Preek door ds. J.W.Tunderman

gehouden te Helpman

op 13 October 1940

96 :3
Gez.1 : 9

Schriftlezing

2 Cor.6:11-18

11 Onze mond heeft zich vrijmoedig voor u geopend, Korinthiërs, ons hart staat wijd open.
12 U neemt geen kleine plaats in ons hart in, maar zelf bent u enghartig.
13 Zet dan ook van uw kant - ik spreek als tot mijn kinderen - uw hart wijd open.
14 Vorm geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeenschappelijk met wetteloosheid, en welke gemeenschap is er tussen licht en duisternis?
15 En welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial? Of wat deelt een gelovige met een ongelovige?
16 Of welk verband is er tussen de tempel van God en de afgoden? Want u bent de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft: Ik zal in hun midden wonen en onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn.
17 Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere, en raak het onreine niet aan, en Ik zal u aannemen,
18 en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige. (Herziene Statenvertaling 2010)

Tekstlezing

Hosea 2:13-16

13 Daarom, zie, Ikzelf ga haar lokken,
haar de woestijn in leiden,
en naar haar hart spreken.
14 Ik zal haar daarvandaan haar wijngaarden geven,
en het Dal van Achor tot een deur van hoop.
Daar zal zij zingen als in de dagen van haar jeugd,
als op de dag dat zij wegtrok uit het land Egypte.
15 Op die dag zal het gebeuren,
spreekt de HEERE,
dat u Mij zult noemen: mijn Man,
en Mij niet meer zult noemen: mijn Baäl !
16 Dan zal Ik de namen van de Baäls uit haar mond wegdoen
en aan hun namen zal niet meer gedacht worden.
(Herziene Statenvertaling 2010)


119: 36, 73 en 84
79 : 7

Hosea 2 : 13 - 16
Helpman
13-10-'40

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

De liefde Gods is in Jezus Christus overvloeiend. Want die liefde is geheel uniek. Niets is naast haar te noemen of met haar te vergelijken. Buiten die liefde hebben we niets, en in die liefde bezitten we alles.

Die geheel unieke liefde treedt ons niet tegen in het woord der vergeving en de belofte van het eeuwige leven alleen, maar ook in iedere gave, die wij van God ontvangen, in alle geluk en vreugde, in brood en kleding, in gezin en arbeid, in iedere teug blijdschap die we drinken. Voor het geloof is dat alles doorzichtig.

Je ziet er doorheen. Het is als glas voor uw oog en u ontwaart het vriendelijk aangezicht van de Vader. U proeft Zijn liefde in de gaven. Zo geeft iedere dag een smaak van het eeuwige leven in Gods gunst en is dit leven reeds vervuld van de glans van de eeuwige zaligheid. Voor het geloof is de liefde van God geheel uniek in alle dingen.

Maar waar het geloof ontbreekt, daar zien we niet door de gaven heen en daar ontgaat ons het licht van de liefde van God. Dan is Gods gunst voor ons bewustzijn in de gaven niet het beheersende. En dan is Zijn liefde daarin niet meer het geheel unieke.

Hoe dikwijls zien we de gaven los van God. Dan nemen wij die gaven zonder de liefde Gods erin te kennen. Dan is het ons niet meer om Hem te doen, maar krijgt het onze de volle nadruk: onze wensen, onze rust, onze levensbehoeften, ons brood, ons inkomen, ons leven.

En dan noemen we naast God nog andere factoren, waaraan ons geluk hangt: de staat en zijn wetgeving, de maatschappij en haar veiligheid, het geld en zijn weelde, de moderne samenleving en haar comfort, onze arbeid en zijn resultaat, ons verstand en zijn prestaties, onze persoonlijkheid en haar ontwikkeling.

Al zeggen we dan honderdmaal: aan Gods zegen is alles gelegen, toch is ons vertrouwen op de samenleving en op onszelf de grond van ons leven geworden. God slaat nu in Zijn liefde dat alles ons onder de handen weg, opdat we Hem zullen zien in Zijn liefde.

Ik bedien u het Woord van God over Gods liefde als de geheel unieke en wij horen

eerst van de woestijn,
daarna van de wijngaarden en
ten slotte van de overwinning van Gods liefde.

Onze tekst spreekt allereerst van de woestijn: Daarom, zie, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn en Ik zal naar haar hart spreken.

In tegenstelling met verreweg de meeste profeten heeft Hosea zijn profetische roeping niet in Juda, maar in Israël volbracht. Hij profeteert onder de laatste koningen uit het huis van Jehu. Jehu heeft het huis van Achab uitgeroeid en een einde gemaakt aan de Tyrische afgoderij van Izebel. Hij heeft dat op niets-ontziende wijze gedaan. Maar Jehu heeft in zijn ijver zichzelf gezocht. Het geheel unieke van de liefde van God voor Israël is hem ontgaan. Daarom liet hij de hoogtedienst ongemoeid.

En ongemerkt deed de afgoderij met de Baäls weer zijn intrede in het leven van Israël. Van die Baäls moet steeds in het meervoud gesproken worden. Want er was niet een Baäl, maar er waren ontelbare. Iedere stad, iedere vlakte, iedere heuvelrij had zijn eigen Baäl. Want in de Baäls werd de vruchtbaarheid van de bodem goddelijke eer toegebracht. Daarom offerde Israël op iedere hoogte en onder iedere boom aan de Baäls.

In dat offeren wilde het heerschappij uitoefenen op de vruchtbaarheid van de grond. Het kocht in de offers als het ware een overvloedige oogst. Het dwong de Baäls de bodem te zegenen. Van liefde was daarin geen sprake, noch bij de Baäls noch bij Israël. Offerdienst was een commerciële ruilhandel geworden: voor een goed offer hoopte men op een goede oogst.

Ach, had Israël nu maar het verbond volkomen gebroken en zijn God vergeten. Dan zou het de heidenen gelijk geworden zijn. Maar het hield ook aan de HEERE vast. Het bracht Hem zijn offers, bij voorkeurop de plaatsen waar reeds de aartsvaders geofferd hadden. Zo was de HEERE voor Israël niet meer de geheel Enige, aan Wiens liefde het alles te danken had.

Hij was voor Israël één uit velen geworden, een Baäl onder de Baäls, de god onder de goden. En wat Israël bezat, dankt het voor zijn bewustzijn niet aan de HEERE alleen, maar aan de Heere en aan de Baäls. God was Baäl-Jahwe geworden, de Baäl van Bethel en Gilgal, in onderscheiding van Baäl-Berith, Baäl-Gad, Baäl-Hanan, Baäl-Salisa, Baäl-Zefon en welke andere namen nog genoemd mochten worden.

Tegenover die ontrouw predikt Hosea het verbond van God met Israël. Dat wil zeggen: Hij predikt de HEERE als de geheel Enige in Zijn liefde. Telkens stelt God Zijn verbond als een huwelijk voor. De HEERE is de Man van Israël en Israël is Zijn vrouw, de kerk is de bruid van Christus. Nergens echter wordt dat zo op de voorgrond gezet als in de profetieën van Hosea. Juist in de tijd van Israëls diepst verval gaat God getuigen van Zijn verbond als van een huwelijk.

Heel de inhoud van dit Hosea-boek kan worden samengevat in de woorden: Noem Mij niet: mijn Baäl, maar noem Mij: mijn Man. Dat is de kreet van God, die hier van iedere bladzijde omhooggaat. U hoort hier God roepen als een man, die zijn vrouw terugroept uit de vervreemding.

Want het verbond is een huwelijk. Reeds het huwelijk onder mensen weet van een liefde, die geheel uniek is en onvergelijkelijk. Het huwelijk is een beeld van Christus en Zijn gemeente. Als het oprecht is, dan kan in het huwelijk naast de naam van de één geen tweede genoemd worden. Dan wordt geen enkel beeld en geen enkele herinnering aan een ander bewaard. Dan vult de een de horizon van de ander volkomen. Een is hier alles en twee is hier niets. Want hier wordt de cirkel gesloten. En die cirkel kan niet doorbroken worden, tenzij de ontrouw de banden breekt en de gemeenschap verscheurt.

Zo was in Israël de cirkel gebroken. Israël was voor God het geheel unieke volk van Zijn verkiezing. Maar Israël ontsloot zijn hart voor de HEERE en voor de Baäls. God was niet de Onvergelijkelijke, naast Hem werden de namen van de Baäls genoemd. Dat was ontrouw. En dit wordt door de Heere gebrandmerkt als hoererij, veel ontzettender dan echtbreuk onder de mensen. Israël wandelt niet meer de HEERE achterna, maar het loopt achter de Baäls aan en het vernietigt zijn leven in dat geestelijk overspel.

Daarom is Gods hart geraakt vanwege die ontrouw. En u hoort die ontroering in de eerste woorden van dit hoofdstuk: Klaag uw moeder aan, klaag haar aan, want zij is Mijn vrouw niet en Ik ben haar Man niet.

En dan hoort u in dit boek het rommelen van Gods gericht. Het trouwverbond is door Israël gebroken. Het wordt elke dag geschonden. Er is zoveel passie in Israël voor de vreemde goden. Het leven van dat volk is zo vol van zwoele vroomheid. Het geestelijk overspel is voor Israël een levenshouding geworden. Het hart klopt er niet eens meer van. Het is een schaamteloos leven in geestelijke echtbreuk.

Nu voelt u wel wat hier komen moet: Nu moet God ook van Zijn zijde het verbond breken, de scheidbrief aan Israël geven en verklaren, dat het nu voorgoed uit is. U voelt dat nader komen. En het komt ook over Israël. God gaat de scheidbrief geven. Israël wordt buitengeworpen. Het gaat straks onder in de ballingschap. Als een tienstammenrijk komt het nooit meer op uit zijn val. God werpt Israël uit het land van overvloed als het ware weer terug in de woestijn, waaruit het eens in Kanaän werd gebracht. Daar zal het geblakerd worden door de hitte en geteisterd door de honger, geschroeid door dorst en bedreigd door gevaren.

Al wat Gods gunst en liefde Israël schonk zal Israël worden afgenomen. Dat alles zal worden afgestroopt, zodat Israël overblijft in zijn naakte bestaan zonder meer. En zo zal het dan in de ballingschap worden neergeworpen als een prooi voor ieder die het vertrappen wil.

In Gods gave komt Zijn geheel enige liefde tot ons. Hoe heeft Israël genoten van Gods gaven toen het beslag legde op de heuvels en dalen van Kanaän! En hoe heeft het hart van Gods volk onder het Nieuwe Testament de liefde Gods gesmaakt in de gaven van Zijn liefde. Hoe nabij was Hij ons in dat alles!

Maar voor ons bewustzijn is Gods liefde daaruit geweken. Hoe zelden zagen wij in het brood op de tafel een glimlach van de hemel. En hoe weinig wisten wij ons in onze levensvreugden gekoesterd door de liefde van God. Daarom is God in het dagelijks leven zo ver van ons. Ons geloof ziet Hem niet als zeer nabij. Want het geloof ontbreekt ons.

Wij hebben zo oog gekregen voor de factoren en de middelen waarvan God in Zijn soevereiniteit gebruik heeft willen maken om ons te zegenen. De wetten van de staat schenen ons voor het dagelijks leven vrij wat meer te geven dan de liefde van God. En het maatschappelijk bestel verschafte ons immers een vaste bodem onder de voeten. En in die staat en in die maatschappij hadden wij ons verstand en onze kennis en onze energie gekregen om vooruit te komen.

Dat alles nu vatten we samen als de natuurlijke gaven van het natuurlijke leven en dat stellen we telkens tegenover Gods genade. We hebben het leven verscheurd en in tweeën getrokken. Gods liefde was ons niet alles. Maar naast Gods liefde hadden we nog iets anders. Gods genade was ons een factor naast andere factoren geworden. U moet niet zeggen, dat het zo niet naar waarheid is, want waarom spreken we dan nog telkens van een natuurlijk leven naast het leven uit de genade van God. Dat was binnendringende Baälsdienst.

U hebt het voelen aankomen. Of misschien hebt u het niet gevoeld en kwam het onverwachts over u: God moest daarin grijpen, omdat Zijn liefde werd miskend. Wij zien nu weer iets van ons naakte bestaan. Daarin is het gericht van God.

Maar daarin is het gericht van Zijn liefde. Want al zegt God in Hosea dat het uit is tussen Hem en Israël, dat kan het laatste woord niet zijn. Israël wordt teruggeworpen in de woestijn. Dat is het gericht.

En toch is Gods liefde daarin de drijvende kracht: daarom zie, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn en daar zal Ik naar haar hart spreken.

In de woestijn heeft Israël veertig jaren lang verkeerd. En het stond daar tegenover God in zijn naakte bestaan. Het had geen akkers en schuren, geen wijngaarden en vruchtbomen.

Maar het is achter de HEERE aan gegaan in een land, waarin niet wordt gezaaid, door hete en droge steppen. Daar heeft God gesproken naar het hart van Israël. Want Hij sprak van Zijn liefde als een geheel unieke: Israël, Ik ben uw God en u bent Mijn volk. Ik ben van u en u bent van Mij.

Zo lokt God Zijn volk voor de tweede keer in de woestijn. Het gaat de ballingschap in. Daar zal het alles missen. Maar daar zal God spreken naar het hart van Israël. Daar zal het trouwverbond opnieuw bevestigd worden. Want daar zal Israël onder het gemis van alles weer geperst worden om het uit te snikken: U, mijn God, U bent mijn Enige. U heb ik alleen.

Zo spreekt God in de woestijn weer van Zijn liefde als de geheel enige en zo wordt Zijn Woord daar weer gekend en verstaan. Al blijft ons dan niets over dan het naakte bestaan dan is ons toch alles gebleven: Gods liefde in Jezus Christus, buiten welke wij niets hebben en waarin wij alles bezitten.

Zo lokt Hij ons in de woestijn, opdat we daar achter Hem aan wandelen in een land waarin niet wordt gezaaid. Daar zal ons hart niet meer de factoren opsommen, die ons levensgeluk, onze hoop en verwachting hebben bepaald. Daar zal ons God alleen zijn overgebleven als een vrouw, die van al haar vrienden verlaten, zichzelf weer terugvindt bij haar eigen man. En daar zullen we belijden: U bent mijn Enige. U heb ik alleen.

Daar is de woestijn tot een wijngaard geworden. En Ik zal haar geven haar wijngaarden vanaf dat ogenblik en het dal Achor tot een deur der hoop.

Er wordt hier van terugkeer uit de ballingschap gesproken. De tien stammen zijn in hun geheel nooit weergekeerd in Kanaän. Maar de twaalf stammen worden hier gezien als een geheel: Juda zal terugkeren uit Babel en komen te Jeruzalem. En bij dat terugkerende Juda zullen vele kinderen van het Tienstammenrijk zich voegen, zodat een overblijfsel van de twaalf stammen straks weer zal wonen in hun eigen land.

Dan zal de wortelbelofte van het verbond worden vervuld. Christus zal geboren worden in Bethlehem. In Zijn vlees zal het verbond voor eeuwig worden vastgelegd. En Hij zal het offer van de verzoening brengen aan het kruis van Golgotha. Hij zal de dood en de zonde voor eeuwig overwinnen.

En in het werk van Christus zal de liefde van God weer ten volle worden ontsloten, zodat het hele leven van de kerk vol zal zijn van de liefde van God en ieder stuk brood weer zal spreken van Zijn eeuwige gunst en Zijn onveranderlijke trouw.

Zo geeft God weer de wijngaarden terug. Dat is: zo maakt Hij het leven weer vol van de gaven van Zijn liefde. Zo zal Israël en zo zal straks de kerk weer beladen worden met de weelde en de schatten van het leven in de liefde van God. Na de beroving komt weer de volle beker van Gods weldadigheid.

En zo stelt God het dal Achor tot een deur der hoop. In het dal Achor was Israël destijds gekomen toen het Jericho had ingenomen. Het dal Achor was ingangspoort van Kanaän. Dat was de deur, die de toegang tot het land ontsloot. Door het dal Achor is Israël onder Jozua tot zijn bezitting ingegaan.

Zo zal Israël weer voor de tweede keer Kanaän binnenkomen. Daar zal Gods volk weer wonen naar Zijn Raad. De deur zal ontsloten worden door de HEERE, Die opent en niemand sluit.

Dat alles is ten volle vervuld in Jezus Christus. Hij heeft Zijn Geest uitgestort. En door de Geest leert Hij Zijn kerk te leven als de bruidsgemeente. De bruid wandelt de Bruidegom na in het geloof ook midden door de woestijn.

Daar belijdt ze: U, Christus, U bent mijn Alles. Maar door de Geest leert de bruid ook in de gaven alleen de Bruidegomsliefde van Jezus Christus kennen.

In de gave van Gods liefde in Christus dragen we een hoge verantwoordelijkheid. Telkens moet ik belijden: ik kan die gaven nu niet dragen, want in Uw gaven bent U mij nog niet alles geworden.

Wat u onmogelijk is, dat wordt u mogelijk door de Geest. Hij leert u naar die verantwoordelijkheid te leven, zonder nochtans te bezwijken. Dat doet de Geest, Die in u is, de Geest, Die u samenbindt met Jezus Christus en Die van die samenbinding uw bewustzijn al meer vervult.

Want daar zal zij zingen als in de dagen van haar jeugd en als in de tijd toen zij optrok uit Egypte. God ontsluit de deuren. Hij ontsluit de gaven die van Jezus Christus zijn. Zo overlaadt Hij ons dag aan dag. En zo doet Hij ons tot een grote verantwoordelijkheid ingaan. Maar Hij ontsluit ook de deur van het hart van de bruid, zodat zij gaat zingen als in de dagen van haar jeugd.

U moet hier terugdenken aan de tocht door de Rode Zee. Israël stond toen voor de woestijn, voor een wereld van onherbergzaamheid. En dan gaat Israël zingende de onherbergzaamheid in. Haar hart werd ontsloten omdat ze met God ging als een vrouw met haar man. En Gods hart werd verrukt toen Hij in dat zingen Israëls trouw en overgave hoorde.

Zo was het in de dagen van Israëls jeugd. En zo vernieuwt God het door Zijn liefde, die geheel uniek is en nergens mee te vergelijken. Zo heeft de kerk gezongen omdat ze zich de bruid van Christus wist, gezongen ook in de bitterste tijden, gezongen als ze tot het leven inging en God haar ruimte bereidde en ze de hand mocht leggen op de schatten van het leven, op welvaart en vrede, op zegen en overvloed, omdat ze in dat alles de liefde van Christus zag en aanvaardde.

Dat was haar de hoogste verrukking, als God haar leidde uit moeite en verdrukking, uit vervolging en lijden, na de Spaanse tijd en na de Franse, na de bangheid der Afscheiding en de bitterheid van de Doleantie.

Daar zal zij zingen als in de dagen van haar jeugd. Zij zal zingen omdat de liefde van God telkens weer in de woestijn haar hart ontsluit voor het geheel enige in Zijn liefde.

En daarin is de overwinning aan de liefde van God. En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat u Mij noemen zult: mijn Man, en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baäl. En Ik zal de namen van de Baäls van haar mond wegdoen en zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden.

God heeft zelfs de herinnering aan die namen uit Israëls leven weggedaan. Zijn volste vervulling heeft die belofte gevonden in de uitstorting van de Heilige Geest. Waar de naam van de Heere naast de namen van de Baäls nog slechts wordt genoemd, daar is Hij de Enige niet, maar slechts een uit velen.

Maar als de Geest is uitgestort, dan wordt in de gemeente van de apostelen slechts de Naam van Christus genoemd. Dan is Hij de enige Naam, die onder de hemel gegeven is door Welke wij moeten zalig worden. En dan is de ongebroken belijdenis van de bruidsgemeente: Jezus, Jezus en Jezus alleen.

En Hij doet telkens de namen van onze lippen weg. Wij hebben zoveel namen naast Hem genoemd. We hebben hierop gesteund en daarop ons vertrouwen gesteld. U schrikt misschien. Moet ik nu de woestijn in? Wordt ons gezin verscheurd? Moeten we gebrek lijden? Gaat alle gevoel van veiligheid ons begeven?

Nu, vreest niet. Daar zult u zingen als in de dagen van uw jeugd. Want alle namen naast die van Christus zullen uit uw mond en uit uw hart worden weggedaan.

En wij zullen vermelden de Naam van de Heere van geslacht tot geslacht en tot in eeuwigheid.

Geloofd zij de Naam van Jezus Christus.

Amen.