwijl zij mensen naar de ogen zien ter wille van voordeel.

Roeping van de gelovigen
17 Maar u, geliefden, herinnert u zich de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van onze Heere Jezus Christus,
18 dat zij u gezegd hebben dat er in de laatste tijd spotters zullen zijn, die naar hun eigen goddeloze begeerten wandelen.
19 Zij zijn het die scheuringen veroorzaken, natuurlijke mensen, die de Geest niet hebben.
20 Maar u, geliefden, bouwt u uzelf op in uw allerheiligst geloof en bid in de Heilige Geest,
21 bewaar uzelf in de liefde van God en verwacht de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus, tot het eeuwige leven. (Herziene Statenvertaling 2010)

Gebed
Formulier
43:3
Schriftlezing 1 Joh.4:17-21
133:1
Schriftlezing Rom.5:1-5
33:11
25:6
Tekst Jes. 55 : 1

Vrouwenpolder
Gapinge

AVONDMAAL

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij worden nu weer geroepen om het Avondmaal van de Heere te vieren. De week van Voorbereiding is nu weer voorbij. God heeft van ons gevraagd, dat we ons zouden beproeven, d.w.z. Hij heeft ons gezegd, dat we ons leven moeten toetsen aan Zijn Woord. En nu is zo'n week van voorbereiding heus niet altijd een week van hooggespannen leven, niet een week, die uitsteekt boven de andere. Ga uw leven van deze week maar na: Hebt u heiliger geleefd dan anders? Hebt u nu meer God gezocht?

Ach, als we op grond van ons leven van deze week Avondmaal moesten vieren, dan mochten we hier wel komen zeggen: o God, ik kan niet. Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens. Het was weer een week van zonde. En als we ons werkelijk hebben voorbereid, als we ons werkelijk hebben getoetst aan de wil van God, dan hebben we weer onze zonden gezien, dan hebben we ze nu weer meer gezien dan anders, dan hebben we ze gezien, misschien van jaren terug, maar ook die van kort geleden.

En nu staat de tafel voor ons gereed. Straks moeten we opstaan, want we zijn geroepen. En hoe zullen we nu kunnen gaan? Alleen maar omdat de Heere ons nodigt, alleen maar omdat Hij zegt, dat we mogen en moeten komen, alleen maar omdat we zonde op zonde zouden stapelen wanneer we ongehoorzaam waren. Alleen God, Die ons roept, Die zal ons tot die tafel brengen. Wij zullen ons daarom nu eerst neerbuigen voor dat roepende Woord van God, opdat we door de nodiging van het Evangelie aan deze tafel zullen plaatsnemen en door die nodiging alleen.

U zult onze tekst wel aanstonds verstaan. Het is een woord, dat gericht is tot de ballingen in Babel. God had daar in Babel een overblijfsel van Zijn volk wonen. Ze hadden gezondigd en toen had Hij ze zelf weggeslagen uit hun land, door Zijn grimmige arm. Daar hadden ze hun zonde beleden.

En nu komt in onze tekst een boodschap van God tot die ellendigen daar in Babel: O, alle dorstigen, komt tot de wateren en u, die geen geld. hebt komt koopt en eet, ja koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.

God roept hier Zijn volk op om Zijn genade aan te nemen en die genade stelt Hij ze voor onder vier tekenen. Allereerst water: o alle dorstigen, komt tot de wateren. Nu nog gaan de waterverkopers de steden van het Oosten door. Water is daar duur. En daarom wordt het langs de huizen verkocht. Ook in Babel zal wel die waterverkoper bekend zijn geweest. De Joden hadden hem dikwijls horen roepen langs de straten en ze hadden dikwijls het kostbare drinkwater gekocht.

Zo laat God Zijn profeet roepen als een waterverkoper: o alle dorstigen, komt tot de wateren. Maar niet slechts water wordt hun aangeboden, ook koren. Dat staat wel niet rechtstreeks in onze tekst maar het ligt er wel in opgesloten. het woord kopen dat in onze tekst gebruikt wordt, heeft in het Hebreeuws in het bijzonder de betekenis van koren kopen. Er staat dus eigenlijk: koopt koren en eet.

En dan volgt er In het slot nog: wijn en melk. De genade wordt hier dus voorgesteld onder de tekenen van water, brood, wijn en melk. Dat is het gewone volksvoedsel. Dat is onmisbaar voor het noodzakelijk levensonderhoud. Zo wordt de kerk hier aangesproken als een kerk van dorstigen door de profeet van God, die als een waterverkoper aan dat dorstige volk water biedt. En nu is dit het eigenaardige: ze krijgen het voor niets. Het wordt ze gratis geschonken. Ze behoeven geen geld mee te brengen. Hebben ze niets, dan mogen ze toch komen. Dan krijgen ze gratis water. Dat is in het Oosten wat: volop fris drinkwater en dan helemaal gratis.

En zo kregen ze dan niet slechts water voor niets, maar ook het koren, de wijn en de melk werd hun gratis aangeboden. Alles wat ze nodig hadden, kregen ze zo maar. Ze behoefden zelf voor niets te zorgen. Ze kregen eten en drinken. Ze behoefden geen dorst te lijden en ze behoefden geen honger te lijden.

Ze konden het leven door met wat ze van de Heere gekregen hadden. Zo wordt dat arme dorstige volk van God in Babel alles geschonken. Ze ontvangen van God genade. Straks mogen ze terug naar Kanaän. En dan zal God weer tonen, dat Hij de God van Israël is. En dan zal Hij ze verzadigen met Zijn gaven. Dat is het Evangelie voor de ballingen in Babel. God spreekt hier de dorstigen aan.

Dorstige mensen zijn mensen, die er ellendig aan toe zijn. We kunnen veel missen, maar water kunnen we niet missen. Een mens, die dorst heeft, kan niets meer, kan niet meer spreken, kan niet meer denken, kan niet meer leven, kan niet meer verder op zijn levensweg. Dorstige mensen zijn stervende mensen, tenzij ze water krijgen. Water betekent voor hen: leven. In zichzelf hebben ze de dood. Alleen water kan ze redden. Het tegenovergestelde van een dorstig mens is een verzadigd mens. Dat is een mens, die zich goed voelt en gezond en sterk, dat is een mens, die wel verder kan en niet hulpbehoevend is.

En nu roept God geen verzadigden tot Zijn genade, maar alleen dorstigen. Dat is nu juist het eigenlijke in de genade van God. Hij neemt alleen ellendigen aan en de anderen, de verzadigden, de rijken, die zendt Hij leeg heen. Daarom, ditzelfde woord, dat de dorstigen nodigt om voor niets te komen drinken, dat wijst de verzadigden terug.

Als God de armen lokt, dan scheldt Hij de rijken. Als Hij tot de ellendigen zegt; kom, dan zegt Hij tot de verzadigden, de zelfgenoegzamen: gaat weg van mij. Zo roept Hij nu vandaag de dorstigen aan deze tafel. En nu Hij de dorstigen roept, zendt Hij de verzadigden weg. De verzadigden dat zijn de mensen, die aan hun vroomheid genoeg hebben, die bij hun vroomheid leven, die genoeg hebben in hun eigen leven, die menen, dat het met hen nog wel gaat.

De verzadigden, dat zijn de mensen die aan deze aarde genoeg hebben, die leven bij wat ze bezitten of verdienen, die genoeg hebben aan wat dit leven zonder de genade van God hun geeft. De verzadigden, dat zijn zij, die met zichzelf tevreden zijn, ook al zijn ze misschien met heel de wereld verder ontevreden. De verzadigden, dat zijn de mensen, die niet weten, wat genade is.

Als u zo als een verzadigde Avondmaal wilt vieren, als u wilt komen: ongebroken in de zonde, dan is er voor u aan deze tafel geen plaats. Als u aan u zelf of aan uw godsdienstigheid, aan uw kennis of ervaring, aan uw karakter of levenspositie, aan uw taak of plaats in de wereld, aan uw arbeid of gezin genoeg hebt, dan kunt u hier niet komen.

God verwacht hier geen verzadigden, maar God verwacht hier de dorstenden. Hij verwacht hier de zondaren, die een mishagen hebben aan zichzelf en zich voor God verootmoedigen, en hun reinigmaking en zaligheid buiten zichzelf in Christus zoeken. Dat zijn de dorstenden. Die mogen komen.

U hebt deze week weer uw leven nagegaan. En u hebt uw zonden gezien. En dan komt bij sommigen wel eens de gedachte op: mag zo'n man als ik of zo'n vrouw als ik aan het Avondmaal komen?

Och, als u een verzadigde bent, als de genade van God en die genade alleen uw verwachting niet is, dan kan ik u niet sterk genoeg zeggen, dat er voor u geen plaats is aan het Avondmaal, dan moet ik u vermanen u van de tafel van de Heere te onthouden.

Maar als u hier komt als een dorstend mens, dan ontvangt u hier het water van het leven voor niets. Dorsten, dat wil hier zeggen, dorsten naar God. Als iemand dorst heeft, echt dorst, dan zegt hij als ik geen water krijg dan moet ik sterven. Een dorstend mens is eigenlijk een stervend mens. Zo komen we hier als stervende mensen, stervend in onszelf, want we komen hier erkennen dat we midden in de dood liggen. En nu zeggen we hier, dat we dorsten naar God, naar de God van het leven. We bekennen hier, dat we zullen leven als we God hebben. En zoals een dorstig mens uitziet naar water, zo zien wij uit naar de Heere. Zie, als u zo hier in de kerk gekomen bent, laat u dan niet weerhouden, maar alle dorstigen komt tot de wateren.

En nu zegt misschien iemand bij zichzelf: ach, als ik die dorst dan maar eens goed voelde, als ik maar eens zeggen kon: mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen, dan zou ik wel goed Avondmaal kunnen vieren, maar nu staat mijn stemming niet zo hoog.

Gemeente, u behoeft hier niet te komen in een hoge stemming. Van u wordt gevraagd, dat u in dat alles, ook in uw gebrek aan bezieling, bekent dat u dorstende bent, dat u stervende bent, dat u alleen het leven verwacht van de genade van God, dat u bekent en belijdt: alleen als God me laat drinken van Zijn genade, kan ik leven.

Als u zo dorst hebt, dan wil de Heere u aan Zijn tafel verzadigen. Want u krijgt hier alles voor niets. U komt hier niet uw loon halen, als u God in trouw gediend hebt. Er wordt u hier geen soldij uitbetaald, als u hebt gestreden. U krijgt het allemaal voor niets. U komt hier met lege handen. U hebt hier niets om te betalen. U krijgt het hier. U die geen geld hebt, die voor God als een arme zondaar verschijnt, koopt koren en eet, zonder geld en zonder prijs.

Wij hebben een God, Die de armen met goederen vervult, maar de rijken zendt Hij leeg heen. En zo mogen we hier komen om het ons alles te laten geven, om maar niets anders te doen dan de hand op te houden. Wij komen hier als bedelaars voor Gods troon. Als bedelaars zo arm en toch weer geen bedelaar, want we zijn in al onze armoede begiftigd met de beloften van God.

Wij komen hier zeggen: o God, we hebben niets, we hebben alleen U, de God, Die de armen roept, Die de bedelaars tot Zich doet komen, Die ons hebt aangenomen tot uw kinderen en erfgenamen. U hebt naar ons gevraagd. U hebt gezegd, dat U ons hebben wil. U hebt gezegd, dat U water hebt voor onze dorstige gemeente, verstaat u dit? Verstaat u het, dat God alleen de dorstigen roept? Dat Hij de anderen niet kan zien aan Zijn tafel? Maar verstaat u het ook, dat de dorstigen mogen komen en dat ze hier alles krijgen: het water van het leven voor niets?

Kom gij dan in eerbiedig geloof en drink dan van de genade van God. Zo iemand dorst heeft, zegt Christus, die kome tot Mij en drinke. En: Die in Mij gelooft, stromen van het levende water zullen uit zijn buik vloeien. Kom dan en laat u verzadigen. God wil uw zwak geloof weer sterken. Hij wil u alles geven: water en koren, wijn en melk. Hij wil u geven wat voor uw levensonderhoud noodzakelijk is. Hij wil maken, dat u verder kunt op uw levensweg.

Hij wil u, die stervende bent in u zelf, het eeuwige leven schenken voor niets, uit enkel genade. Als een dorstende reiziger gedronken heeft van het water, dan kan hij weer verder. Zo wil God u geven het water van het leven op uw reis door de vreemdelingschap.

Kom en laat u verzadigen.
Want onze God is de God van het leven.
En: Hij stort op hen een milde regen.

Amen.



Judas: 20 en 21

DANKZEGGING H. A.

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij hebben nu weer naar de instelling van Christus Avondmaal gevierd. In dat Avondmaal hebben we de dood van de Heere verkondigd. We hebben teruggezien naar Golgotha. En wij zullen die dood verkondigen totdat Hij komt. We hebben dus tegelijk vooruitgezien naar de dag van de wederkomst.

Het Avondmaal bindt ons aan het werk van Christus, dat Hij toen gedaan heeft. En het richt tegelijk ons geloof op het werk van Christus dat Hij doen zal - straks. Daarom spreekt het Avondmaal niet van rust en stilstand, maar het spreekt van beweging. Het dateert van Golgotha en het zal duren tot de jongste dag.

Sommigen menen, dat het Avondmaal een soort van rustpauze in het leven is, een stukje en een voorsmaak van de hemelse rust, een apart stuk van het leven - buiten de drang van iedere dag, een kerkelijke plechtigheid, een stukje stille wijding meer niet. Maar het Avondmaal staat niet buiten het leven in de rust - het staat er midden in. Want we hebben de dood van de Heere verkondigd en we deden dat in de verwachting van de dingen, die spoedig geschieden moeten.

We zaten hier onder de atmosfeer van Golgotha en de wederkomst. We hebben Avondmaal gevierd in de spanning van een tijd, die verder kort is. Het is volbracht, hebben we vandaag tot elkaar gezegd en we deden dat in de verwachting van de bazuin, die verkondigen zal: het is geschied. Want we leven tussen de redding van de wereld in het kruis van Christus en het einde van alle dingen in de grote dag van Christus.

Dit moet ons niet verwonderen. Het Avondmaal laat ons niet halt houden maar het zegt juist: voorwaarts. Want een mens, die in Christus gelooft is nooit een mens in rust, maar altijd een mensop-weg. We zeggen hier in de kerk nooit: we zijn er. Maar we zullen altijd belijden: we zullen er komen. Wij zijn een strijdende kerk. En nu staat dat Avondmaal niet als een monument van rust midden in de beweeglijkheid van de strijd, maar juist het Avondmaal komt ons zeggen, dat we op weg zijn, want we verkondigen de dood van de Heere totdat Hij komt. We moeten volharden in de strijd tot onze eigen volmaaktheid, die we nu reeds grijpen en die straks komen zal in de grote dag.

We willen nu weer in deze dankzegging luisteren naar het Woord van God, dat ons roept tot de volhardende strijd van het geloof. Onze tekst spreekt niet van rust, maar van opbouw; niet van stilstand, maar van verwachting. We willen daarom luisteren hoe God ons zegt, dat we ons moeten bewaren in de liefde van God.

We zien twee punten:
hoe we ons moeten bewaren
en waarvoor we ons moeten bewaren.

Om onze tekst te verstaan moeten we beginnen bij de eerste woorden van vers 21: bewaart uzelf in de liefde van God. Dat is de kern van deze woorden. Het voorafgaande in vers 20 en het vervolg in de tweede helft van vers 21 is de begeleiding van het hoofdmotief: bewaart uzelf in de liefde van God.

De brief aan Jacobus behoort niet tot de stukken van de Schrift, die het meest bekend zijn in de gemeente. Deze Judas, die de brief geschreven heeft, was een broer van Jezus. De Evangeliën verhalen ons wel: ook Zijn broers geloofden niet in Hem. Maar na de opstanding is dat anders geworden.

Ze zijn tot het geloof gekomen. En nu zijn ons twee van die broers met name bekend uit de jonge kerk: Jacobus die telkens wordt bijgenaamd de broer van de Heere en Judas, de schrijver van deze brief. Dat was dus niet de Apostel Judas. Judas dient zich in het opschrift niet aan als de broer van Jezus. Hij noemt zich: een dienstknecht van Jezus Christus.

De brief is gericht aan een gemeente, die ons niet nader bekend is. We weten van die gemeente natuurlijk niet veel. Dit weten we: er waren dwaalleraars in de gemeente gekomen. We hebben uit de brief van Judas kunnen horen wat voor mensen dat waren. Ik zal dat niet herhalen.

De indringers hadden zich bij de gemeente gevoegd, maar ze hadden Christus niet lief. En nu waren dat geen stille, bescheiden mensen, maar ze roerden zich geducht. Het waren mensen, die goed konden praten. Ze zeiden zelfs dat ze veel betere christenen waren dan de anderen. Zij hadden veel meer van de Heilige Geest. Dat is altijd een teken van diep verval in de kerk, als men niet meer de minste, maar de meeste wil zijn, als men niet meer dient, ook elkaar dient, maar elkaar veracht om zichzelf te verhogen.

En nu was er groot gevaar in die gemeente, dat de ware gelovigen zich lieten meetrekken. Daarom heeft Judas zijn brief geschreven om te waarschuwen tegen de dwaallichten. Heel die brief is één grote waarschuwing.

In de eerste 19 verzen zegt Judas onomwonden, wat voor mensen dat zijn: vlekken in de liefde-maaltijden, waterloze wolken, bomen in het afgaan van de herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven en ontworteld, wilde baren van de zee, hun eigen schande opschuimende, dwalende sterren, voor wie de donkerheid van de duisternis in eeuwigheid bewaard wordt.

De Bijbel zegt altijd waar het op staat. Er wordt nooit gevleid, maar altijd de waarheid gesproken ook al is die waarheid niet vleiend. Zo moet het dan ook zijn in de prediking. U moet niet een behager van mensen op de kansel verlangen, maar een dienaar van de waarheid.

En nu komt Judas in vers 21 tot het eigenlijke doel van zijn brief: bewaart uzelf in de liefde van God. Met deze liefde is hier niet bedoeld de liefde waarmee wij God liefhebben, maar de liefde van God tot ons. In die liefde moeten we ons bewaren. God is tot die mensen met de boodschap van de liefde in Christus gekomen. Over hen, die gezeten waren in schaduw van de dood is de zon opgegaan. En nu moet u dat beeld van de zon vasthouden. Ze moeten zich bewaren in de liefde van God. Hoe kan dat?

U moet die liefde zien als de zon en haar stralen. Wanneer een mens zich door de zon wil laten bestralen, dan moet hij in de zon gaan staan. Meer is niet nodig. Dan moet hij niet gaan staan in de schaduw van een huis of van een boom, want dan zijn we uit de zon, zoals we dat zeggen. Als iemand dus bewaard wil worden in de zon, dan moet hij de schaduwen niet opzoeken. En nu laat ik het beeld los.

Als een mens bewaard wil worden in de liefde van God, die in het Evangelie over ons is opengegaan dan moet hij de zonde niet opzoeken. De zonde, dat is de schaduw, dat is de donkerheid. Zo zegt God van de zondaren: Ze hebben de duisternis liever gehad dan het licht. Als een zon is de liefde van God over ons opgegaan. Maar als we zondigen, dan komen we in de schaduw. Zo was het met de dwaalleraars. Die hadden het licht van God nooit gezien. Die deden de werken van de duisternis.

Maar zo zou het nu ook gaan met de ware gelovigen als ze niet streden en waakten en stand hielden. Daarom werden ze vermaand: bewaart uzelf in de liefde van God, ga niet in de schaduw van de zonde leven, maar blijf staan binnen de lichtkring van God.

Ach, er wordt onder ons veel geklaagd over duisternis. Velen durven de liefde van God maar niet aannemen. Ze zien het licht van Gods liefde in hun leven niet. Ze leven in donkerheid. Daarom vraag ik u: zoekt u de schaduw misschien niet op? Zijn er geen onbeleden en onbestreden zonden in uw leven?

Er leven mensen met de gemeente mee, die week aan week het Woord van God horen, die week aan week wordt aangezegd: over u is de zon van de gerechtigheid opgegaan. En als aan hen dan gevraagd wordt: verstaat u het Evangelie? Weet u, dat God u bedoelt als Hij met Zijn genadeboodschap komt, dan moeten ze antwoorden: ja, we weten de weg. En toch leven ze in het donker en kennen ze geen blijdschap en zekerheid.

En zo is het ook weer geweest bij dit Avondmaal. God heeft Zijn genade weer willen verzegelen. Het is ons voor onze ogen vertoond, dat we behoren bij de gemeente van de kinderen van het licht. Als u op dan in al dat licht maar niet tot licht kunt komen, dan heeft God deze boodschap voor u; dat er zonden in uw leven zijn. En ga het dan maar na. Leg uw consciëntie maar open. Denk maar aan uw leven. Zijn er misschien geen onbeleden zonden? Denk maar eens goed. Ach, er zijn mensen in de kerk, die een zonde begaan zonder dat ze die zonde belijden. Dat kan jarenlang voor hen betekenen een verachtering in de genade.

En dan mogen ze preken horen zoveel ze willen en er mag met hen gesproken worden bij het huisbezoek en bij andere gelegenheden, dat zal alles niet baten die zonde moet eerst beleden, en dan komt de bevrijding, dan komt het licht. Soms kunnen ze maar niet begrijpen, dat ze niet tot licht komen, want het Evangelie is toch zo licht en zo rijk en het wordt toch zo aan ons allen toegezegd. Hier ligt nu voor menig donker leven de oplossing.

Bewaart uzelf in de liefde Gods. Zoek de schaduw van de zonde niet op. Wil die zonde loslaten, belijden, voor God neerleggen. En geloof dan het Woord van God. Dan komt u tot licht. Ga dan niet in de schaduw staan, maar sta in de zon. Dan komt u tot blijdschap, want u bent hier in de kerk van de kinderen van het licht.

En nu wordt door Judas ook gezegd, hoe wij onszelf kunnen bewaren in de liefde Gods. Twee dingen worden ons daarvan gezegd:
bouwt uzelf op in uw allerheiligst geloof en: doet dat biddende in de Heilige Geest.
Bouwt uzelf op in het allerheiligst geloof. Er is zoveel schaduw van zonde in ons leven.

En de allerergste schaduw is wel de schaduw van het ongeloof. Dat is ook zonde. God laat het niet aan ons over of we willen geloven of niet. Hij heeft ons bevolen te geloven. Ongeloof is ongehoorzaamheid. Alle twijfel is zonde, want we zijn geroepen tot kinderen van God.

En nu zegt Judas hier: bouwt uzelf op in uw allerheiligst geloof. Dit is natuurlijk een ander beeld dan zo even. Het gaat hier over opbouwen. Telkens wordt er in de Schrift gesproken over bouwen. Waaraan moeten we nu denken als we hier horen dat we onszelf moeten opbouwen in het geloof?

Als er gebouwd wordt moet er eerst een fundament zijn. En op dat fundament wordt dan het huis gebouwd. Zo worden de gelovigen in de Schrift wel genoemd: de stenen van het Huis van God. De kerk is een tempel. En het fundament is Jezus Christus. We zouden dus ook kunnen zeggen: bouwt uzelf op op het fundament dat gelegd is: Jezus Christus. U zult dit wel verstaan.

Het geloof zoekt het altijd bij Christus. Het geloof weet niet anders dan Jezus Christus en die gekruisigd. Zoals een klein kind maar een paar woorden kan stamelen, zo heeft het geloof in deze wereld eigenlijk maar een paar woorden te zeggen: ik geloof in Jezus Christus. Daar ligt al het andere in besloten. In Christus hebben we God. En in God heb ik alles: de hemel en de aarde. En nu mogen we op die Christus bouwen. Hij is het fundament.

Bouw op Jezus Christus: dat betekent: sta niet wantrouwend tegenover de genade van God, geef u aan Hem gewonnen. En zoek dat dagelijks. In de strijd van het leven, in de strijd tegen de zonden. In de strijd tegen de twijfel. Bouw op Jezus Christus. En dan zit in dat bouwen de gedachte, dat u verder komt. Een mens, die gelooft, blijft niet altijd dezelfde. Die wordt opgebouwd van jaar tot jaar.

Een huis moet voltooid worden, anders is de bouw nutteloos. Een christen moet volmaakt worden, anders wordt de genade verijdeld. Wij zullen die volmaaktheid hier nooit bereiken. Wij zijn mensen, die op weg zijn, op weg naar de volmaaktheid. Zo worden we opgebouwd op het fundament Christus. De gemeente is op weg naar de voltooiing. En ieder, die gelooft en het bij Christus zoekt, de maakt in zijn eigen leven iets van die voltooiing mee.

En zoals wij allen tezamen op weg zijn naar de dag van Christus, zo moet ieder van ons op weg zijn naar zijn eigen volmaking. U moet steeds vaster bouwen op Jezus Christus, het fundament. U moet het steeds meer bij Hem zoeken. U moet steeds meer gaan geloven.

En nu heeft God dit Avondmaal u weer aangericht, opdat u daardoor weer gebouwd wordt op het fundament Christus. God is daarin weer bezig geweest aan de volmaking van Zijn Huis, aan de opbouw van Zijn gemeente, maar daarom ook aan de opbouw van uw geloof en van het mijne.

Gemeente, bouw er nu op. God heeft deze tafel ingesteld, niet opdat we altijd precies dezelfde zouden blijven, maar om ons op te bouwen, om ons sterker te maken, om ons verder te brengen, want we zijn mensen op weg. En nu moet u daar weer uit leven. U moet daar weer op steunen in de strijd. U moet verder bezig zijn om uzelf op te bouwen op Jezus Christus, om op te wassen in het geloof, om sterker te staan in de genade.

God roept u. Hij heeft u vandaag weer geroepen. Hij heeft het weer gezegd: bouwt op die Christus, Wiens dood u hebt verkondigd. En nu hebt u gelijk. Dat kunnen we niet uit onszelf. Dat wist Judas ook. En daarom laat hij nog iets volgen: bouwt uzelf op in het geloof, biddende in de Heilige Geest. Daar hebt ge nu de twee kanten van uw strijd: het gebod en het gebed, uw roeping, want u moet, en uw afhankelijkheid, want u kunt het niet uit uzelf. Bouw uzelf op, dat is het ene, biddende in de Heilige Geest, dat is het andere.

Houdt dat nu beide vast. Er zijn mensen, die een van beide vergeten. Sommigen weten alleen maar van dat ene: van die roeping, van de strijd, van de opbouw. Ze weten niet, dat het enkel genade is, dat God het geeft. De kerk heeft door de eeuwen heen een scherpe strijd tegen deze mensen moeten voeren. Denk maar aan de Remonstranten: Als je maar je best doet, dan gaat het wel.

En nu zijn er ook altijd mensen geweest en ze zijn er nog, die alleen maar aan dat andere denken. Die weten niet anders te zeggen dan dit: het moet ons van boven gegeven worden. Ze vergeten de roeping. Ze zeggen: het is enkel genade, maar ach, van dat enkel genade houden ze toch niet meer dan de verminking over.

Als u de roeping en de verantwoordelijkheid vergeet, dan is het niet vroom om te zeggen, dat het enkel genade is, en dat het ons van God gegeven moet worden. Want dat is dikwijls een dekmantel om aan het ongeloof vast te blijven houden, om niet te bouwen op het fundament Christus, om de schaduwen van de zonde op te zoeken.

Doe u nu maar als Judas. Houdt dat alle twee vast: de roeping en de verantwoordelijkheid, het gebod van God om te geloven en de diepe afhankelijkheid. Aanvaardt u nu de roeping. En als u dan belijdt: Ik ben een geroepene. Ik moet gelooven. Ik mag de genade niet weerstaan. Ik sta onder bevel, wel dan moet u ook uw diepe afhankelijkheid voor God uitspreken: Heere, het is enkel genade. Het is uw verkiezende liefde. En anders niets.

Onze God is een God van genadige verkiezing. Alleen in de roepende God hebben wij onze redding. Wij hebben Hem lief, niet omdat wij zo vroom zijn of de Bijbel zo kennen of zulke ernstige Godzoeker zijn, maar omdat Hij ons eerst heeft liefgehad, omdat God naar ons heeft gevraagd, omdat God ons heeft geheiligd als Zijn volk, omdat we mogen behoren tot Zijn kerk, tot Zijn bruidsgemeente.

En nu is het juist de kracht van uw Gereformeerde belijdenis, dat u dat beide vasthoudt: roeping en afhankelijkheid. We moeten en we kunnen het niet alleen. God beveelt het ons en het is toch enkel genade. God vraagt het van ons, maar Hij moet het ons eerst schenken. Zie, als u eerbiedig uw roeping erkent als u eerbiedig belijdt: ik moet mijzelf opbouwen in het geloof, want God heeft me ertoe geroepen, dan is het ook zo eerbiedig als u dan daarbij zegt: maar dat kan ik niet van mijzelf. Als God het me niet eerst gaf, dan zou ik dat Hem niet kunnen geven. Wat ik heb aan geloof, dat heb ik van Hem gekregen.

Bouwt uzelf op in het geloof, maar biddende in de Heilige Geest, niet als Nicodemus, die zich verwonderde, dat hij moest wedergeboren worden, maar als Paulus, die liep in de loopbaan en jaagde naar de volmaaktheid en toch tegelijk beleed: het is God, die het doet, het is uit de Roepende.

Het is alleen genade. Zo heeft Luther het in het klooster gegrepen uit het Woord en zo heeft Calvijn het gezien en zo hebben onze vaderen erbij geleefd, zo is het de kracht geweest van de wolk van getuigen, die we rondom ons hebben.

En zo is het nu ook voor u. U bent geroepen om te geloven. Maar u kunt dat niet uit uzelf. U kunt dat alleen maar biddende in de Heilige Geest. U kunt dat alleen maar in diepe afhankelijkheid van God. U kunt het alleen maar op de knieën. En nu weten we zelfs niet hoe we moeten bidden, zoals het behoort. We zijn zo onmachtig, dat we zelfs onze afhankelijkheid voor God niet kunnen uitspreken, zoals Hij het vraagt.

Maar nu bidt de Geest voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En nu kan ik ook bidden. Als ik bid, dan bid ik niet alleen. Dan bid ik met de Geest mee. Dan is dat gebed van mij niet van mijzelf. Mijn gebed is het gebed van de Heilige Geest. Zo word ik dan opgebouwd in het geloof, opgebouwd op Jezus Christus, opdat ik bewaard blijf in de liefde van God, die in Christus over mij is opgegaan.

Gemeente, dat is het Evangelie van de vrije genade van God. Dat heeft God u geschonken. En Hij heeft het vandaag weer bevestigd. We kwamen hier weer aan deze tafel met lege handen. We kwamen voor God onze afhankelijkheid uitspreken. Maar we hebben tegelijk beleden, dat we hier in de kerk een fundament hebben en daarom hebben we de dood van de Heere verkondigd. En we doen dat totdat Hij komt. We zijn mensen-op-weg. Dat zien we ook in de laatste woorden van onze tekst: daar lezen we waarvoor we ons moeten bewaren in de liefde van God: verwachtende de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus tot het eeuwige leven.

We moeten bij deze woorden denken aan de rechterstoel van Christus. Straks komt de grote dag van Christus. Daarop wachten we. Deze wereld is niet af. Geen mens in deze wereld kan zeggen: zie zo, ik ben er. Telkens staan er mensen op, die een uitspraak willen doen in het grote wereldgeding. Ze willen de strijd beslechten. Zo zijn er telkens grote wereldheersers en volkerenbedwingers opgestaan, die een uitspraak deden in het grote rechtsgeding van deze wereld.

En toch is het nog geen mens gelukt, geen dictator, geen denker, geen staatsman de grote worsteling tot een eind te brengen. Een christen kan zich daarover niet verwonderen. Want hij weet, dat het grote wereldgeding nog in hoger beroep moet worden behandeld. Straks komt het gericht, waarin ook alle gerichten op deze aarde zullen worden gericht.

Zo is het in het grote wereldleven, zo is het ook in de kerk. juist die kerk is in hoger beroep. Juist die kerk zegt: het mag niet tot rust komen. We moeten vooruit naar de grote dag van Christus. Straks in het sterven is het niet uit. Wij verwachten nog iets. Wij verwachten de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus tot het eeuwige leven.

Alle mensen in deze wereld zijn mensen-op-weg. Maar alleen de christen weet het klaar en helder omdat hij weet waarheen we op weg zijn: naar het einde van alle dingen en de rechterstoel van Christus.

En nu moeten wij ons in de liefde van God bewaren. We mogen de schaduwen niet opzoeken. We moeten in de zon blijven staan. We mogen de zonde niet liefhebben, maar we moeten leven als kinderen van het licht, als mensen over wie de zon van het heil is opgegaan, als gelovigen die belijden: in licht zien wij het licht.

En als we nu ons bouwende op Jezus Christus en biddende in de Heilige Geest, onszelf bewaren in het licht van de liefde van God, dan mogen we wat verwachten. Die dan volhardt tot het einde, die zal zalig worden. Die zal straks barmhartigheid ontvangen in het gericht. Zo gaan we de dag van Christus tegemoet.

Er is geen rust in ons leven. We hebben hier geen vaderland, we zijn mensen-op-weg. We hebben geen tijd om te jubileren. Al worden we oud en al leggen we de arbeid neer, de strijd van het geloof blijft. De wapenrusting kan niet worden afgelegd, want de Satan gaat nog altijd rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden.

We blijven de strijdende kerk. De kerk is altijd in beweging, altijd een leger te velde, altijd een leger op mars. Daarom moeten we ons altijd blijven bouwen, verder bouwen, al maar bouwen, ons leven lang bouwen op het fundament. Maar dit is nu de rust, midden in de beweging van de strijd: we verwachten barmhartigheid van Jezus Christus straks in het eeuwige leven. We zijn in hoger beroep.

Ach, dat is ook onze rust in de vragen, waarmee we te worstelen hebben. Wat een vraagtekens zijn er in ons leven. Wat een onrecht, wat een verdrukking. Wij hebben onze vragen en in Rusland hebben ze de verdrukking en het onrecht hebben we overal, maar hier en daar zijn we in gemeenschap met Gods hele wereldkerk in hoger beroep. Wij verwachten barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus. Daarheen zijn wij op weg. En daarvoor moeten we ons bewaren in de zon van de liefde van God.

't Sal hier haest sijn gedaen, zegt ons Wilhelmus Ja, 't zal hier haast zijn gedaan. Wij hebben de dood van de Heere verkondigd en we doen dat totdat Hij komt. We gaan nu weer verder.

We hebben geen rust. De dag van Christus, dat is onze rust. Daarom zegt het Woord; Als deze dingen dus allemaal vergaan, hoedanig behoort u dan te zijn in heilige levenswandel en in godsvrucht, u, die de komst van de dag van God verwacht en daarnaar verlangt, (2 Petrus 3:11,12 Herz Stvert)

Gemeente, u hebt nu weer Avondmaal gevierd. U hebt hier gegeten en gedronken onder de spanning van Golgotha en de wederkomst, van de verzoening en de voleinding. En nu gaat u het leven weer in. Straks bent u weer thuis en morgen roept de arbeid. Maar vergeet niet, dat u Avondmaal hebt gevierd dat God u weer gezegd heeft, dat u strijden moet in het geloof.

Dat u weer verder moet bouwen op Jezus Christus. En dat u moet leven in de verwachting van Zijn barmhartigheid.

Strijdt u dan de goede strijd van het geloof. En doe dat - totdat Hij komt.

Amen.