Preek ds. J.W.Tunderman
gehouden te Helpman op 4 maart 1939

104:17
25:2
Hand. 4 : 1 - 31
Hand. 4 : 31
106:1, 2 en 3
20:1
68:14

Handelingen 4:1-31

Petrus en Johannes voor het Sanhedrin

4:1 En terwijl zij tot het volk spraken, kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempelwacht en de Sadduceeën op hen af,
2 geërgerd, omdat zij het volk onderwezen en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden.
3 En zij sloegen de handen aan hen en zetten hen gevangen tot de volgende dag, want het was al avond.
4 En velen van hen die het Woord gehoord hadden, geloofden, en het aantal mannen werd ongeveer vijfduizend.
5 En het gebeurde de volgende dag dat hun leiders en oudsten en schriftgeleerden in Jeruzalem bijeenkwamen,
6 ook Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden.
7 En toen zij hen in het midden hadden doen staan, vroegen zij: Door welke kracht of door welke naam hebt u dit gedaan?
8 Toen zei Petrus, vervuld met de Heilige Geest, tegen hen: Leiders van het volk en oudsten van Israël!
9 Wanneer wij vandaag ondervraagd worden over de weldaad aan een zieke man bewezen, waardoor hij gezond geworden is,
10 laat het dan bij u allen en bij heel het volk Israël bekend zijn dat door de Naam van Jezus Christus, de Nazarener, Die u gekruisigd hebt maar Die God uit de doden opgewekt heeft, dat door Hem deze man hier gezond voor u staat.
11 Deze Jezus is de steen die door u, de bouwers, veracht werd, maar Die de hoeksteen geworden is.
12 En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.
13 Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en merkten dat zij ongeleerde en eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich en herkenden zij hen als mensen die met Jezus samen geweest waren.
14 En omdat zij de man die genezen was, bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen.
15 En nadat zij hun bevolen hadden de Raad te verlaten, overlegden zij met elkaar,
16 en zeiden: Wat zullen wij met deze mensen doen? Want dat er een alom bekend teken door hen is verricht, is duidelijk voor allen die in Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet ontkennen.
17 Maar laten wij, opdat het niet nog verder onder het volk bekend raakt, hun met de grootste dreiging gebieden dat zij tot geen enkel mens meer in die Naam mogen spreken.
18 En na hen geroepen te hebben, gaven zij hun het bevel helemaal niet meer te spreken of te onderwijzen in de Naam van Jezus.
19 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tegen hen: Oordeel zelf of het juist is in Gods ogen, meer naar u te luisteren dan naar God.
20 Want wij kunnen niet nalaten te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben.
21 Maar zij dreigden hen nog meer en omdat zij niets konden vinden om hen te straffen, lieten zij hen gaan ter wille van het volk; want ze verheerlijkten allen God over wat er gebeurd was.
22 Want de man aan wie dit teken van genezing verricht was, was ouder dan veertig jaar.

Petrus en Johannes vrijgelaten

23 En nadat zij losgelaten waren, gingen zij naar hun eigen mensen en berichtten alles wat de overpriesters en de oudsten tegen hen gezegd hadden.
24 En toen zij dat gehoord hadden, verhieven zij eensgezind hun stem tot God en zeiden: Heere! U bent de God Die de hemel en de aarde en de zee gemaakt hebt, en alle dingen die erin zijn,
25 en Die bij monde van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat inhoudsloos is?
26 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde.
27 Want, in waarheid, tegen Uw heilig Kind Jezus, Die U gezalfd hebt, zijn Herodes en Pontius Pilatus samen met de heidenen en de volken van Israël bijeengekomen,
28 om alles te doen wat Uw hand en Uw raadbesluit van tevoren bepaald had dat er gebeuren zou.
29 Nu dan, Heere, sla acht op hun bedreigingen en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken,
30 doordat U Uw hand uitstrekt tot genezing en er tekenen en wonderen gebeuren door de Naam van Uw heilig Kind Jezus.
31 En toen zij gebeden hadden, werd de plaats waar zij bijeen waren, bewogen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord van God met vrijmoedigheid. (Herziene Statenvertaling 2010)

Tekst: Hand. 4 : 31

31 En toen zij gebeden hadden, werd de plaats waar zij bijeen waren, bewogen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord van God met vrijmoedigheid. (Herziene Statenvertaling 2010)

Voorbereiding en openbare geloofsbelijdenis 4 maart 1939

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Er is een roepen om vernieuwing van het leven in deze tijd.
Er is met het leven zelf en met de dingen, die in het leven gegroeid waren, gespeeld alsof het geen waarde had. De vaste maatstaven werden weggeworpen en de tomeloze machten van anarchie en revolutie zijn opgekomen om alles met de grond gelijk te maken, om alles neer te halen en te slopen. In dat spel met het leven is de wereld verwoest.

En nu wordt er front gemaakt om de verwoesting te keren. Wij horen hier van ontwaakte volkeren, die arbeiden voor de wedergeboorte van die wereld en daar vernemen we de roep om geestelijke en morele herbewapening.

Wij horen overal om ons heen de leus om de wereld te redden uit de greep van het algemeen verval, om te bewaren en te beschutten, om te sparen en te verzorgen, om de wereld weer overeind te zetten en om ze weer sterk en gezond te maken.

Dit roepen om vernieuwing is niet nieuw. Het is al jarenlang gehoord. De mensheid is in haar eigen idealen vastgelopen, ze werpt de oude, die gisteren nog werden aangebeden, vandaag met weerzin weg en ze zoekt en tast naar nieuwe levensnormen. Er moet een nieuwe wereld komen, een nieuwe samenleving, een nieuwe orde en bovenal: nieuwe mensen.

Uit de ellende en de nood van deze tijd gaat de roep om vernieuwing omhoog. Het kan niet blijven zoals het is, want zo sleept het een het ander de afgrond in, zo werkt alles zichzelf naar de ondergang.

Maar wat zal dit roepen brengen? Komt er een nieuwe wereld en een nieuwe tijd? Of wacht ons straks weer nieuwe teleurstelling en ontgoocheling? En gaat dat dan zo voort in een eindeloze kringloop door de eeuwen heen? Zal er dan altijd een mensengeslacht zijn, dat hongert en dorst naar verandering zonder ooit de verzadiging te vinden? Het is vermoeiend als je die kringloop moet mee maken. En je maakt die mee, want je staat niet buiten het leven. Het drukt ook ons leven neer.

Er is slechts één roep om vernieuwing, die de belofte van het antwoord heeft, die niet opklinkt uit de kringloop van dat afmattende roepen, maar verhoring vindt. Dat is de roep, die in het geloof omhoog gaat, de roep, die een gebed in de Naam van Christus is, het roepen om de Heilige Geest als de Vernieuwer van het leven.

Door het werk van de Geest wordt ons leven behouden en hersteld voor het Koninkrijk van God, opdat het als een nieuwe vrucht bewaard wordt voor het leven der volmaaktheid. Wij hebben ook als gelovigen in Christus Jezus de dagelijkse vernieuwing van ons leven nodig, want dezelfde machten die de wereld naar de afgrond slepen, dringen telkens verwoestend ons leven binnen. Vernieuwd moet worden het leven, dat uit Christus is, gered en verlost moet het worden uit het verderf van zonde en ongeloof. Vernieuwd moet worden de werking van de Geest in ons, opdat wij vernieuwd worden van dag tot dag tot de belijdenis van de Naam van Christus in ons hele leven.

Dat wil God voor ons weer klaar zetten door het avondmaal dat hier de volgende week weer gevierd zal worden. Dan zal Christus door Zijn Geest onder ons weer bezig zijn om ons leven te vernieuwen en ons toe te rusten tot de belijdenis van Zijn heerlijkheid, opdat wij van Hem getuigen zullen in dit leven.

Het Woord van God voor deze morgen spreekt ons van de vernieuwing van het belijden door de werking van de Heilige Geest

en ik spreek u

eerst van het bewogen-worden van die plaats,
dan van het vervuld-worden door de Heilige Geest en
ten slotte van de vrijmoedigheid om het Woord van God te spreken

1. Wij zullen onze tekst verstaan, als we erkennen dat het in het leven van de gelovigen gaat om het getuigenis van Jezus.

Dit is het eerste, wat al het andere in ons leven overstemt en beheerst. Wij zijn geroepen om ons hele leven te onderwerpen en dienstbaar te stellen aan de openbaring van de gemeente van Christus in de wereld. Dat is het doel van ons leven, waarvoor we leven en arbeiden: dat die gemeente tot haar roeping ingaat, dat zij toegerust wordt tot de strijd van het geloof, dat zij staat om de banier van Gods Koninkrijk op te heffen in de wereld.

Wij zijn niet geroepen tot de kennis van de verlossing om daarin dan iets te hebben voor eigen leven en sterven en om ons dan maar verder wat door het leven heen te slaan, wat te schikken en te plooien en ons verder maar aan te sluiten bij de gang van zaken.

Maar wij zijn geroepen om uit te komen in het leven als belijders van Christus, om te groeien tot een gemeente, die voor Christus leeft en arbeidt en strijdt en - als het moet - ook lijdt voor Zijn Naam om die bekend te maken en te roemen op de aarde, om God te loven en te danken voor Zijn onuitsprekelijke barmhartigheid.

De Pinkstergemeente te Jeruzalem heeft die roeping verstaan en gevolgd. En daarom ging ze in zichzelf op om voor zichzelf wat te hebben en te genieten, maar zij trad naar buiten en ging de straat op om de Naam van Christus uit te roepen.

Zo zijn Petrus en Johannes ook opgegaan naar de tempel en in gehoorzaamheid aan diezelfde roeping hebben ze de kreupele bij de Schone Poort bij de hand gepakt en in de Naam van Christus overeind geholpen.

En als de schare dan is samengestroomd, dan preekt Petrus de Heere Jezus Christus als de Levende, die in de opstanding de dood en de vijand heeft overwonnen.

Dat was een openbaring van Christus. Want Jeruzalem had Hem gedood aan het kruis en na de opstanding heeft het Hem dood verklaard in die leugen dat de discipelen Hem 's nachts gestolen hadden.

Maar nu wordt daar voor de oren van heel Jeruzalem Christus verkondigd als de Koning, die leeft en die in het leven van de mensen ingrijpt door het getuigenis van Zijn opstanding. In die eerste prediking na de Pinksterdag is Christus Zijn tocht in de wereld begonnen. In dat getuigenis door de mond van de apostelen klopt Hij aan de poort van Jeruzalem om daar als Koning binnen te rijden en de troon te beklimmen, om erkend en aangebeden te worden als de Verlosser en om dan na de onderwerping van Jeruzalem straks verder te gaan naar Samaria en Antiochië, naar Athene en Rome om overal de deuren open te stoten door het getuigenis van Zijn dienstknechten en zo de heerschappij die Hij door Zijn dood en opstanding verworven had, uit te oefenen over het leven van de wereld.

Maar als Hij dan zo door het Woord van Zijn genade beslag legt op Jeruzalem, dan houdt heel de wereld van Sadduceeën en Farizeeën de voet stijf en dan lopen vrijzinnigen en rechtzinnigen te hoop en werpen ze barricaden op om Christus' intocht in Jeruzalem door het Woord van Zijn genade te verijdelen en een bolwerk te stellen tegenover het werk van de Koning van Gods genade, die het leven kwam verlossen.

En daarom balt het officiële Jeruzalem zich nu samen tegen dat getuigenis van Jezus, dat uit de mond van de discipelen gehoord werd tot in het voorhof van de tempel. Ze werpen de apostelen in de gevangenis, omdat zij een kreupele hadden genezen en omdat zij Christus en de opstanding verkondigden. En dan komen ze de volgenden dag samen om te beraadslagen wat tegen de levende Christus wel gedaan kon worden.

Zij besluiten de apostelen ernstig te bedreigen voortaan niet meer te spreken in de Naam van Jezus. En dan sterkt de Heilige Geest de apostelen om die bedreiging te weerstaan: wij kunnen niet nalaten te spreken wat wij gezien en gehoord hebben. En als de overpriesters en de ouderlingen de apostelen dan nog scherper bedreigd hebben, dan laten ze hen gaan. De apostelen gaan dan tot de gemeente en vertellen van de vijandschap en het verzet dat in Jeruzalem openbaar geworden was.

En dan verenigt de gemeente zich in het gebed tot God. Ze klagen over dat samenspannen van de machten tegen het getuigenis van Jezus. Zij beklagen zich niet omdat ze onder de vijandschap geleden hebben, maar ze vragen om kracht, opdat ze volharden mogen in het geloofsgetuigenis.

Zij spreken het hier uit voor God, dat ze zich nu gesteld zien tegenover een aaneengesloten wereld van vijanden en ze belijden het, dat Gods Woord het zo voorzegd heeft. Want toen David nog slechts korte tijd koning was over Israël, spanden de koningen van de aarde samen om hem, de gezalfde van de HEERE, van de troon te werpen. David heeft toen in Psalm 2 uit die bedreiging tot God geroepen. En dit alles wordt nu in Christus vervuld.

Christus heeft de troon bestegen. Hij is opgevaren naar de hemel en Hij heeft Zijn Geest uitgestort op Zijn gemeente, maar zoals eenmaal de Filistijnen hebben samengespannen tegen David, zo wordt nu het eenheidsfront gevormd tegen de Christus Zelf.

Daar staat dat massieve blok van vijanden om zich aaneen te sluiten tegen Christus' koninkrijk en onderlinge vetes te vergeten: Sadduceeën en Farizeeën hebben de handen ineen gesloten, ja, in waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Die U gezalfd hebt, beiden Herodes en Pontius Pilatus samen met de heidenen en de volken van Israël.

Daar staat een wereld die door mensenkracht nu niet kan bewogen worden, samengesmeed tot een stalen dam van verzet en bedreiging tegen een zwakke en kleine gemeente van belijders.

En als ze dan gebeden hebben, niet om afwending van vervolging en druk, maar om kracht en geloof om in het getuigenis te volharden, dan openbaart God Zijn tegenwoordigheid, want de plaats waar zij vergaderd waren wordt bewogen.

Die samen vergaderde wereld van Joden en heidenen scheen zo sterk en onbeweeglijk in haar haat tegen Christus. Het was samengegroeid tot een macht, die beschikte over al de middelen die nodig waren om de apostelen het zwijgen op te leggen en daarin Christus van de troon te stoten. Maar Christus openbaart Zich hier als de levende Koning, Die door Zijn Geest de wereld uit haar plaats zal stoten en al die zekerheden aan het wankelen zal brengen.

In dat bewogen worden van de vergaderzaal ontvangen de apostelen een teken dat hun gebed is verhoord: de kerk zal volharden in haar getuigenis. En Christus zal als de Opgestane de wereld bewegen en uit haar voegen lichten. Hij zit boven de macht van overpriesters en ouderlingen, boven het geweld van Herodes en Pontius Pilatus. Hij zit boven al die machten die zich stellen tegen Zijn heerschappij. Hij zit ook boven die kringloop van de eeuwen, waarin nu eens deze geest en dan weer die roept om vernieuwing van het leven, om herstel en opbouw zonder de onderwerping aan de genade van God. En daarom houdt Hij Zijn kerk in stand om Zijn Naam te belijden ook vandaag, want Hij is het, Die de werking van Zijn Geest vernieuwt op het gebed.

Want wij werden allen vervuld met de Heiligen Geest.
Pinksteren is een heilsfeit, dat nooit meer zal worden herhaald. De Geest is voor eens en voor altijd op de gemeente uitgestort. Het zal in de kerk nooit meer Pinksteren worden. En wie nu nog een uitstorting van de Geest verwacht, stelt zich in die begeerte tegen de Geest, Die tot de gemeente kwam om eeuwig bij haar te blijven. Evenmin als de opstanding van Christus herhaald kan worden, evenmin zal ooit de Geest weer op de kerk worden uitgestort. De Geest is er en er is geen mens die Hem kan weg loochenen.

Wie deze woorden niet goed verstaat kan menen dat hier de Pinksteruitstorting werd herhaald. Maar dit is de zegen van de Pinksterdag, dit is de rijkdom van de Pinksterbedeling: de Geest werd op de Kerk uitgestort en dat geschiede voor eeuwig, maar die Geest is nu in de gemeente om haar telkens weer te vervullen.

En zo lezen we in deze zelfde geschiedenis, dat Petrus vervuld werd met de Heilige Geest. En wij horen van Stefanus dat Hij van de Geest vervuld werd. En telkens lezen we het in het boek Handelingen van die vervulling door de Heilige Geest.

Die Geest woont niet in de gemeente door een starre tegenwoordigheid zonder werking en zonder kracht. Hij maakt ons vol van Zijn werking, zodat die Geest ons leidt en meeneemt en kracht geeft en ons uit heft boven eigen macht en eigen grens. Met de Pinksterdag begon een nieuwe werkelijkheid.

Pinksteren is niet een hoogtepunt, althans niet in de eerste plaats. De uitstorting van de Geest was het begin van Zijn werkingen in de gemeente, het begin van de openbaringen van Zijn kracht. En telkens overvalt de Geest, Die in de gemeente is uitgestort ons, zodat wij opnieuw van Hem vervuld worden om Christus te belijden.

Zo werden daar de Apostelen slechts enkele dagen na het Pinksterfeest, opnieuw vervuld door de Heilige Geest. Dat wil zeggen, dat Hij vaardig over hen werd om hun leven vol te maken van Zijn kracht.

God heeft ons niet enkele druppels uit Zijn volheid geschonken, maar Hij gaf ons een overlopende beker. En uit Zijn overvloed wordt ons leven door Hem overvol gemaakt. Daarom staat dit woord geschreven om ons hart op te wekken tot geloof. Wij moeten daardoor overvallen worden, zodat de Geest ons opneemt en ons doet rijden op de hoogten en ons in het geloof doet staan om te getuigen dat er in Jezus Christus verlossing is.

En zij werden vervuld door de Heilige Geest. Dat is de vernieuwing van de werking van de Geest in de jonge gemeente van Jeruzalem. Daardoor spraken ze het Woord van God met vrijmoedigheid. Daardoor kwam over hen een kracht, die door Herodes en Pilatus niet gebroken kon worden.

En zo worden wij vervuld door de Heilige Geest. Ons leven moet door Hem vernieuwd worden. Hij is in de gemeente uitgestort en Hij is getrouw. Maar wij zijn ontrouw en wij maken ons leven los van Zijn werkingen en wij gaan dikwijls tegen beter weten in tegen Zijn leiding. En dan worden wij in ons woord en ons werk niet gedreven door de Heilige Geest, maar dan worden we meegesleept door de eigenwilligheid van ons ongeloof. En dan weet ik niet meer wat dat is om Christus te belijden en Zijn eigendom te zijn in het hele leven. Dat is de ellende die ik elke dag in mijn leven weer zie. Dan kan mijn leven geen belijden zijn, maar dan lig ik neergeslagen in de afgrond van de zonde.

Wij zijn geroepen tot zo grote heerlijkheid. Wij zijn geroepen om te groeien tot de volmaaktheid, om vol te zijn van de Heilige Geest en gedragen te worden door Zijn kracht, om in alles vervuld te zijn door de liefde en de genade van de Vader, om door Christus gemeenschap te hebben met God, om door de Geest gedrenkt te zijn, zodat mijn leven een tempel is en het aan alle kanten is opengezet opdat door de deuren van mijn leven Gods eer en heerlijkheid gezien worde.

Zo alleen kunnen wij Christus belijden uit de volheid van de levensgemeenschap met Hem. Zo alleen kunnen we Zijn getuigen zijn in de omgeving waar we van God een plaats gekregen hebben.

Tot die heerlijkheid zijn wij geroepen, broeders en zusters. En hoe ver blijft ons leven dikwijls beneden die hoogte. Maar de Heilige Geest is getrouw. Het is de Pinksterbedeling. Hij wil ons leven vernieuwen opdat wij weer uit de volheid van het leven door Hem belijden mogen, dat Christus onze levende Verlosser is.

Hij wil ons dagelijks vernieuwen, ons telkens weer optrekken uit de kuil, onze voeten vast zetten, opdat wij voor de HERE uitlopen, ons hart aansteken door de vlammen van de Geest.

Door die genade is mijn leven telkens weer nieuw. Ik ontvang dit dan als een verse gave van Zijn ontferming om elke dag te leven uit de kracht van de Heilige Geest, om te worden opgewekt tot het nieuwe leven, dat uit Jezus Christus is. Daarin maakt God alle dingen van ons leven nieuw. Dat is het wonder van Zijn genade. Dat is ons telkens een nieuwe verrukking, dat Hij uw jeugd vernieuwt als van een arend en dat Hij uw mond verzadigt met het goede, dat u toch telkens weer afgewassen wordt van de zonde en dat de mantel van de gerechtigheid u wordt aangetrokken en dat u dan zo blank en heilig voor Gods aangezicht staat als een geroepene tot de heerlijkheid van de Pinksterbedeling.

Daar was het de macht van Herodes en Pontius Pilatus, die de gemeente bedreigde. En hier is het de macht en de geest van deze tijd, die zich stelt tegen het getuigenis van het geloof. Die macht en die geest, die het van buiten ons moeilijk maakt, maar bovenal van binnen uit de hand op ons leven legt. En zo worden wij vervuld door de Heilige Geest om door de Geest te leven en in de Geest te wandelen, om als uit de Geest geboren kinderen vernieuwd te worden tot geloof en liefde.

Daarvan zal Christus de volgende week ons weer zekerheid geven in het Avondmaal. Hij wil ons leven vernieuwen, opdat het uit de Geest, Die werd uitgestort, weer vervuld wordt en gesterkt en verzadigd en gedrenkt.

Daarin strekt Hij de hand naar ons uit om in de zwakheid van ons geloof weer de kracht te geven opdat wij leven uit Hem en Zijn volheid; en Zijn koninklijke kracht in onze zwakheid wordt geopenbaard en Zijn heerlijkheid uitstraalt als het licht van de verlossing over ons leven.

Zo ontmoeten wij Hem als ellendigen, maar zien wij in Hem onze levende Koning, Die ons sterkt en ons leven vernieuwt en ons vervult door Zijn Heilige Geest. En dan spreken wij het Woord Gods met vrijmoedigheid.

Dat is de verhoring van het gebed van de apostelen. Zij hadden gevraagd om vrijmoedigheid tot het spreken van het Woord. God legt Zijn Woord in hun mond en Hij vervult ze door Zijn Geest, zodat ze ondanks alle bedreiging het Woord van God spraken en Christus beleden.

En dat gebed van de kerk wordt verhoord tot op de dag van Christus. Ik zei reeds, dat het doel van ons leven te zoeken is in de belijdenis van Christus als de Verlosser van ons leven. Ons leven moet belijden zijn, belijden in woord en werk, in levenshouding, in huwelijk en familieleven, in zaken en verhoudingen tot de mensen.

Dit is het eerste, dat in ons leven voor alle dingen gaat, dat wij uitkomen als verlosten, als mannen en vrouwen, die vervuld zijn door de Heilige Geest, als mensen van wie het leven vernieuwd en gered werd door genade.

Dat is de roeping, die wij hier in de wereld hebben en daaraan is alles ondergeschikt. Wat we dan verder zijn en hebben en bereiken dat is wel van belang, maar dat wordt toch alles overspannen door de roeping om Gods Naam te belijden.

U verstaat wel, dat u dit niet doen kunt met één woord of één handeling. U moet leven in de nieuwe werkelijkheid van de Geest, waardoor telkens weer uw leven vernieuwd wordt. Daarom hebt u die roeping ook niet vervuld wanneer u openbare belijdenis doet in de gemeente van Christus.

Die belijdenis is de uitspraak, waarin u uw leven geeft tot het doel, waartoe God u geroepen heeft: om door de vervulling van de Geest in dit leven uit te komen als verlosten in Jezus Christus.

En hiertoe geeft u zich nu over, broeders en zuster, die deze morgen door openbare belijdenis van het geloof toegang verkrijgt tot het avondmaal. U belijdt daarin de Heere Jezus Christus als uw Verlosser én Zaligmaker. En u belijdt Hem daarin als de Heer van uw leven. En u erkent geroepen te zijn om te leven als belijders van Jezus Christus in uw hele leven.

Uw belijdenis spreekt u uit voor Gods aangezicht. Hij hoort wat u vandaag zegt in de vergadering van de gemeente. U legt deze belijdenis af,- terwijl de hele macht van de boze zich opmaakt om dat belijden onmogelijk te maken. En die macht grijpt in uw leven in om beslag op u te leggen, om de overhand over u te krijgen, om u te verleiden en af te trekken van die roeping, waartoe ge u heden in het openbaar overgeeft.

Maar dit is dan de vertroosting, die God u geeft. Hij is de Getrouwe, Die telkens uw leven wil vernieuwen, opdat u toch tegen alle bestrijding in en ondanks alle zwakheden, moogt uitkomen in het leven als verlosten en als belijders van de levende Christus. Hij wil uw leven vervullen met de Heilige Geest, zodat die Geest in u leeft en spreekt en belijdt.

Wordt dan zo vervuld door de Heilige Geest, Die in u is, opdat u tot in de dood toe belijden moogt, dat u het behoud van uw leven gevonden hebt in Jezus Christus en dat u door Hem wordt toebereid tot Zijn eeuwige heerlijkheid.

Amen.