Ps. 77:8

WET

Ps. 17:3 (eerste helft)

 

Hebr. 12:14-24

14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. 15 Ziet daarbij toe, dat niemand verachtere van de genade Gods, dat er geen bittere wortel opschiete en verwarring stichte, en daardoor zeer velen zouden besmet worden. 16 Laat niemand een hoereerder zijn, of onverschillig als Esau, die voor een spijze zijn eerstgeboorterecht verkocht. 17 Want gij weet, dat hij later, toen hij toch de zegen wilde erven, afgewezen werd, want toen vond hij geen plaats voor berouw, hoewel hij het onder tranen zocht.

18 Want gij zijt niet genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind , 19 tot het geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken werd; 20 want zij konden dit bevel niet dragen: Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd. 21 En zo ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving. 22 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion , tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, 23 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, 24 en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed van de besprenging , dat krachtiger spreekt dan Abel.

 

Hebr. 12:25-29

25 Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen , hoeveel te minder wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen spreekt. 26 Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. 27 Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering van de wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. 28 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag , 29 want onze God is een verterend vuur.

 

Ps. 97: 1 en 2

Ps. 95:4

Ps. 68:17

 

 

 

Hebreeën 12:25-29

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

            Pasen is het feest van de grote wereldomkeer, de grote wending in de geschiedenis van de Schepping van God.

            Die schepping was de ijdelheid en de zonde en de dood onderworpen, toen de mens als hoofd van de schepping, zich van God afkeerde.

            Maar op die opstandingsmorgen heeft de grote wereldommekeer plaats. Want Jezus Christus staat uit de doden op, nadat Hij de zonde en de duivel overwonnen heeft en Hij doet dat als het nieuwe hoofd van Gods gevallen schepping.

            Daarmee heeft Hij voor de hele schepping van God het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht. Want als vrucht van Zijn opstanding keert Hij die schepping weer naar God toe, Hij vernieuwt ze en zal ze eenmaal weer aan de Vader overgeven als Hij ze door vuur gereinigd heeft.

            Pasen is echter niet alleen de grote omkeer in de schepping van God, maar ook de grote wending in het leven van Gods gemeente op aarde.

             Want op die opstandingsmorgen gaat de bedeling van het Oude Testament over in de bedeling van het Nieuwe Testament. De bedeling van de belofte en de schaduwen in de bedeling van de vervulling

            Voor die oude bedeling had God een heiligdom ter beschikking vol ceremoniën, hoogwaardigheidsbekleders en dikke gordijnen.

            Een gordijn scheidde de voorhof af van de buitenwereld, zodat niemand binnen mocht gaan, die zich niet ceremonieel gereinigd had. Een tweede gordijn maakte weer scheiding tussen de voorhof en het heilige, waar alleen de priesters mochten komen en dan eindelijk nog een gordijn, waarachter zich het heilige van de heilige bevond. Daarin mocht alleen de hogepriester zijn werk verrichten.

            Door het werk van Christus zijn al die gordijnen doormidden gescheurd. De middenmuur van de afscheidingen is gebroken. Nu hebben allen vrije toegang tot de troon van de genade door het bloed van Jezus en geen aardse hogepriester is meer nodig met zijn staf van functionarissen om tot God te naderen en geen heilige van de heilige, waar één voor allen het priesterwerk verrichten zal.

            Als we hier bij de gratie van God als gemeente van Jezus Christus mogen vergaderen, dan is het hier bij het geopende Woord van God een heiligdom van de Here, even heilig als het eens was in het Heilige van de heilige, waar de hogepriester met neergeslagen ogen vol schroom zijn werk verrichtte bij de ark met de cherubs.

            En nu in de gemeente van het Nieuwe Testament door Gods eigen hand alle gordijnen zijn weggenomen en alle afscheidingen gebroken zijn, nu we hier in de kerk mogen samenkomen als in een heilige van de heiligen, vlak onder de troon van God, nu heeft ook het heiligdom zijn begrenzing naar buiten verloren.

            Nu is er geen ongewijd gebied meer, geen profaan terrein, dat afgescheiden is van het heilige van God. Want de richting is in het tegenovergestelde veranderd.

            Want in de oude bedeling ging de priester met het dierenbloed vanuit het onheilige buitengebied het heiligdom in. Maar nu is de richting tegenovergesteld: Vanuit het heiligdom van de gemeenschap en de ontmoeting met God gaan we allen als priesters en priesteressen de onheilige wereld in om daar midden in het gewone leven God te dienen en nu wordt de hele wereld een tempel van God. Geen stuk van het leven is nu gemeen of onrein, maar alles wat we in deze wereld maar omvatten kunnen moet aan de Here worden opgedragen als een offerande van lof tot ons stembiljet van a.s. woensdag toe.

            Daarin dat wij allen priesters zijn en het heilige in onze handen mogen dragen ter ere van God en vrije toegang hebben in het heiligdom voor de troon van de genade, daarin ligt het begin van de eeuwige vreugde, daarin ligt de zaligheid van de nieuw testamentische gemeente.

            Maar daarin ligt ook een gevaar. Wat een verschil tussen die Israëlieten, die daar met beschaamde gezichten in de voorhof stonden en wij, die alle dagen met het heilige omgaan en ons doen en laten op allerlei levensgebied naar het Heilige, naar Christus noemen.

            De kerk van het Nieuwe Testament verkeert in dit gevaar: dat ze 't heilige gemeen gaat maken, dat ze gaat denken: God neemt het niet meer zo nauw met het heilige, dat ze gaat menen; dat God onder het Oude Testament een God was die voor Zijn heiligheid ijverde, maar dat Hij onder het Nieuwe Testament Zich alles laat welgevallen en alles door de vingers ziet.

            Dat gevaar dreigde reeds de Hebreeën, aan wie onze tekstwoorden gericht zijn, dat gevaar dreigt evengoed de kerk van de twintigste eeuw: ze slaapt in een heiligdom, ze vergeet de heiligheid van de Here vlak onder de troon van God.

            Velen denken: Het is nu zo ernstig niet meer in de kerk als vroeger in de tabernakel.

             Maar de Schrift zegt, dat het in Gods heiligdom veel ernstiger is geworden sinds het voorhangsel gescheurd is en wij allen toegang hebben.

            En daarom moeten wij acht geven op de stem van God uit het heiligdom.

            Wij horen in onze tekst hoe

 

            GOD SPREEKT IN HET BEWEGEN VAN DE DINGEN

 

            en letten op drie aspecten:

 

            HET EERSTE BEWEGEN VERGEZELT HET EERSTE SPREKEN

            HET TWEEDE BEWEGEN VERGEZELT HET TWEEDE SPREKEN

            HET ONBEWEEGLIJK KONINKRIJK BLIJFT IN HET BEWEGEN

 

            We zien dus in de eerste plaats het eerste bewegen vergezelt het eerste spreken.

            Dat eerste spreken is het spreken van God in het Oude Testament en in het bijzonder op de Sinaï.

            Onze tekstwoorden zullen u op het eerste gezicht niet duidelijk zijn.

            In vrije bewoordingen weergegeven staat er dit: Zie toe, dat gij , nu God in de nieuwe bedeling tot ons spreekt, de stem van God niet verwerpt.

            Want de Israëlieten zijn niet ontkomen onder de oude bedeling, toen sprak God op de aarde, op Sinaï, door Mozes.

            Hoe zullen wij dan ontkomen in de nieuwe bedeling als we Gods stem verachten, nu God niet meer op de aarde, maar door Jezus Christus, dat is uit de hemel tot ons spreekt.

            Want in de oude bedeling bewoog God de aarde maar nu beweegt God niet alleen de aarde, maar ook de hemel, ja God beweegt alle beweeglijke dingen, opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn.

            Daar wij nu dat onbeweeglijke als een koninkrijk van Hem ontvangen hebben, zo laten we God eerbied bewijzen. Want onze God is een verterend vuur.

            Het gaat dus hierover, dat God tweemaal spreekt eenmaal in de oude bedeling en eenmaal in de nieuwe, eenmaal op de aarde en eenmaal uit de hemel; en met dat tweeërlei spreken gaat tweeërlei bewegen van de dingen gepaard: eenmaal een bewegen van de aarde en eenmaal een bewegen van hemel en aarde. Maar in dat vreesaanjagende bewegen van de dingen hebben wij een onbeweeglijk koninkrijk en daarom moeten wij God eerbiedigen, want in dat spreken en in dat bewegen is onze God een verterend vuur.

            Dat eerste spreken en eerste bewegen doelt op de openbaring van God op de Sinaï en daarin wordt de gehele openbaring van het Oude Testament getypeerd. God sprak toen op de aarde.

            God had Israël bevel gegeven de berg te heiligen dat wil zeggen niemand mocht de berg aanraken en iemand, die de berg aanraakte, zelfs een dier zou gestenigd of met een pijl doorschoten worden.

            Nadat die berg drie dagen door die afpaling geheiligd was, kwam er een donkere wolk boven op de berg met donderslagen en bliksemstralen en met een hevig bazuingeluid.

            Toen het volk die donderslagen hoorde en die bliksemstralen zag en die donkere wolk en dat brandende vuur, toen stond het volk van verre met schrik en ontzetting, bevende voor de stem van de Here, die uit die wolk sprak.

            En toen ging de Middelaar van het Oude Testament Mozes de berg op, naar boven in de eenzaamheid om daar als één man voor het hele volk voor de openbaring van Gods heerlijkheid te treden.

             En zo vreeslijk was het gezicht dat Mozes, die geweldige profeet van het Woord van God, die man Gods, die met God sprak als een vriend met zijn vriend, bevende voor die bergtop stond.

            Zo heeft God Israël Zijn wet gegeven. U moet dat bewegen van de aarde, die donderslagen en die bliksemstralen goed verstaan.

            Velen menen, dat God daar Israël Zijn wet voorhield als een wet van de werken, die Israël moest volbrengen wilde het de zaligheid beërven. Een soort van werkverbond dus. En God toornde daar dan omdat Israël die wet niet volbrengen kon.

            Maar zo verstaan we Gods bedoeling met de wet van de tien geboden niet. Die wet is Israël gegeven als een wet van de dankbaarheid voor de verlossing uit Egypte, evengoed als zij ons gegeven is als een wet van de liefde en van de dankbaarheid voor de verlossing uit de zonde en de dood.

            Toen God met Abraham Zijn verbond oprichtte kreeg Abraham het bevel: Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht. Dat was de regel van het Verbond en dat verbond was een verbond van de genade.

            Zo heeft God Israël nu in de wet van de tien geboden een uitlegging gegeven van dat woord aan Abraham: Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht. Daarom hoorde de wet van de tien geboden tot het verbond van de genade. God had Israël uit Egypte verlost. Daarom sprak God dan ook: Ik ben de Here, Uw God, die U uit Egypteland, uit Uw diensthuis uitgeleid hebt. Het was dus de God van Israël, die aan dat volk Zijn wetten gaf, opdat dat volk zou weten hoe het in het Verbond moest wandelen, en Hem dankbaar moest zijn.

            Daarom was God daar op die Sinaï niet met meer toorn vervuld, dan nu als de Hij in de morgen-samenkomst van de Nieuwtestamentische gemeente die wet opnieuw afkondigt als een regel van de dankbaarheid.

Bij Israël hoorde die wet dus ook thuis in het stuk van de dankbaarheid. Als er ook tegenwoordig nog mensen zijn, die in de kerk de donder van de wet willen horen, laten ze dan niet vergeten, dat die wet voor Israël de wet van de dankbaarheid was, de regel om naar te leven en om vruchten van de bekering voort te brengen.

            En God heeft Zijn donderslagen en Zijn bliksems laten stralen om Israël te doen verstaan, niet dat Hij tegen Israël toornde, want het was juist de dag van de Verbondsvernieuwing, maar tegen de zonde en de ongerechtigheid.

            Israël leefde nog onder de oude bedeling. De volle Raad van God was ze nog niet geopenbaard.

            Daarom heeft God met geweldige tekenen, met het bewegen van de aarde, het roken van de berg, het rollen van de donder en het stralen van de bliksems die wet van de dankbaarheid diep in het volk ingeprent, opdat het volk in de loop van de geslachten zou blijven spreken van die vreselijke dag, toen God Zich openbaarde als de heilige God, die de zonde haatte en de gerechtigheid liefhad.

            En als Israël dan in zonde viel en merkte dat het ook die wet van de dankbaarheid niet volbrengen kon, dan zou het uitzien naar de beloofde Messias, die als de overste Leidsman van Zijn volk Zijn volk zou voorgaan in de dienst van God en zo werd die wet van de dankbaarheid de tuchtmeester tot Christus.

            Naar die Christus hebben de gelovigen van de oude bedeling uitgezien van jaar tot jaar.

            Nog vele malen heeft God de aarde bewogen en dan sidderde Israël. Dan rolden de scharen van de vijanden als vloedgolven over het land, dan kwamen de wereldrijken in beweging, totdat het tenslotte scheen of God tot Israël niet meer sprak. Dat was in de dagen van de profeten Zacharia en Haggaï, die tegelijkertijd profeteerden.

             Toen werd de aarde niet meer bewogen, toen sprak God niet meer tot Zijn volk.

            En als Israël zich dan van die wet afkeerde, als het volk het verbond verliet, dan sprak God opnieuw door de mond van de profeten en dan bewoog Hij opnieuw de aarde, dan rolden de scharen van de vijanden als watergolven over het land,

            En die Israëlieten, die de stem van God, die op aarde tot hen gesproken had, niet gehoorzaamden, die zijn, zoals onze tekst zegt, niet ontkomen.

            Als zij het verbond opzettelijk braken, als ze weigerden te wandelen, naar de wet van de dankbaarheid, dan zou Gods wraak hen verteren: zo iemand die de wet van Mozes had te niet gedaan, die stierf zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen.

            En als het gehele volk van de wet van de Here afweek, dan sprak God opnieuw op de aarde met Zijn oordelen, dan kwam de aarde in beweging, dan rolden de scharen van de vijanden als watergolven over het land, dan stonden de wereldheersers op, de Farao's, de koningen van Assyrië, de Nebukadnezars, die als geselen van God over Israël gingen.

            Dan riep het volk weer tot de Here en bekeerde het zich van zijn boze weg en dan werd de wet van de Here weer de regel van de dankbaarheid, dan tuchtigde de wet het gelovig hart weer tot Christus, opdat het naar de Messias, die beloofd was, zou uitzien.

            Totdat er een tijd kwam, waarin de aarde niet meer bewogen werd. Dat was in de tijd na de ballingschap toen Israël weer rustig in Kanaän woonde en de tempel hersteld werd. In die tijd profeteerden er twee profeten tegelijk in Israël: Zacharia en Haggaï.

            En dan ziet Zacharia in zijn nachtgezichten de paarden met de ruiters terugkeren van hoeken van de aarde. Ze hadden de aarde doorwandeld en brachten de boodschap: het gehele land zit en het is stil. Het is dus uit met de beweging. Er is geen bewegen meer op de aarde en geen bewegen van de volkerenwereld.

            En dan komt er een bange vrees op van het Israëlitische volk. Want de ballingschap was nu wel voorbij en het volk was weer veilig thuis en de tempel zou zelfs eerstdaags weer in gebruik worden genomen.

            Maar waar bleef Gods stem? Waar was het bewegen van de aarde? Het gehele land zat en het was stil. Er was geen drang in de volkerenwereld, geen bewegen van de aarde, waarin de dag van de Here naderbij kwam, de dag van de beloofde Messias.

            Maar terwijl Zacharia in Zijn nachtgezichten de ruiters ziet terugkeren van de vier hoeken van de aarde en tot zijn schrik de boodschap hoort: het gehele land zit en het is stil, er is geen drang meer naar de dag van de Here, geen bewegen van de aarde, waarin God weer terugkeert tot Zijn volk met de majesteit van Zijn Woord, terwijl zo Zacharia, de ene profeet worstelt met de vraag of Israël nog wel het volk Gods was, het volk van de komende Messias, komt God met Zijn Woord tot Haggaï, de andere profeet: Alzo zegt de Here: Nog eenmaal zal ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook de hemel! Dat is het woord, dat in onze tekstverzen wordt aangehaald.

            Er was dus nog hoop voor Israël. De dag van de Here toefde wel, maar hij zou zeker komen, de belofte van de Messias blijft.

            Al is er geen bewegen van de aarde en geen bewegen van de volkerenwereld, al schijnt nu alles bij het oude te blijven, al is Israël nu een weerloos handjevol mensen onder de machtige wereldveroveraar, Cyrus van Perzië, vrees niet, want God zegt: die rust blijft niet. Nog eenmaal zal ik bewegen en dan niet alleen de aarde maar ook de hemel.

            Het eerste spreken van God en het eerste bewegen van de aarde schijnt te verlopen, de oude bedeling schijnt te bezwijken, Het schijnt uit te zijn met de belofte, maar geen nood, want, zegt God, nog eenmaal zal ik bewegen, niet alleen de aarde maar ook de hemel.

            Het eerste spreken en het eerste aarde bewegen maakt plaats voor het tweede spreken en het tweede aarde bewegen.

             En dat tweede spreken, dat straks in Jezus Christus komt, zal niet zijn een spreken op de aarde, maar een spreken uit de hemel en dat tweede bewegen zal niet zijn een bewegen van de aarde alleen, maar zelfs ook van de hemel.

 

            We zien in de tweede plaats hoe het tweede bewegen het tweede spreken vergezelt.

            Het tweede spreken is het spreken van God in Christus. Dat is een spreken uit de hemel. Christus zegt zelf tot de Farizeeën: Ik ben uit de hemel nedergedaald en Paulus noemt Jezus de Heer uit de hemel en dan bedoelt Hij niet Jezus na Zijn hemelvaart, maar Jezus in Zijn openbaring onder de mensen tijdens Zijn omwandeling.

            Dat eerste spreken van God en dat tweede spreken van God vormt in alles een tegenstelling.

            Mozes gaat de berg op, in de eenzaamheid om daar de stem van God te horen, zoals Hij op de aarde sprak. Maar nu God in Christus uit de hemel spreekt nu is er niet een nog sterker afzondering. Want terwijl Mozes een berg beklimt in de afzondering, komt het vleesgeworden Woord van God onder de mensen wonen: Hij komt op bruiloften en betaalt belasting, als kind van 12 jaar komt Hij met Zijn ouders in de tempel en slaat de geleerde heren met stomheid, Hij lijdt honger en dorst en praat met een vrouw bij een bron, ja zover is Jezus van de afzondering die Mozes kende, dat Hij zelfs met een touw de geldwisselaars uit de tempel ranselt.

            En toch sprak God in Christus uit de hemel. De wijzen en verstandigen hebben dat niet gezien, maar de kinderen hebben het gemerkt: Wie is toch Deze, dat de wind en de golven Hem gehoorzaam zijn.

            En met dat spreken uit de hemel gaat een bewegen van de aarde gepaard. Als Hij geboren wordt dan gaat er om Zijnentwille een gebod uit van de Keizer Augustus, komen wijzen uit verre landen, slaat Herodes de schrik om het hart en komt er ontsteltenis in het Sanhedrin.

            Er is echter niet alleen een bewegen van de aarde, maar ook van de hemel. Dat was door Haggaï voorzegd en in Christus vervuld. Haggaï zag met al de profeten de toekomst van Jezus Christus in één perspectief. Zoals wij een rij bomen langs een weg in één perspectief kunnen zien, zo zagen Gods profeten het bewegen van de hemelen in één perspectief. En daarom heeft het bewegen van aarde en hemel, zoals Haggaï dat in gezichtspunt zag, betrekking op de hele periode tussen Jezus eerste komst in het vlees en Jezus tweede komst op de wolken. Die periode wordt ook wel genoemd het laatst der dagen.

            Welnu, in die tijd van de Nieuwtestamentische bedeling, in het laatst der dagen zullen de aarde en de hemel telkens bewogen worden door het spreken van God.

            Want in Christus komt de openbaring van God tot voleinding, in Hem is de volle Raad van God onthuld. Daarom gaan de apostelen de wereld in met de boodschap, dat God van de hemel gesproken heeft en die boodschap uit de hemel houdt de aarde in beweging tot aan het eind van de eeuwen toe.

            Dan komen alle synagogen van de wereld in beroering en alle Romeinse stadhouders krijgen op hun wijze met het spreken van God uit de hemel te doen. Dan raakt het alle kringen en lagen van de maatschappij, ja, dan rukt het de gezinnen uit elkaar. Dan zijn er vijf in een huis verdeeld, drie tegen twee en twee tegen drie. Dan is de vader tegen de zoon verdeeld en de zoon tegen de vader, de moeder tegen de dochter en de dochter tegen de moeder, de schoonmoeder tegen haar schoondochter en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.

            Ja, die bedeling van het Nieuwe testament zal alle beweeglijke dingen tot verandering zien komen. want als de beweging door het Woord van God tot rust schijnt te komen, dan  komt God opnieuw de aarde bewegen, dan keert Hij de koninkrijken om dan doet Hij de mensen de oren klappen.

            Dan breken er oorlogen uit en revoluties en economische crises, dan slaat Hij al de bouwsels van de mensen neer. Want er moet beweging zijn op de wereld en als de beweging vertraagt, dan brengt Hij er opnieuw gang in opdat er in het bewegen van al de dingen die gemaakt zijn, zoals onze tekst het noemt opdat Zijn stem weer over de aarde gehoord wordt en het Woord van God weer in Zijn majesteit uitbreekt over het gestumper van de mensen.

            Ja, de mens-zonder-God, de waanwijze wereldmens, die heeft ook zo zijn theorieën over het bewegen van de beweeglijke dingen.

            Als er dan een oorlog uitbreekt, die de Europese beschaving naar de ondergang voert dan komt dat vanwege de concurrentie in de industrie en als er dan een economische crisis op volgt waar de wereld van beeft, als 't kraakt in de bankwereld en de machines worden stopgezet, als in de ene hoek van de wereld het graan verbrand wordt en in de andere hoek de mensen in de rij staan met broodkaarten en de spoorwegen, die graan kunnen vervoeren geen slag te doen hebben, dan maken de knappe economen prachtige plannen, die alle faliekant uitkomen, maar dan weten ze 't niet, dat God de wereld beweegt, dat de stem van de Here over de aarde dondert, dan begrijpen ze niet, dat dat alles verband houdt met Jezus Christus en Zijn openbaring in de wereld.

            Maar als we de Schriften verstaan, dan kunnen we het zien in het bewegen van de dingen om ons heen dat dat alles een voorspel is van het bewegen van de beweeglijke dingen, waarvan ons tekstwoord spreekt, het bewegen van de gehele wereld als Jezus Christus van de hemel spreken zal tot Zijn engelen, dat ze uit moeten gaan in de wereld om hun werk te doen. Dan kunnen we elke avond in de kranten lezen, dat de komst van Jezus Christus in het bewegen van de wereld naderbij komt, dat dit alles heen wijst naar de dag, dat Jezus Christus de aarde bewegen zal als nooit te voren als Hij Babylon met alle hemelbestormers tegen de grond zal slaan en met vuur zal verbranden zodat de rook van haar brand zal opgaan, en de hemelen met een groot gedruis zullen voorbijgaan.

            Dat is het bewegen van hemel en aarde, dat in de bedeling van het Nieuwe testament de openbaring van het Woord van God, het spreken van Jezus Christus uit de hemel vergezelt. In die bedeling leefden de Hebreeën waaraan onze brief gericht is.

            Die Hebreeën waren Joden-Christenen. Van hun vaders hadden zij gehoord van het spreken Gods tot Mozes, toen de berg Sinaï beefde.

            En nu hadden ze naar het Woord van Jezus Christus geluisterd, ze hadden Hem aangenomen als de beloofde Messias.

            Maar ze leefden niet naar dat Woord. Hun geloof was tot diepe inzinking gekomen. Ze dachten dat die nieuwe bedeling niet zo ernstig was als de oude, ze dachten, dat God van Zijn heilige eis wel wat had laten vallen. Ze hadden immers nu vrije toegang tot het heiligdom van God, ze hadden geen priesters meer nodig en geen hogepriester.

            Maar nu hun geloof tot zo’n diepe inzinking is gekomen, nu worden ze in deze brief vermaand:

            Zie toe, dat gij Diegene, Die spreekt -dit is God- in Christus, niet verwerpt. En dan stelt de schrijver tegenover elkaar het spreken van God op aarde tot Mozes en het spreken van God uit de hemel door Christus. De Hebreeën moeten niet denken dat Gods spreken door Mozes meer was dan Zijn spreken door Christus. Want, is bij het spreken door Mozes de aarde bewogen, nu beweegt God niet alleen de aarde maar ook de hemel, ja alle beweeglijke dingen.

            Daarom is de boodschap in Jezus Christus veel zwaarder. Wie zou gewaagd hebben bij de donder van God op de Sinaï in te slapen? Maar toen werd slechts de aarde bewogen.  Wie zal dan slapen nu God niet alleen de aarde, maar ook de hemel en alle beweeglijke dingen beweegt?

            En in die vermaning tot zijn tijdgenoten spreekt de brief aan de Hebreeën tot allen, die onder dezelfde bedeling leven:

            U leeft nu bij het Woord van God in Christus, u hebt nu God uit de hemel gehoord, u hebt nu vrije toegang in het heiligdom, u mag rusten in Christus, maar zie toe, dat u God, Die spreekt niet verwerpt, want Hij beweegt in Uw bedeling de aarde en den hemel en alle beweeglijke dingen.

            Zijn spreken is nu veel vreeslijker dan toen.

            U mag U vrijuit Gods volk noemen. U mag belijden, dat u de gemeente van Jezus Christus bent, u mag U naar Hem noemen, maar ziet toe dat u het heilige niet gemeen maakt, dat u Zijn roepstem als minder ernstig beschouwt, ziet toe dat u Diegene, Die spreekt niet verwerpt, want onze God is een verterend vuur.

            Want Hij is onze God en wij zijn het volk van Zijn heerschappij; de schapen, die Zijn hand wil weiden. Zo U Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil en troostrijk Woord. Verhardt u niet maar laat u leiden (Psalm 95:4)

 

            We zien in de derde plaats dat midden in al het bewegelijke het onbeweeglijke Koninkrijk blijft.

            De schrijver laat de Hebreeën met de boodschap dat Jezus Christus aarde en hemel en al het beweeglijke beweegt, niet zitten. Want al komt in die beweging het Woord van God in Zijn majesteit over de wereld heen, er zit toch iets angstaanjagends in.

            We hebben zo graag vastheid. Dat is zo al in ons particuliere leven. We jagen er naar om in die voorbijvliegende wereldstroom houvast te krijgen, een plaats om te staan, een positie waarin we leven kunnen. Maar als Gods stem dan de aarde beweegt, dan wankelt het dikwijls om ons heen en verliezen wij de vastheid, waarop we rustten.

            En zo is het ook in het openbare leven.

            Och wat hebben we gebeden, dat de wereldvrede bewaard zou worden, dat het evenwicht niet geschokt zou worden en dat er rust zou zijn op de wereld en welvaart onder de volkeren en nu? Nu staat de gehele wereld te wankelen op haar grondvesten. We zijn aan het glijden en niemand weet waar we terecht zullen komen, niemand weet of we weer een plaats zullen vinden waarop we kunnen staan.

            Die beweging van de dingen was ook voor de Hebreeën zo ontstellend. Pas nog hadden ze de verwoesting van Jeruzalem beleefd. Wat eeuwen had gestaan scheen te wankelen. En straks zou de langzame aftakeling van het Romeinse wereldrijk komen totdat het met al zijn geweld in één zou storten.

            Zo is het in alle tijden geweest. Al slaan we onze handen wijd uit, al grijpen we in de dingen ons vast als de wortels van een boom in de aarde, er is beweging, er is ontstellend veel beweging in de wereld. Want de gedaante van deze wereld gaat voorbij. We hebben er geen houvast aan, want de ijdelheid voert heerschappij en wat door Gods gemeende gratie nog staat in deze wereld, dat wordt weer bewogen door het bewegen, dat het Woord van God in deze wereld en in deze bedeling vergezelt.

            De schrijver van de brief aan de Hebreeën en in hem de Heilige Geest denkt er niet over dat te verbergen. Het wordt de lezers juist ingescherpt, dat het het Woord Gods is, dat, telkens beweging in de wereld brengt en dat eenmaal alle beweeglijke dingen zal veranderen, zó, dat in het bewegen van de dingen om ons heen blijkt, dat de wereld eigenlijk al door het eindgericht is aangestoken.

             Maar al jaagt dat wankelen van de wereld vrees aan, toch ligt er een troost in voor de gemeente van God want ze mag geloven, dat er in dat beweeglijke een onbeweeglijk Koninkrijk is, dat blijft.

            Ja, die verandering van de beweeglijke dingen, die ons zo benauwd kan maken, die is er, opdat, zo zegt onze tekst, blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn. Daarin ontvangen wij een onbeweeglijk Koninkrijk. Alles in deze wereld vol beweging gaat om het Koninkrijk van God.

            En dat is onze troost midden in de beroering Laat alles in beweging zijn, laat alles neergeslagen worden in het geweld van de tijd, laat eeuwenoude vastheden waggelen, dit is onbeweeglijk: het koninkrijk van God, dat in die beweging en door die beweging komt.

 

            Dat is het Koninkrijk van Jezus Christus.

            Dat is het Koninkrijk van Gods beloften.

            Dat is het Koninkrijk, dat voor ons is weggelegd van voor de grondlegging van de wereld.

            Daarom is ons leven gedeeld. We slaan onze handen uit in een wereld, die in beweging is en toch zijn we burgers van een onbeweeglijk Koninkrijk.

            We weten niet wat God uit ons leven in dat onbeweeglijk Koninkrijk zal overbrengen, we weten niet wat van ons leven de beweging van alle bewegelijke dingen in het wereldgericht zal doorstaan. We weten slechts dit, dat wij niet alleen een plaats in dat Koninkrijk hebben, maar dat we dan zelfs mogen geloven, dat onze arbeid niet ijdel is in de Here, dat er iets is in ons bewegelijk leven, dat overgaat in het onbeweeglijk Koninkrijk van God.

            Daarom, zo zegt onze tekst, alzo wij een onbeweeglijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, waardoor wij welbehaaglijk God mogen dienen met eerbied en godvruchtigheid of zoals het in de nieuwe vertaling luidt: Daarom nu we een koninklijke heerschappij, die niet wankelen kan, ontvangen, laten we dankbaarheid  tonen, om daardoor God te vereren, gelijk het Hem behaagt in vroomheid en vrees.

            Dat Koninkrijk moet dus iets uitwerken in ons leven. We hebben Paasfeest gevierd, we zijn door God rijk gemaakt, we hebben gejuicht, dat Jezus Christus, ons hoofd voor God, de dood overwon en de hel te niet deed. Maar wat doen we er mee?

            Dit moeten we doen: dankbaarheid tonen om daardoor God te vereren, gelijk het Hem behaagt in vroomheid en vrees.

            Ons leven moet dus geladen zijn met ontzag voor God. We moeten onder de rijke bedeling van het Nieuwe testament nu we God kennen als onze Vader, nu we rust hebben in Christus, nu we gekomen zijn tot de algemene vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, nu moeten we met eerbied blijven staan voor het aangezicht van God, alleen vragend naar Zijn welbehagen, nu mogen we het heilige, waaraan we deel hebben gekregen niet gemeen maken, nu moeten we met voorzichtigheid wandelen en het Woord van God niet verachten, want het komt tot ons van de hemel in Jezus Christus en God Zelf geeft er in het bewegen van de wereld een ontstellend commentaar op.

            Want onze God is een verterend vuur. Dat zien we in het bewegen van de dingen, want dat bewegen brengt de wereld tot haar eind. Dat zien we in de wereldbrand van elke tijd., ook van de onze. Want al trappen de mensen het uit, het brand toch op Gods tijd, en de vlammen slaan er vandaag weer aan alle zijden uit, want onze wereld is reeds aangestoken door het vuur, dat de elementen brandende zal verteren.

            Maar zoals de gemeente van Jezus Christus niet hoeft te vrezen bij het wankelen van de dingen, al moet ze dat wel met eerbied vervullen tegenover die God, Die de dingen beweegt, zo is het ook met het verterende vuur van God.

             Want zegt God van Zijn gemeente, Ik zal haar wezen tot een vurige muur rondom

            Dat vuur verzengt en vernielt straks de wereld

            Want, zegt God van Jeruzalem, ik zal haar wezen tot een vurige muur rondom. Een vurige muur, die naar buiten verzengt en vernielt, maar naar binnen beschermt. Een vuur dat de vijanden verteert, maar de gemeente behoudt. Een vurige muur die zijn dodelijke vlammen naar buiten slaat, opdat er binnen een bestaansmogelijkheid voor de kerk van de Here zal zijn.

            Zo is het ook met de Gemeente van het Nieuwe testament.

            Ze wordt beschermd in het vuur, dat vandaag op de aarde brandt en ze zal beschermd worden in het vuur als de hemel en de aarde zullen vergaan. Zo is het ook met U, die het vuur van de wereldbrand vreest. U zult in dat vuur niet omkomen, want de Here zal U zijn tot een vurige muur rondom u zult behouden worden door vuur.

            Zo zal u komen in het Koninkrijk, dat door vuur komende is in de wereld.

            Vrees daarom niet, gij klein kuddeke, want het is het welbehagen van de Vader u het koninkrijk te geven. Amen.