Preek van ds. J.W.Tunderman

gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge
op 28 juli 1935

Schrift- en Tekstlezing

Handelingen 9 : 1 - 19

De bekering van Saulus

9:1 Saulus nu, die tegen de discipelen van de Heere nog steeds brieste van dreiging en moord, ging naar de hogepriester toe
2 en vroeg van hem brieven voor Damascus, gericht aan de synagogen, opdat, als hij er enigen zou vinden die van die Weg waren, zowel mannen als vrouwen, hij die geboeid naar Jeruzalem zou brengen.
3 En terwijl hij onderweg was, gebeurde het dat hij dicht bij Damascus kwam. En plotseling omscheen hem een licht vanuit de hemel,
4 en toen hij op de grond gevallen was, hoorde hij een stem die tegen hem zei: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?
5 En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan.
6 En hij zei, bevend en verbaasd: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga de stad in en daar zal u gezegd worden wat u moet doen.
7 En de mannen die met hem meereisden, stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand.
8 En Saulus stond op van de grond; en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus.
9 En gedurende drie dagen kon hij niet zien, en at en dronk hij niet.

Paulus en Ananias in Damascus

10 En er was een zekere discipel in Damascus van wie de naam Ananias was; en de Heere zei tegen hem in een visioen: Ananias! En hij zei: Zie, hier ben ik, Heere.
11 En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga naar de straat die de Rechte genoemd wordt, en vraag in het huis van Judas naar iemand van wie de naam Saulus is, uit Tarsus, want zie, hij bidt,
12 en hij heeft in een visioen gezien dat een man van wie de naam Ananias was, binnenkwam en hem de hand oplegde, opdat hij weer ziende zou worden.
13 Ananias antwoordde echter: Heere, ik heb van velen over deze man gehoord hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft;
14 en hij heeft hier volmacht van de overpriesters om allen gevangen te nemen die Uw Naam aanroepen.
15 Maar de Heere zei tegen hem: Ga, want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de Israëlieten.
16 Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor Mijn Naam.
17 En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen opgelegd te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gestuurd, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de Heilige Geest vervuld zou worden.
18 En meteen vielen hem als het ware schellen van de ogen, en onmiddellijk werd hij weer ziende, en hij stond op en werd gedoopt.
19 En toen hij voedsel genomen had, sterkte hij aan. En Saulus verbleef enige dagen bij de discipelen in Damascus. (Herziene Statenvertaling 2010)


Gemeente van onzen Heere Jezus Christus,

Twee soorten vroomheid zijn er in de wereld. Er zijn vrome mensen, die het centrum van hun vroomheid zoeken in hun eigen vrome hart. Ze klemmen zich vast aan wat ze daar binnen hebben beleefd en ervaren of ze brengen hun leven door in de hoop dat ze daar eenmaal iets zullen voelen of beleven, waarop ze hun vertrouwen stellen kunnen.

In deze vroomheid ligt onze redding niet, want als het er op aankomt, dan stikt deze vroomheid in de donkerheid van het mensenhart. Van deze vroomheid is de wereld overvol. We vinden ze bij de heidenen en bij de christenen, in oude en in moderne vormen.

Er is nog een andere vroomheid, die veel zeldzamer is, die niet leeft bij het eigen vrome hart, maar bij God. Die heeft haar centrum niet in het eigen ik, maar daar buiten, niet van binnen, maar daar boven, niet in de mens, maar in Christus. Dat is de vroomheid in Christus.

Wanneer we de geschiedenissen uit de Bijbel horen, dan komt het er op aan, dat we dat doen met een hart, dat die vroomheid in Christus zoekt. Wanneer wij het centrum van ons leven hebben in ons eigen hart, dan zien we in de verhalen van de Schrift verhalen van wat de mensen hebben gedaan, de vrome mensen uit het verleden.

Maar wanneer de echte vroomheid in ons hart woont, dan horen we in de Schrift wat God heeft gedaan, wat in Christus ons is geschonken, wat God in Zijn grote werken heeft geopenbaard.

Zo is het ook in de geschiedenis van onze tekst. Die geschiedenis wordt meestal genoemd: de bekering van Paulus. Ach, er is geen bezwaar tegen als we deze geschiedenis gemakshalve zo aanduiden. Maar als we menen, dat we met die titel de zin van dit verhaal hebben gevat, dan is er een wereld van misverstand.

Het gaat in dit verhaal niet om de bekering van Paulus, niet om wat een mens heeft gedaan, niet om wat een mens is overkomen. Hoe zouden we gesterkt kunnen worden in ons geloof met het verhaal van een mensenleven?

Nee, het gaat om wat Christus hier doet, het gaat om wat ons hier van de genade wordt geopenbaard, het gaat om wat ons hier wordt getoond, niet van de diepte van Paulus' levensweg, maar van de hoogte van Gods majesteit.

Het gaat niet om de vraag wat God hier met Paulus doet, maar om wat Hij in deze geschiedenis met Zijn Kerk doet. We moeten hier de komst van het Koninkrijk Gods zien. Daarin alleen kunnen we worden vertroost.

Zo willen we deze geschiedenis met elkaar lezen. Niet verlangend om iets van de mensen te horen maar begerig om iets te vernemen van de grote werken Gods.

En als we dan in dit verhaal de handelende Christus hebben bezig gezien met de redding van Zijn kerk, dan zeggen we straks niet: die Paulus toch. Maar dan zeggen we in ons hart: o, die Christus, die genade, die wonderen, die vrijmacht, dat gebouw van Gods gunstbewijzen.

We willen nu luisteren naar het Woord Gods, dat ons vanmorgen verkondigt hoe Christus Paulus heeft gegrepen als een uitverkoren instrument
en we letten op drie punten:

hoe Christus Paulus roept,
hoe Christus Paulus vernedert en
hoe Christus Paulus troost.

De sleutel voor het verstaan van deze geschiedenis ligt in het 15e vers. Daar zegt God waarom Hij Paulus heeft gegrepen. Want Hij spreekt tot Ananias: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls. Want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam.

God geeft hier Zelf de verklaring van deze geschiedenis: Paulus wordt gegrepen, want hij is Gods uitverkoren instrument.

De tijd van de Evangelieprediking onder de heidenen was nu gekomen. De Apostelen hadden de boodschap gebracht in de steden van Juda. En nu moest het Evangelie de grenzen over. Het moest aan de heidenen worden gepredikt. God had voor die Evangelieprediking over de grenzen reeds zijn uitverkoren instrument klaar. Paulus zegt zelf, dat hij van de moederschoot aan geroepen was en afgezonderd. Bij Damascus wordt dat instrument gegrepen.

Het Evangelie, dat in de heidenwereld gepredikt moet worden, is niet een Evangelie naar de mens, niet een Evangelie, zoals de mensen het hadden uitgedacht, niet een Evangelie, zoals dat paste in menselijke voorstellingen en beschouwingen. Het Evangelie was een Evangelie van dwaasheid.

De wijze mensen zouden er hun schouders over ophalen. Het was niet een boodschap van hooggestemde idealen, die vanzelf reeds aansluiting zouden vinden in het hart van de mensen. Nee, het was een ergernis en een dwaasheid. Het was de boodschap van de God, Die wonderen doet, Die zo werkt, dat die het hoort de beide oren zullen klinken.

En nu had God voor het brengen van dat Evangelie Zijn uitverkoren instrument: Paulus van Tarsen, een mens, die in heel zijn leven, heel zijn persoon en ook in heel zijn bekering een levende illustratie was van de boodschap, die hij te brengen had.

God kiest niet een mens, die de mensen zouden gekozen hebben, niet een redenaar, niet één, die als vanzelf was aangewezen. God kiest een Farizeeër uit de Farizeeën, een fanatieke vijand van het kruis van Christus, een man, die het centrum van zijn vroomheid niet in Christus zocht, maar het zocht bij zichzelf in zijn eigen hart en leven. Niet slechts dat Evangelie was niet naar de mens maar ook die boodschapper, die Paulus, nee, die was ook niet naar de mens.

Ik zei zo even, dat God Zijn instrument al klaar had. Het stond in Jeruzalem al gereed, in de school van Gamaliël. Daar was God al bezig met die mens die Hij van zijn moeders schoot al geroepen had. Ach, wij zouden zeggen: moet die Paulus het Evangelie gaan verkondigen?

Daar in Jeruzalem was het een en al vroomheid naar de mens. En die Paulus deed al zijn best om in die vroomheid te leven. De werken van de wet, die zouden hem rechtvaardigen. Dat was nog eens een Evangelie naar de mens. Daar wist men van geen genade. Daar kon men het zelf doen en zelf bereiken. Daar had men het vaste punt en de vaste grond van zijn leven niet buiten zich, maar daar binnen in het vrome hart.

Zo zou de wereld het willen horen. En de wereld hoorde het. Velen uit de heidenen hadden in die dagen dat Evangelie aangenomen. Voorname Grieken en edele vrouwen hadden er wel oren naar. En Paulus was van dat Evangelie de ijverige prediker. Hij had gehoord van de dood van Christus. Dat was nog eens naar zijn hart. En toen was hij er bij tegenwoordig geweest, dat ze Stefanus gestenigd hadden. Hij had de stenen zien vallen. En hij had mede een welbehagen aan zijn dood.

En toch kon Paulus Stefanus maar niet vergeten. Hij had dat aangezicht gezien als het aangezicht van een engel. En hij had dat gebed gehoord: Heere, reken hun deze zonden niet toe.

En toen ging Paulus er tegen in. Hij moest en hij zou naar Damascus. Dat zien we meer. De grootste vijandschap tegen het Evangelie vinden we niet bij mensen, die er niets van verstaan, niet bij de Gallio's, maar bij de mensen, die er iets van hebben gezien en begrepen, die het getuigenis Gods hebben gehoord en iets hebben gemerkt van de krachten van de toekomende eeuw.

Zo is het bij Paulus. Paulus had het getuigenis van Christus gehoord. Wat had God hard tot Paulus gesproken door de mond van Stefanus. Het heeft zulk een ontzaglijke indruk op hem gemaakt, dat hij het jaren later alles tot in bijzonderheden aan Lucas weet te vertellen.

God was dus aan het getuigen gegaan in het hart van Paulus. Maar Paulus gaat er tegen in. Hij zal Christus nu gaan overschreeuwen. En daarom moet hij naar Damascus. Daar zijn nog wel een paar mannen en vrouwen te vangen. Daar is hij geroepen. Daar moet hij heen.

Zeker, Paulus is daar geroepen. God moet hem spreken. Hij reist naar Damascus. Hij ziet de stad al in de verte. Maar op het ogenblik, dat de wolf op de schapen instormt, wordt hij door God gegrepen en beteugeld.

Lucas vertelt: En plotseling omscheen hem een licht vanuit de hemel, en toen hij op de grond gevallen was, hoorde hij een stem die tegen hem zei: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?

Ik zal niet proberen u dit ogenblik te tekenen. Daar komen we niet voor in de kerk om het boeiend te horen vertellen. Niemand kan het trouwens beter dan Lucas het met die enkele, forse streek getekend heeft.

Iemand heeft van dit moment gezegd: Het gebeurde wel eens in de Middeleeuwen, de tijden van de ridderavonturen, dat twee ridders elkaar ontmoetten en samen gingen strijden. Het gebeurde wel, als een van beiden een zeer beroemd en dapper ridder was, dat hij de ander, die het zeker verliezen zou, wilde sparen en daarom zich bekend maakte. Dan noemde hij zijn naam en hij lichtte zijn vizier, dat gedeelte van de helm, dat het gezicht bedekt, op.

Hier laat Jezus zien Wie Hij is. Meer doet Hij niet. Paulus wordt niet overweldigd door een reeks van wonderen. Er heeft geen aardbeving plaats. Jezus laat maar even zien Wie Hij is.

Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij? Als een hamer slaat dat woord Paulus te pletter. Ach, hij had Jezus horen spreken. Hij had Zijn getuigenis gehoord uit de mond van Stefanus en uit de mond van al die mannen en vrouwen, die tot de marteldood hadden getuigd van de genade van Christus.

En nu, nu spreekt die vervolgde Christus Zelf tot hem uit de hemel: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?

Met dat ene woord ligt Paulus tegen de grond. Ach, dat is de macht van Christus. De mensen mogen tegen Hem te keer gaan zo hard ze willen. Maar als Christus maar even laat zien, Wie Hij is, dan zijn ze verslagen. Zo gebeurt het telkens in de geschiedenis van Gods kerk, dat Jezus laat zien Wie Hij is en dan beven de vijanden.

En zo zal het ook straks zijn aan het einde. Dan zullen ze woeden tegen Jezus en ze zullen het bloed van de heiligen drinken en dan ineens, dan laat Jezus zien wie Hij is, dan licht Hij Zijn vizier op, dan scheurt Hij het hemeldak open, dan komt Hij op de wolken en dan roepen ze tot de bergen: valt op ons.

Jezus laat Paulus zien Wie Hij is. Paulus valt op de grond. Hij is gebroken en beteugeld. Hij zal geen mannen en vrouwen meer grijpen. Maar nu is hij nog geen discipel. Hij vraagt: Wie bent U, Heere? Dat is een vraag van aarzeling en twijfel. De hemel was voor hem opengegaan. Hij had Jezus gezien. Hij had Jezus gehoord. Hij is overweldigd.

En dan komt het antwoord: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Dat moet Paulus verstaan: hij had tegen God gestreden. En nu wordt het hem duidelijk gemaakt, dat het niet ging tegen de mannen en de vrouwen, maar dat het ging tegen Jezus Zelf, tegen God Zelf, niet tegen de mensen, maar tegen de Heere. En dat hij niet ongestraft zou blijven als hij voortging om zich te verzetten tegen de Heere, aan Wiens hand hij toch niet ontkomen kon.

Paulus heeft Jezus vervolgd. Ontzettend voor Paulus, maar vertroostend voor de gemeente. Want als die gemeente vervolgd wordt, dan mag ze het geloven: het gaat niet tegen ons, mannen en vrouwen, maar het gaat tegen de Christus Zelf. Wij worden niet vervolgd. Jezus wordt vervolgd. Wij moeten wel lijden, maar Jezus lijdt mee. Dat lijden van de kerk onder de vervolging en dat lijden van Christus aan het kruis, dat is een en hetzelfde.

Het is één bloed, dat wordt vergoten: het bloed van het lichaam van Christus. Er is een gemeenschap van het lijden tussen Christus, Die Zich gaf voor de zonden van de wereld en hen, die om Hem lijden en vervolgd worden. Dat is altijd de kracht van de martelaren geweest. Ze droegen de littekens van de Heere Jezus. Ze werden geslagen, omdat ze van Christus zijn, omdat ze gemeenschap hebben aan het bloed van de verzoening. En daarom geldt het ook in de hitte van de vervolging: in de grootste smarten blijven onze harten in de Heer gerust, in Jezus, in Zijn lijden, in de band met Hem.

En dan zegt Christus tot Paulus: Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan. Ook uit dit woord kunnen we zien, dat Christus allang met Paulus was bezig geweest.

Het beeld is ontleend aan de oosterse landbouw. De ossen werden voor de ploeg gespannen, maar dan waren ze soms onwillig en koppig en sloegen ze met de poten achteruit. Daarom maakte men aan de voorzijde van de ploeg een rij scherpe punten. En als ze dan achteruit sloegen, dan wondden ze zich de poten stuk.

Zo had Paulus zich gepijnigd. Hij had achteruitgeslagen. Christus had tot hem gesproken uit de mond van Stefanus. Maar hij had zich niet laten leiden. Hij moest naar Damascus. Hij moest er overheen. En nu valt hij aan de poort van Damascus neer, gewond en geslagen. Paulus, het is hard voor u de hielen tegen de prikkels te slaan.

Zo komt God telkens tot degenen, die achteruitslaan. Hoe velen zijn er niet, die het getuigenis van de Geest hebben gehoord, die de stem van Christus hebben vernomen. En dan slaan ze achteruit. Ach, dan schijnen ze dikwijls groot. Hoe velen zijn er niet onder de afgedwaalden, ze schijnen groot, net als Paulus toen hij nog op het paard zat en Damascus al in zicht kwam.

Maar zoals Paulus van het paard geslagen wordt, zo zijn er al zovelen geweest, die het moesten ontdekken, dat het hard is de hielen tegen de prikkels te slaan. Mensen, die doorholden op hun levensweg, totdat er ineens een ogenblik kwam, dat Jezus even liet zien, wie Hij is, totdat er een moment aanbrak, waarop ze zichzelf verwondden, als ze ontdekten, dat God niet met Zich laat spotten.

God laat Zich niet bespotten door de vijanden, maar God laat Zich ook niet bespotten door de kinderen van het Verbond die achteruitslaan. Menigeen heeft in de ineenstorting van zijn leven ontdekt, dat het hard is de hielen tegen de prikkels te slaan.

Paulus ligt daar op de grond. Hij is op. Het verzet is gebroken. En daarom vraagt hij: Heere, wat wilt U, dat ik doen zal. Nu heeft Jezus Paulus vast. Nu heeft de Heere in de hemel Zijn uitverkoren instrument in de handen genomen en nu komt Paulus er nooit meer uit. Nu gaat Paulus knecht worden.

Altijd heeft hij gevraagd: wat zal ik doen, wat zal ik willen? En toen heeft hij tot de Hogepriester geroepen: geef me brieven. Ik ga wat doen. Ik wil mannen en vrouwen grijpen. Ik wil ze aan bloed slaan. Ik wil ze naar de pijnbank slepen. Ik wil naar Damascus.

En nu is hij in Damascus. God wilde hem in Damascus hebben. Gods ogenblik was gekomen. Paulus' rijk was uit. Paulus' wil was gebroken. Paulus' daden zouden nu anders worden. Als een razende wolf was hij op de schapen gesprongen. God grijpt hem. God geeft hem een ander hart. God maakt hem niet slechts tot een schaap, Hij maakt hem tot een Herder van de kudde, tot een Apostel van de heidenen, tot een getuige van de genade, tot een knecht.

Heere, wat wilt U dat ik doen zal? Zo wordt Paulus gegrepen als een uitverkoren instrument. Onze God is een God van wonderen. Wij hadden het anders gedaan. En de mensen hadden het anders verwacht. De mensen zouden een Nicodemus-figuur genomen hebben of Jozef van Arimathea. Nee, zegt God, ik neem een Farizeeër uit de Farizeeën, een ijveraar van de wet, naar de ijver een vervolger van de gemeente. Ik neem die mens, die blaast dreiging en moord tegen Mijn discipelen.

Gemeente, u weet, dat de Heere Zichzelf de Pottenbakker noemt. Hij neemt Zijn potten en in Zijn soevereiniteit maakt Hij ervan wat Hij wil. Hij is de God van de vrijmacht.

Hij maakt het kromme en verdraaide tot een rechte weg. Hij vernedert de bergen en verhoogt de dalen. Als Hij rijden wil, dan rijdt Hij door de vlakke velden. En zo kunt ge daar Uw God zien, Die door de vlakke velden rijdt.

Paulus is Zijn uitverkoren instrument. Paulus moet getuigen van het Evangelie van de dwaasheid van God. Paulus is Gods instrument. De Pottenbakker heeft hem ervoor gemaakt. Paulus is gegrepen.

En nu zal ik u vanmorgen niet gaan zeggen, waarom niet alle kinderen van God zo geroepen worden als Paulus. Waarom dus u ook niet mag vragen, dat u even plotseling als Paulus gegrepen moet worden. Met Johannes en Nathanaël is het heel anders gegaan.

Maar laat ons hier letten op de grote werken van God. God grijpt Paulus. Waarom? Om een groot volk in het leven te behouden. Om de Naam van Christus uit te dragen onder de heidenen en koningen en de kinderen Israëls. Jezus laat hier zien Wie Hij is. Hij laat het aan Paulus zien, want hij scheurt de hemel open en Paulus ziet daar die bliksemende ogen van de Koning van de Kerk. Hij ziet Jezus, Die hij vervolgt.

Maar Jezus laat ons ook Zichzelf zien. Wij zien Hem hier in Zijn onwederstandelijke wonderwerken. Wij zien Hem hier in de majesteit van de Pottenbakker, Die maakt wat Hij wil. Wij zien Hem hier in Zijn dwaasheid, die wijzer is dan de mensen.

Wij zien Hem hier voor Zijn Evangelie, dat niet naar de mens is, een passend instrument grijpen. Hij grijpt Paulus, de man, die wilde leven uit zichzelf en door zichzelf, de mens, die het centrum van heel zijn godsdienst en vroomheid zocht in zichzelf, die rijk was en verrijkt en alles had.

Hij slaat die Paulus alles uit de handen en nu wordt Hij Christus' apostel, nu wordt hij een bode van het Evangelie van genade, nu gaat Hij getuigen van de majesteit van de Pottenbakker, nu is hij een geschikt instrument. Nu past hij bij het Evangelie.

En nu staat die rijke Paulus, die alles had, met lege handen voor de poort van Damascus. Het centrum van zijn leven heeft hij niet meer in zijn eigen hart. Paulus sterft. Christus gaat nu in Hem leven. De vervolger van de schapen wordt nu een herder van de kudde. Hij wordt een dienaar van het Woord: Heere, wat wilt U, dat ik doen zal?

En nu begint Christus om Paulus te vernederen. Hij is geroepen. Maar opdat hij zich op het bijzondere van die roeping niet verheffen zou, wordt hij eerst vernederd. Dat zal nu voortaan Paulus' leven zijn. Zo zal hij zijn een instrument, dat de Pottenbakker behagen kan: hij zal door het leven gaan als een geroepen en tegelijk vernederde mens.

Christus vernedert Paulus in de laatste woorden die Hij tot hem spreekt. Sta op en ga in de stad en u zal aldaar gezegd worden, wat u doen moet. Dat is Paulus' vernedering. Ach, als Christus daar op die weg naar Damascus Paulus eens uitvoerig verteld had wat er gebeuren moest, als Christus daar eens onmiddellijk gezegd had: Paulus, ge moet voor mij de wereld veroveren, ach, wat zou dat voor Paulus een zware verzoeking zijn geweest.

Nee, Paulus mag niet met grote dingen beginnen. Christus gaat niet met hem de vraagstukken van de wereldzending bespreken. Hij ontvangt daar niet zijn aanstelling tot wereldapostel. Hij moet naar Damascus, niet als de aanstaande wereldveroveraar voor Christus, maar als een arme blindeman, niet als de machtige heidenapostel, die straks voor koningen en stadhouders zal staan, maar als een arme zondaar.

Paulus gaat daar als een geroepene door de poort van Damascus en toch tegelijk als een mens, die zo nameloos vernederd is. De commandant van de troep, die op Damascus aanging, die moet nu eerbiedig in Damascus de commando's gaan afwachten. De man, die het zelf wist, die zelf wilde, zelf deed, die heeft nu moeten vragen: wat wilt U dat ik doen zal?

Paulus moet nu maar eens gaan zitten wachten. In Damascus zoeken ze een kamertje voor hem op. En dan leggen ze hem daar neer in een hoekje. Buiten schijnt de zon en gaat de wereld zijn gang. En Paulus ligt daar als een mens, met wie de wereld niet meer rekent.

Die roeping daar op de weg naar Damascus lijkt lang geen wereldschokkende gebeurtenis. Zo begint Paulus' leven als dienstknecht van Christus: ga naar Damascus en u zal aldaar gezegd worden wat u doen moet.

Ach, het was een grote eer voor Paulus. De Koning had uit de hemel tot hem gesproken. Dat viel niet ieder mens te beurt. Maar het lijkt wel, dat de grote Koning zeggen wil: ik spreek nu niet langer. Buk nu maar eens diep. Buk nu maar eens dieper dan de minste van Mijn dienstknechten.

Ga naar Damascus en dan zal ik een van Mijn knechten zenden, een van Mijn minsten, een van die verachte Nazireeërs, een van die vervloekte sekte, een van die mannen en vrouwen, u weet wel.

Zo moet Paulus beginnen de minste in het Koninkrijk te zijn. Hij ging niet de poort van Damascus binnen met het hoofd in de lucht als een mens die met de Allerhoogste had gesproken. Nee, hij was weggezonden. Geen grote opdrachten had hij gekregen. Een van de knechten zou het hem wel verder zeggen. Een van de minsten was nog groot genoeg om Paulus te zeggen wat hij doen moest.

Zo begon Paulus een dienstknechtenleven. En zo zou het voortaan zijn. Ja, straks verschijnt hem weer de Koning Zelf. En dan spreekt Jezus opnieuw met Paulus. En dan hoort hij grote dingen. Dan wordt hij opgetrokken tot in de derde hemel en verneemt daar dingen, die het een mens niet geoorloofd zijn uit te spreken.

Dan wordt Paulus opnieuw geroepen, maar ook opnieuw vernederd. Want dan is er die doorn in het vlees en die engel van de Satan, die hem met vuisten slaat. Dan is er die nederigheid van zijn verschijning, die hem verachting bezorgt zelfs van de zijde van de Korintische gemeente.

En dan moet hij straks lijden. Ananias zal het hem in Damascus wel boodschappen. Dan wordt die Paulus geslagen en gegeseld, dan wordt de uitwendige mens verdorven, dan wordt Paulus vroeg oud van het werken en zweten, van het tenten maken en het preken, van de gevangenis en de stokslagen, van de schipbreuken en de martelingen.

Dan is Paulus straks een geschonden gestalte, een man van littekens, een mens, die niet geroepen is om te heersen, maar die iedereen moet dienen, die voor iedereen de minste moet zijn: de Joden een Jood en de Grieken een Griek. Als een worm zal hij door de mensen worden getrapt, ja, hij zal worden geacht als afschraapsel van allen. Zo moet Paulus dienstknecht van Jezus Christus zijn.

Gemeente, zo doet God met de groten in Zijn Koninkrijk, zo doet Hij met de grote heiden-apostel, zo doet Hij met allen, die met Paulus dezelfde genade ontvangen. Wij worden geroepen, maar we worden tegelijk vernederd. We gaan niet als de heren van de wereld onze weg. Wij moeten knechten zijn. Wij hebben telkens te vragen niet wat wij willen, maar: Heere, wat wilt U, dat ik doen zal?

Niet: hoe is mijn weg, maar, Heere, hoe is uw weg? Niet: wat ik aangenaam vind, niet waar ik mijn levensgeluk in zoek, niet zoals ik het had gedacht, maar zoals God het over mij besluit. Niet zoals ik het het beste acht, maar zoals de Pottenbakker mij vormt en gebruikt. Niet: Heere, laat ik nu eens doen wat ik wil, maar, Heere, wat moet ik doen, waar moet ik u mee dienen, waarmee mag ik U believen?

Och, Heer, ik ben, o ja, ik ben Uw knecht,
Uws dienstmaagds zoon. Gij slaaktet mijne banden.
Dies doe ik u gewillig offeranden
van lof en dank u plechtig toegezegd.
Psalm 116 : 9

We zullen nu ten slotte zien hoe Paulus getroost werd door Christus. Christus heeft hem geroepen. Jezus lichtte Zijn vizier en noemde Zijn Naam: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. En toen heeft Hij Paulus vernederd. Ga maar naar Damascus. Een van mijn slaven zal wel zeggen wat ge doen moet. En toen heeft Paulus daar drie dagen gevast en gebeden.

Telkens hoorde hij weer die woorden: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij? Wat Paulus daar doorgemaakt heeft kan ik u niet zeggen. Daar gaat het gelukkig niet over. Ontzettende dagen zijn dat geweest. Paulus kon er niet van eten. Hij vastte en hij bad aldoor.

En toen is de Heere gekomen tot Ananias. En Hij heeft Ananias gezegd: Ga naar Paulus. U weet, dat Ananias niet durfde. Heere, moet ik naar die bloedhond toe? En toen heeft de Heere gezegd: Ananias, zwijg, ga naar Paulus, want zie, hij bidt.

Zie, hij bidt. Gemeente, dat is weer de God van de wonderen. U ziet hier weer de grote werken van God. God had de wolf gegrepen. Hij zal de schapen niet meer verscheuren. Ananias, ga naar Paulus, want zie hij bidt. En dan komt er nog meer. God maakt van die verscheurende wolf een trouwe herder van de kudde. Hij maakt van de vervolger een Apostel.

Want deze is Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls en Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam. En zo klopt Ananias bij Paulus aan de kamerdeur. Ach, wat een vernedering. Paulus is geroepen door de Koning Zelf. En nu was hij als een blindeman gestuurd naar Damascus.

Drie dagen wachten en dan wordt er op de deur geklopt. Ach, het is geen deputatie van de Apostelen uit Jeruzalem. Het zijn niet Petrus en Johannes, het zijn niet de groten, het is maar Ananias, een onbekende discipel, van wie we verder niets weten, het is maar een van de kleinen.

En toch: God, die de nederigen vertroost, heeft Paulus vertroost door de komst van Ananias. Want hij legde hem de handen op en hij zei: Saul, broeder.

Die hand en dat woord. Die hand, dat was de apostolische zegen. De Apostelen legden telkens de handen op en dan ontvingen de discipelen de Heilige Geest. Zo komt Ananias in de Naam van Jezus Paulus de handen opleggen. Paulus wordt gezegend.

En dan dat woord: Saul, broeder. Wat zal ik daarvan zeggen? Jesaja zegt, dat God Zijn volk zal geven sieraad voor as, vreugdeolie voor rouw, een lofgewaad in plaats van een benauwde geest.

Daar hebt ge het in dat woord van Ananias: Saul broeder. Dat was vreugdeolie in een fel-gewonde ziel. Dat was sieraad in plaats van as.

Saul, broeder. De hemel heeft zich voor Paulus geopend. Jezus heeft tot hem gesproken. God heeft Zich aan Paulus gegeven. En nu komt de kerk zich aan Paulus geven. Nu gaat voor die geslagen mens daar in dat kamertje de gemeenschap van de heiligen open. Nu komen daar in Ananias al die mannen en vrouwen, die hij gebonden brengen zou naar Jeruzalem, Paulus met hun liefde vertroosten. Van nu af aan zullen ze elkaar groeten met een heilige kus.

Zo troost Christus Paulus in de vernedering. Hij geeft Paulus broeders en zusters. Straks mag Paulus, de eenzame bidder in het donker, God loven in een grote vergadering. De geloofsbelijdenis wordt hier beleden: ik geloof de gemeenschap van de heiligen. Zo komt Ananias in de Naam van Christus: Saul broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus Die u verschenen is op de weg.

Jezus gaat nu opnieuw tot Paulus spreken. En nu is het niet meer: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij, het is u hard de hielen tegen de prikkels te slaan.

Nee, nu komt de vertroosting van de Heilige Geest. De Heere heeft mij gezonden, opdat u ziende en met de Heilige Geest vervuld zou worden.

En als Ananias deze woorden gesproken heeft dan is het alsof er schellen van Paulus' ogen vallen: Hij kan weer zien. Drie dagen heeft hij op de grond gelegen, biddend, zuchtend, roepend, kermend, bevend en nu staat hij op. En hij werd terstond gedoopt. En als Paulus dan gedoopt is, dan kan hij weer eten. En als hij voedsel genomen had, sterkte hij weer aan.

Paulus is getroost. Hij heeft de Heilige Geest ontvangen en is de gemeenschap van de heiligen ingegaan. God had de vreugdeolie op hem uitgegoten. Hij kreeg sieraad voor as.

En dan is Paulus gereed. Hij bleef enkele dagen bij de discipelen te Damascus en hij predikte terstond Christus in de synagoge. Paulus gaat zijn wereldroeping beginnen. Hij is Gods uitverkoren instrument. God gaat nu door Paulus Zijn Naam uitdragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen van Israël. De Pottenbakker heeft Zijn wonderwerk gedaan.

Paulus had uit zichzelf geleefd. Zijn vroomheid draaide om eigen spil. Paulus had het centrum van zijn leven gezocht in zijn eigen vrome hart. Door de werken van de wet moest hij gerechtvaardigd worden. En nu is hij een nieuw schepsel. Hij heeft nu het centrum niet daar binnen, maar daar boven. Heere, wat wilt U dat ik doen zal?

Nu kan hij een dienstknecht van God zijn. God heeft hem bereid. Christus is met hem bezig geweest, heeft hem geroepen, vernederd en vertroost.

Zo gaat Paulus zijn arbeid verrichten. Zo kunt u hem telkens zien in zijn werk en in zijn brieven: als het gegrepen instrument, als het uitverkoren instrument van de soevereine Pottenbakker, als de levende verkondiger van het Evangelie, dat niet is naar de mens, als de man, die door God is geroepen - wat was hij van zijn roeping zich bewust - die door God is vernederd - wat bleef hij in alles de dienstknecht - die door God is vertroost - wat kon hij roemen in de verdrukking.

Gemeente, geroepen, vernederd en vertroost, daar hebt u het werk van God, dat Hij met u doen wil. Zo kunt u in Zijn Koninkrijk leven. Zo kunt u tot Paulus zeggen: broeder.

Ach nee, dat is het niet. Zo kunt u tot Jezus zeggen: Heere, U hebt me geroepen van mijn moederschoot af aan. U hebt me vernederd - want ik ben de zoon van uw dienstmaagd. Maar U hebt mij ook vertroost - want U hebt de hand op me gelegd en U hebt ons uw Geest geschonken.

Gemeente, geroepen, vernederd, vertroost - wees zo een uitverkoren instrument om vandaag Gods Naam te dragen voor de mensen. Dan rijdt de Heere door de vlakke velden.

Amen