Preek van ds. J.W.Tunderman

Gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge

Op 17 juli 1938

Avondmaal

Psalm 85 : 1

Schriftlezing:

Efeziërs 2 : 11-22

11Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden besnijdenis in het vlees, die met de hand gebeurt,
12dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld.
13Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen.
14Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken,
15heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken,
16en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.
17En bij Zijn komst heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd aan u die veraf was, en aan hen die dichtbij waren.
18Want door Hem hebben wij beiden door één Geest de toegang tot de Vader.
19Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God,
20gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is,
21en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een heilige tempel in de Heere;
22op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van God, in de Geest.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Gezang 23 : 4 en 6 (Gezang 32 : 1 en 6)

Tekstlezing:

Hebreeën 10 : 19-22

19Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,
20langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees,
21en omdat wij een grote Priester hebben over het huis van God,
22laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Schriftlezing avondmaal:

Hebreeën 4 : 9-13

9Er blijft dus nog een sabbatsrust over voor het volk van God,
10want wie Zijn rust binnengegaan is, die heeft zelf ook van zijn werken gerust, zoals God van de Zijne.
11Laten wij ons dan beijveren om die rust binnen te gaan, opdat niemand door het volgen van dit voorbeeld van ongehoorzaamheid ten val zal komen.
12Want het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot op de scheiding van ziel en geest, van gewrichten en merg, en het oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart.
13En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem, maar alles ligt naakt en ontbloot voor de ogen van Hem aan Wie wij rekenschap hebben af te leggen.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 139:14

Schriftlezing Avondmaal:

Hebreeën 4 : 14-16

14Nu wij dan een grote Hogepriester hebben, Die de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God, laten wij aan deze belijdenis vasthouden.
15Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Een Die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde.
16Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip.
(Herziene Statenvertaling,2010)

Gezang 15 : 10

Schriftlezing Avondmaal:

Hebreeën 5 : 1-9

1Want elke hogepriester die uit de mensen wordt genomen, is ten dienste van mensen aangesteld met het oog op de dingen die bij God te doen zijn, om gaven en offers te brengen vanwege de zonden.
2Hij kan voluit medelijden hebben met de onwetenden en dwalenden, omdat hij ook zelf met zwakheid omvangen is.
3En daarom moet hij, evenals voor het volk, ook voor zichzelf offeren vanwege de zonden.
4En niemand neemt die eer voor zichzelf, maar men wordt er door God toe geroepen, zoals Aäron.
5Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer gegeven om Hogepriester te worden, maar Hij Die tot Hem heeft gesproken: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt.
6Zoals Hij ook op een andere plaats zegt: U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.
7In de dagen dat Hij op aarde was, heeft Hij met luid geroep en onder tranen gebeden en smeekbeden geofferd aan Hem Die Hem uit de dood kon verlossen. En Hij is uit de angst verhoord.
8Hoewel Hij de Zoon was, heeft Hij toch gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden.
9En toen Hij volmaakt was geworden, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 48 : 6

Schriftlezing Avondmaal:

Hebreeën 12 : 1-4

1Welnu dan, laten ook wij, nu wij door zo'n menigte van getuigen omringd worden, afleggen alle last en de zonde, die ons zo gemakkelijk verstrikt. En laten wij met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt,
2terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God.
3Want let toch scherp op Hem Die zo'n tegenspraak van de zondaars tegen Zich heeft verdragen, opdat u niet verzwakt en bezwijkt in uw zielen.
4U hebt nog niet tot bloedens toe weerstand geboden in uw strijd tegen de zonde.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 143 : 10

Schriftlezing Avondmaal:

Hebreeën 12 : 5-11

5En u bent de vermaning vergeten waarmee u als kinderen wordt aangesproken: Mijn zoon, acht de bestraffing van de Heere niet gering en bezwijk niet, als u door Hem terechtgewezen wordt.
6Want de Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt.
7Als u bestraffing verdraagt, behandelt God u als kinderen. Want welk kind is er dat niet door zijn vader bestraft wordt?
8Maar als u zonder bestraffing bent, waar allen deel aan hebben gekregen, bent u bastaarden en geen kinderen.
9En verder hadden wij onze aardse vaders als opvoeders, en wij hadden ontzag voor hen. Zullen wij ons dan niet veel meer onderwerpen aan de Vader van de geesten, en leven?
10Want zij hebben ons wel voor een korte tijd naar het hun goeddacht bestraft, maar Hij doet dat tot ons nut, opdat wij deel krijgen aan Zijn heiligheid.
11En elke bestraffing schijnt op het moment zelf wel geen reden tot blijdschap te zijn, maar tot droefheid. Maar later geeft zij hun die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht van gerechtigheid.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 20 :5

Psalm 116 :10

Tekst: Hebreeën 10 : 19-22
Vrouwenpolder
Gapinge
17-7-1938

AVONDMAAL

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het gaat in deze tekst niet om het toegaan tot het Avondmaal. Er is hier sprake van een toegaan tot God. De Hebreeërs zijn mensen van wie het christelijk leven treurig gesteld is. Ze hebben het Evangelie gehoord en geloofd. En ze hebben gestreden de goede strijd van het geloof. Maar ze zijn spoedig vertraagd in geloof en in liefde. In het leven van de gemeente is het heel goed merkbaar dat er vertraging gekomen is. Er zijn heel wat lege plaatsen in de kerk, want in verschillende gezinnen is het gewoonte geworden om de onderlinge bijeenkomsten na te laten. Misschien hebben ze wel gezegd: ik mag 's Zondags toch ook wel eens wat voor ze zelf hebben. En ze vergaten, dat de dienst van de Heere de kroon en de glorie in het leven van de gelovigen is en dat dit de rijkdom van de Zondag is, dat wij uit de volheid van de gaven van Christus mogen leven.

Door dat nalaten van de onderlinge bijeenkomsten dreigden sommigen tot afval te komen. En nu heeft de schrijver van deze brief, die met - deze gemeente oude banden had, van die dreigende afval van de gemeente gehoord. Hij schrijft daarom een brief en wat schrijft hij daarin?

Hij schrijft niet: ach, broeders wat ben ik in u toch bedrogen uitgekomen. Ik dacht dat het echt Geesteswerk bij u was en nu blijkt het allemaal uitwendig geweest te zijn. Hij houdt ook geen Evangelisatietoespraak in de kerk. Hij zegt niet: u staat er nog buiten. Mocht u nu nog maar eens tot Jezus komen. Hij gaat ook niet speculeren over de verborgen toestand van hun hart.

Hij zegt van die mensen wat de Schrift van die mensen zegt: gij zijt gelovigen, die vertraagd zijt en nu dreigt de Satan u mee te voeren als een roof en u afvallig te maken van het geloof, dat eenmaal de heiligen is overgeleverd. Daarom houdt hij een echte Verbondspreek. Hij wijst ze op de genade van het Verbond van God, waar ze niet buiten staan maar waarin ze zijn opgenomen.

En zo is deze brief aan de Hebreeën een vermaan aan kinderen van het Verbond die het Verbond dreigen te verlaten, een vermaan om niet te vergeten de schatten en zegeningen en de heiliging, waarmee God hen geheiligd had. Zo worden die Hebreeën eraan herinnerd dat ze kinderen van God zijn, geheiligde deelgenoten van de genade. En als hun dan zo gezegd is, dat zij deel hebben aan Christus en al Zijn weldaden, dan komt ook de waarschuwing tot hen om nu die genade niet te verderven, want welk een zware straf zal hij waardig geacht worden, die de Zoon van God vertreden heeft en het bloed van het Testament onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was en de Geest van de genade smaadheid heeft aangedaan.

Tot deze mensen van wie leven zo vol zonde was, komt nu ook het woord van deze tekst: dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan om het heiligdom door het bloed van Jezus, zo laat ons toegaan met een waarachtig hart. Deze mensen die reeds tot de afval neigden, worden hier broeders genoemd. Ze worden aangesproken als deelgenoten van de genade.

En er wordt gesproken van de vrijmoedigheid die wij hebben. Met vrijmoedigheid duiden wij een eigenschap van mensen aan. De één is vrijmoedig en de ander niet. Dit is hier niet bedoeld. Al die Hebreeërs hebben vrijmoedigheid ook de afdwalende en die met hun eigen leven verlegen zijn. De schrijver constateert niet dat het in de harten van die mensen zo en zo gesteld is. In dit opzicht kon de vrijmoedigheid hun juist wel ontbreken, omdat ze in hun consciëntie worden aangeklaagd om hun zonde en afval. De nieuwe vertaling geeft dit woord anders weer: dewijl wij dan vergunning hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus.

Hier wordt gewezen op de gave van God in Jezus Christus. Hier wordt gewezen op de genade, die aan heel het volk van God, aan heel de kerk geschonken is, ook ons. En dan wordt gezegd, dat wij vergunning hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus. In het Oude Testament hadden de gelovigen geen vergunning om in het heilige van de heiligen te komen.

Eenmaal in het jaar mocht de Hogepriester binnentreden. Hij moest dan eerst zich wassen en als hij dan zo ceremonieel geheiligd was dan mocht hij toegaan. De gemeente zag daar het voorhangsel hangen en dat voorhangsel getuigde van de scheiding tussen God en de gemeente. De zonde had scheiding gemaakt. En nu wilde God wel om de komende Messias wonen bij dat volk. De wolk rustte boven de tent. Maar de scheiding bleef. En zo getuigde dat voorhangsel van de zonden. Alleen de Hogepriester mocht komen. Maar dan moest dat gordijn geopend worden en weggedaan.

En nu is Christus als de Middelaar verschenen tussen God en Zijn volk. Daarvan hebben wij de vorige week gehoord. Christus sis om onzentwil tot zonde gemaakt. Hij droeg de vloek van de zonde in Zijn vlees. En toen heeft God de zonde gedood in dat vlees van Christus. Onder de last van de toorn van God tegen de zonde is Christus toen verscheurd en geslacht, vernield en doorstoken. En nu is die doorwonde Christus onze weg tot God.

De Hogepriester moest door het gordijn. En zo gaan wij nu tot de Vader niet in een aardse heiligdom, maar in het hemelse heiligdom daarboven door dat geslachte en verscheurde vlees van Christus heen. Dat is die vergunning die wij hebben om tot God te gaan. En aan die weldaad van de vergunning worden die Hebreeërs herinnerd, ook degenen die de onderlinge bijeenkomsten al na lieten en tot afval neigden.

Ze leven daar in die grote stad. En in menig opzicht leefden ze daar een heidens leven. Maar ze worden aangesproken als broeders en deelgenoten en hun wordt gezegd, dat ze nog altijd vergunning hebben. Er zijn wel eens vaders, die hun vaderschap verloochenen als een kind van hen in zonde valt. Nee, ik ken je niet meer als mijn zoon. En dan waren er wel zonen die hun vuisten balden en hun vader vloekten.

Maar er zijn ook vaders geweest, die in vaderlijke erbarming zich over hun gevallen kind gebogen hebben en het er hebben uitgestoten: Je bent toch mijn kind. En menig gevallen kind werd onder die vaderlijke erbarming gebroken en heeft het uitgeschreeuwd gebroken onder de liefde. Het kan zo ver komen, dat een vader zijn kind verwerpt. Het kan ook zo ver komen dat God Zijn kinderen uit Zijn Koninkrijk werpt als ze die liefde ten einde toe in het aangezicht geslagen hebben. Dat is de vloek van het Verbond die komt over de kinderen die de Vader verwerpen.

Maar dit is toch het vermaan van de liefde en dat is de ernst van het verbond, dat God ons ook in onze ongehoorzaamheid en onze ontrouw, ons afdwalen van Zijn wegen en vergeten van Zijn heiligheden toch als Zijn kinderen blijft toespreken. En zo blijven wij, die telkens de Heilige Geest bedroeven, wij die met ons eigen leven dikwijls verlegen staan, wij nog zoveel zonde en zwakheden hebben, in het geloof getuigen dewijl wij dan, broeders, vergunning hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, door dat verscheurde en opengereten vlees van Christus, zo laat ons toegaan met een waarachtig hart in volle verzekerdheid van het geloof.

Voor wie is dan het Avondmaal van de Heere ingesteld? Voor hen die de binding van hun ganse leven aan die Christus begeren. Voor hen, die zichzelf vanwege hun zijn en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is, die ook begeert hun leven hoe langer hoe meer te beteren en hun geloof te sterken. Maar het gaat zo gemakkelijk niet om te geloven, zeggen sommigen. Bent u dan nog niet gebroken onder deze vaderlijke erbarming van God? Wilt u dan nog weerstreven nu u vergunning gegeven wordt om door het bloed van Jezus toe te gaan? Wilt u dan nog uw eigen gerechtigheid opbouwen?

Hier zegt God in Zijn Woord tot Zijn volk, hoe wij komen moeten: in volle verzekerdheid van het geloof. Dat gij geloven moet is niet een gedachte van een of ander mens die het wat luchtig neemt. De Heere geeft u vergunning. Maar Hij eist geloof. Nu dan, Israël, wat eist de HEERE uw God van u, dan de HEERE te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen en Hem lief te hebben en de HEERE uw God te dienen met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

Nee, die eis is geen voorwaarde, zodat u eerst voldoende geloof moet hebben om tot de Vader te gaan. God stelt geen voorwaarden. Hij komt met Zijn gaven. Laat u met heel de last van uw leven dan neerzinken in de Vaderlijke erbarmingen van God, maar weerstreef Zijn liefde niet. En daar wij dan vergunning hebben laat ons dan zo toegaan met een waarachtig hart in volle verzekerdheid van het geloof, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten en het lichaam gewassen zijnde met rein water.

Want door dat werk van Christus wordt ons hart gereinigd en houdt het kwade geweten op en dan worden wij gesterkt, omdat Hij ons heeft willen wassen in het water van de Doop. Laat ons dan zo toegaan om de HEERE in Zijn Vaderlijke erbarmingen te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen en Hem lief te hebben en de HEERE onze God te dienen met ons ganse hart en met onze ganse ziel. Laat ons toegaan tot de Vader, omdat wij vergunning hebben.

Amen.