Ps. 111 : 4

Ps. 25 : 2

 

Openb. 21 : 23 - 22 : 3

23 En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam.

24 En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid in haar;

25 en haar poorten zullen nooit gesloten worden van de daags, want daar zal geen nacht zijn;

26 en de heerlijkheid en de eer van de volken zullen in haar gebracht worden.

27 En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek van de levens van het Lam.

1 En hij toonde mij een rivier van water van de levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam.

2 Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte van de levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing van de volkeren.

3 En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren,

 

Gen. 4 : 1 - 16

1 De mens nu had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kaïn; en zij zeide: Ik heb met van de Heren hulp een man verkregen.

2 Voorts baarde zij zijn broeder Abel; en Abel werd schaapherder, Kaïn landbouwer.

3 Na verloop van tijd nu bracht Kaïn van de vruchten van de aarde aan de Here een offer;

4 ook Abel bracht er een van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet; en de Here sloeg acht op Abel en zijn offer,

5 maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok.

6 En de Here zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken?

7 Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen.

8 Maar Kaïn zeide tot zijn broeder Abel: Laten wij het veld ingaan. Toen zij nu in het veld waren, stond Kaïn tegen zijn broeder Abel op en doodde hem.

9 Toen zeide de Here tot Kaïn: Waar is uw broeder Abel? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?

10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem.

11 En nu, vervloekt zijt gij, ver van de bodem, die zijn mond heeft opengesperd om het bloed van uw broeder van uw hand te ontvangen.

12 Wanneer gij de aardbodem bewerken zult, zal hij u zijn volle opbrengst niet meer geven; een zwerver en een vluchteling zult gij op de aarde zijn.

13 Toen zeide Kaïn tot de Here: Mijn misdaad is te groot om de straf te dragen.

14 Zie, Gij verdrijft mij heden uit het land en ik zal voor uw aangezicht verborgen zijn, een zwerver en een vluchteling op de aarde; ieder, die mij aantreft, zal mij doden.

15 Toen zeide de Here tot hem: Geenszins; ieder, die Kaïn doodt, zal zevenvoudig boeten. En de Here stelde een teken aan Kaïn, dat niemand, die hem zou aantreffen, hem zou verslaan.

16 Toen ging Kaïn weg van het aangezicht van de Heren, en ging wonen in het land Nod, ten oosten van Eden.

 

Ps. 9 : 9 , 10 en 18

Ps. 72 : 7

Ps. 16 : 6

 


Gen. 4:1-16

Helpman

20-11-1938

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

In de geschiedenissen, die ons in de Schrift worden

medegedeeld, gaat het nooit om de uitbeelding

van karakters of figuren.

 

Wij horen van Kaïn en Abel, Lamech en Noach, Ezau

en Jacob, Saul en David, Judas en Petrus. Maar wat

de Schrift ons van deze mensen zegt bedoelt nooit

een biografie te zijn, ook niet een biografische

flits, een karaktertekening of een uitbeelding

van een figuur.

 

Het gaat hier niet om een beschrijving van mensenlevens.

 

Wie vergeet, dat het in de geschiedenissen niet

gaat om een karakteruitbeelding of een levensbeschrijving,

die doet ernstig te kort aan de betekenis

van de historische boeken van het Oude en Nieuwe

Testament. Hij overschat die geschiedenisboeken niet,

maar hij ziet juist de geweldige betekenis van het

geschiedenisverhaal in de Heilige Schrift over het

hoofd.

 

Wie meent, dat er in de Schrift geschiedenissen

van mensen worden gegeven, die ziet in de Bijbelse

figuren hoogstens leerzame voorbeelden, die ons

aan de hand gedaan worden om ons eigen leven te toetsen.

 

De Bijbelse geschiedenis wordt dan verwrongen tot

een allegorie, d.w.z. tot een zinnebeeldige voorstelling

van de stemmingen en de neigingen van ons

hart.

 

In Kaïn wordt dan de bozen neiging van ons hart

uitgebeeld en Abel wordt dan tot een symbool, een

uitdrukking, een verbeelding van een betere gezindheid

in ons. En we zouden dan gedreven moeten worden

om de boze Kaïn in ons eigen hart te ontdekken.

 

Maar de geschiedenis, die ons in de Schrift wordt

medegedeeld, is een geschiedenis van de werken van God.

Het is openbaring en wel openbaring van Gods waarheid.

 

God openbaart Zijn gunst over Zijn volk en die openbaring


van Gods gunst is een zegen over het leven

van dat volk.

 

En wat we er uit leren moeten, dat is niet ons

eigen hart met zijn neigingen, maar de waarheid van

 

Gods gunst over Zijn gemeente. En als wij dan horen

dat dit de ganse geschiedenis van het Oude Testament

en het Nieuwe Testament heeft beheerst, dan

worden we gesterkt in het geloof, dat de openbaring

van Gods gunst vandaag nog het ganse leven beheerst,

de ganse geschiedenis met al haar bewegingen.

 

En zo gesterkt in het geloof, dat God alleen

de Heer van de geschiedenis is en dat Hij door de openbaring

van Zijn gunst nog het ganse wereldbewegen

beheerst, worden wij getroost, omdat we weten van

de zekere triomf van Zijn gunst over alle duisternis

en boosheid, over de satan en al zijn geweld.

 

Wij horen deze morgen uit het Woord van God, dat

 

de openbaring van Gods gunst de tweeheid in ons

geslacht aan de dag brengt

 

en wij zien daarbij drieërlei:

 

hoe de gunst Gods door Abel als een zegen wordt beleden

 

hoe tegen die gunst van God Kaïns hart zich

vergrimt en

 

hoe daarmede de openbaring van de tweeheid in ons

geslacht een aanvang heeft genomen

 

Wij horen dus in de eerste plaats hoe de gunst

van God door Abel als een zegen wordt beleden.

 

Adam en Eva zijn verdreven uit het Paradijs. Maar

voor ze verdreven werden heeft God met hen gesproken

van genade. Hij heeft hun Zijn schuldvergevende gunst

bekend gemaakt. Hij heeft beloofd, dat Hij door Zijn

genadewerk verbreken zou het verbond dat de mens

in het ogenblik van de val met de satan had gemaakt.

Hij zou vijandschap zetten. Hij zou de mens,

die nu de zijde van de Boze gekozen had, door genadewerk

weer naar Zich toehalen.

 

En Hij zou dat genadewerk openbaren in het zaad van de


vrouw, in een kind dat uit Eva's kinderen zou geboren

worden.

 

Zo trekken Adam en Eva weg uit het Paradijs. En

ze worstelen in de arbeid met de aarde, opdat ze

aan die aarde een stuk brood mochten ontwringen.

 

Adam en Eva hebben de belofte Gods geloofd. Ze

hebben Gods vloek gehoord over de slang, over dat

 

onheilige beginsel, dat aanvankelijk getriomfeerd

had in het menselijk geslacht.

 

Toen hebben ze de beloften van God aangegrepen. Ze

hebben geloofd aan de toezegging van Gods gunst. Ze

hebben beleden, dat die gunst van God een nieuwe zegen

was over het menselijk geslacht, ze hebben aanvaard

dat zij de wereld niet verlossen konden, maar dat

de verlossing komen zou in het vrouwenzaad.

 

En die levende hoop hebben ze beleden bij de geboorte

van Kaïn. Dan roept Eva uit: ik heb met behulp

van de HERE een man voortgebracht.

 

Eva heeft daarin gejuicht van geloof. Dat was meer

dan moedervreugde. Dat was een geloven van de belofte.

Dit was het begin van het zaad van de vrouw. Dit

was het wat de HERE in het Paradijs had toegezegd.

 

Dit was de aanvang van de triomf van God over de

duisternis van de zonde.

 

En als dan ook Abel geboren is - wellicht was Abel

een tweelingbroeder van Kaïn, zie vers 2 - dan spreken

Adam en Eva tot hun beide kinderen van de zegen

van Gods gunst. Dan worden die twee kinderen opgevoed

en nader onderwezen in het verbond van de genade.

 

Het wordt hun beiden voorgehouden dat de gunst

van God een zegen voor het leven is.

 

Het wordt hun beiden voorgehouden, want Adam en

Eva weten nog niet van dat onderscheid, dat straks

in die beide kinderen tot openbaring komen zal.

 

Adam en Eva hebben in hun kinderen kinderen van de

belofte gezien.

 

Wie het verbond van God niet verstaat, verwacht het


van veelbelovende kinderen, maar wie de HERE en

Zijn genade gelooft, verwacht het van kinderen aan

wie veel beloofd is.

 

Abel heeft toen die belofte geloofd. en omhelsd.

 

Hij heeft de verlossing verwacht van de triomf

van de gunst van God over alle zonden en donkerheid.

 

Maar in Kaïn gromde er wat terug.

 

Abels leven stond op de verwachting van de Christus

gericht. En in Kaïn was er de afkeer van Christus.

 

Want Abel verwachtte de verlossing van het leven

van de Christus, Die komen zou. In de Christus

die in het Paradijs beloofd was, zou de gunst van de

HERE triomferen over het rijk van de duisternis.

 

Zo leefde Abel in de verwachting, dat God het .

verbond van Zijn schuldvergevende gunst gedenken zou.

en dat er verlossing zou dagen over Adams verloren

 

geslacht. En gelovende die aanstaande verlossing

heeft Abel gearbeid als schaapherder. En als de

kudden dan groter werden, dan gingen hem alle dingen

spreken van die gunst van God.

 

Het ganse leven was een leven, dat door de zonde

was verbeurd, het was een leven dat waard was om te

bezwijken onder de vloek van God, het was alles verzondigd.

 

Maar om die beloofde Verlosser had het vriendelijke

licht van Gods aanschijn opnieuw gelicht over het

mensenleven.

 

En zo raakte Abels hand de zegen aan in die vermeerdering

van de kudde. Hij raakte de zegen aan in afwachting

van de verlossing, die eenmaal komen zou.

 

En omdat hij zag op de Christus, Die was toegezegd,

daarom ging hem nu alles spreken van Gods gunst.

 

En daarom doet hij belijdenis van dat geloof in het

offer dat hij de HERE opdraagt.

 

In dit offer zit nog niets van de ceremoniële betekenis

uit later tijd. In de wet van Mozes werd

de offerande aangewezen als een schaduw van de plaatsvervangende


offerande van Christus. Dat bloed van

stieren en bokken kon de zonde niet wegnemen, maar

wees heen naar het bloed van het Lam van God, dat

eenmaal vergoten zou worden tot een verzoening van

al onze misdaden.

 

Maar dit alles was Abel nog onbekend.

 

Hij bracht offers van de eerstgeborenen van Zijn schapen

om dan in dit offer te belijden, dat het ganse

leven verbeurd was door de zonde en dat in die zegen

van God over de kudde een voorsmaak genoten mocht worden

van de zegen Gods in de komende Verlosser.

 

En dan ziet de HERE Abel en zijn offer aan. Hoe

dit geschied is weten we niet. Maar Hebreeën 11

zegt, dat Abel van de HERE getuigenis bekomen heeft

dat hij rechtvaardig was. God heeft blijkbaar tot

Abel gesproken.

 

Dat offer was aangenaam voor God. Niet omdat wij

Hem iets kunnen aanbieden, dat ons voor Hem zou

aangenaam maken. Maar wel omdat Hij gemeenschap wil

hebben met Zijn volk om Christus' wil. En dit offer

sprak beide van belijdenis van de zonde en geloof in de

beloofde Verlosser. God nam het aan, omdat Hij in

genade de ganse Abel had aangenomen met al wat

hij had. Wat de Zijnen Hem geven, dat neemt Hij aan omdat

ze de Zijnen zijn, omdat God de Eerste was om hen

aan te nemen.

 

Dat is die verhouding waarin God in Zijn gunst

ons tegenover Hem heeft geplaatst. Hij heeft ons

aangenomen uit vrije gunst. En wat zouden wij Hem dan

aanbieden, waarmee zouden we Hem rijk maken, hoe zouden

we Hem iets kunnen geven?

 

Maar nu heeft God ons zo tot een volkomen bezit

genomen en wij zijn zo door en door Zijn eigendom,

dat wij Hem nu van het onze mogen toebrengen. En dan

geschiedt dat onbegrijpelijke: dat de hoge God iets

van ons aanneemt.

 

Wij hebben het ganse leven verbeurd door onze

zonden. Wij moesten ondergaan onder de vloek van God.

Maar van Hem is nu die Verlosser ons geschonken uit

het zaad van de vrouw. Zijn gunst is in Christus over

ons in beweging geraakt. En nu spreken ons alle dingen

van Zijn gunst. Nu raken we de dingen aan en weten


we, dat ze geheiligd zijn, omdat Christus ze voor

ons verworven heeft door Zijn lijden en sterven.

 

En als we dan zo de dingen mogen aanraken als

geschenken van Christus, dan halen we ze niet gulzig

en gierig naar ons toe, maar dan strekken we geheiligde

handen uit om te nemen wat God in Zijn genade

ons heeft bereid., ook de eerstgeborenen van de kudde,

ook ons geld, dat we verdienen en dan gaat dat alles

open en dan zien we er God in.

 

En dan dienen wij de HERE met onze gaven, zo

volkomen eigen zijn we Hem geworden, zo tot een

volkomen bezit.

 

En dan neemt de HERE onze gaven aan, ons geld in

de collecte en onze contributies, niet omdat Hij onze

gaven nodig heeft, want we hebben het immers alle

van Hem gekregen uit de volheid van Christus, maar

dan neemt Hij ze aan, omdat Hij dan door Zijn Geest

onze gaven heiligt tot een belijdenis: wij hebben door

onze zonden alles verbeurt, het is alles van U uit

Uw gunst ontvangen. Zie hier dan in onze gaven ons

ganse leven tot een volkomen bezit voor U.

 

Zo staat het ganse leven van Abel door dat offer

in het teken van zijn gelovige dankbaarheid. Het is

alles van U, het is een geschenk van Uw gunst. Hier

hebt u dan in deze gaven de belijdenis, dat dit leven

vol gemaakt is van Uw Zegen.

 

En als Kaïn dan hoort van die gunst van God over Zijn

volk om die Verlosser, Die straks geboren zal worden,

als hij dan weet en hoort van Abels gelovige belijden,

dan vergrimt zijn hart zich tegen die gunst van God.

 

Kaïn heeft als Abel gehoord van wat God gezegd had

 

in het Paradijs. Kaïn heeft uit de mond van Adam en

Eva gehoord van de vloek van God over de zonde, hij heeft

gehoord, dat God de slang de kop vermorzelen zou,

dat Hij zou slaan met de ban, dat Hij zou wegdoen

van de aarde al wat niet tot Hem geheiligd werd, geheiligd

in de Christus.

 

Kaïn heeft toen wel gehoord van de gunst van God

waarin Hij het vrouwenzaad wilde heiligen in de Messias.

Hij heeft gehoord van het verbond van de genade,

waarin de HERE Zich Zijn volk zou nemen tot een volkomen bezit.


 

Maar in zijn hart gloeit het verzet tegen die genade.

Hij grijpt de belofte van her vrouwenzaad niet aan.

Hij wil niet verlost worden. Hij wil zichzelf verlossen.

 

Maar op die weg van de zelfverlossing komt God hem

tegen met het woord van Zijn bedreiging. God zou het

slangenzaad de kop vermorzelen. God zou het vonnis

uit het Paradijs ten uitvoer leggen over dat ganse

mensengeslacht, dat zou zoeken naar behoud van

het leven buiten de Verlosser om.

 

Abel heeft geloofd, dat het leven gezegend werd

door de gunst van God, door de Verlosser.

 

Maar Kaïn wil niet dat de verlossing komen zou

van de kant van de Verlosser. Hij heeft het onverloste

leven zo lief. Hij wil leven, hij wil leven,

dat leven dat brandt in zijn hart en klopt in zijn

polsen, hij wil leven dat aardse leven, dat wordt

afgesloten in het aardse, hij wil leven op een

vruchtbare aarde en eten rijpe vruchten en verzadigd

worden en weelde genieten en een meester in het leven

zijn en het leven beheersen, de aarde onderwerpen

en die aarde dwingen om te geven, zo wil hij

het leven opdrinken, het leven proeven, het leven

inslurpen, zich vol zuigen aan leven, hij wil dronken

worden van leven, van onverlost leven, van leven

zonder de Christus.

 

En hij ziet dat leven bedreigd door de Woorden van

God, hij heeft gehoord dat dit leven gedood zou worden

in de verbrijzeling van de kop van de slang. Hij ziet

dit dure leven bedreigd, hij vreest dat het bezwijken

zal onder de vloek van God, hij siddert voor de HERE,

omdat dit leven ten dode is opgeschreven.

En in die angst om het leven brengt Kaïn ook zijn

offers. Hij wil wat geven om de toorn van de HERE af

te kopen, hij wil een losgeld geven om toch maar het

 

onverloste leven te kunnen behouden.

 

En als dan de HERE Abels offer aanneemt en dat

van Kaïn niet, als Kaïn dan opnieuw hoort de boodschap

van de gunst van God over het vrouwenzaad, dan

vergrimt Kaïns hart nog meer.

 

Hij hoort, dat de HERE Abel genomen heeft tot

een volkomen bezit, Abel en al wat hij had en dat


dit een voorsmaak was van de volkomen verlossing

 

Maar Kaïn weet zich nu nog meer bedreigd door de

God van het vrouwenzaad, die Zijn gunst zal doen triomferen

over de macht van het slangenzaad.

 

En dan vervalt zijn gelaat.

 

God gaat dan met Kaïn spreken: waarom zijt gij toornig

en is uw gelaat betrokken? moogt ge het niet,

wanneer ge u bekeert, vrij opheffen? maar wanneer

ge u niet bekeert ligt de zonde op de loer en het

begeren daarvan strekt zich naar u uit, doch gij

moet er over heersen.

 

Er wordt in de laatste woorden van vers 7 gesproken

van: zijn begeerte. Daar moet niet worden ingelegd

dat er in Abel een begeerte was naar zijn broeder

Kaïn. Want er wordt helemaal niet over Abel gesproken.

 

Neen, de zonde ligt op de loer, zoals een wild

dier aan de ingang van zijn hol op een prooi zit te

loeren. En die zonde begeert Kaïn als een prooi

mee te sleuren.

 

Maar God komt hier met de eis van de gehoorzaamheid

 

Gij zult over die begeerte heersen.

 

God komt nog met Zijn genade. Hij spreekt nog van

verlossing. Als ge u bekeert, dan moogt ge uw hoofd

weer opheffen. Want daar is verlossing van het leven.

 

Maar Kaïn wil van geen verlossing horen. Hij wil

geen Christusprofetieën. Hij wil het onverloste leven

indrinken en dat onverloste leven beschermen tegen

die dreigende vermorzeling van het slangenzaad.

 

En als Kaïn en Abel dan in het veld zijn, dan

spreken ze daar over datgene wat hun leven verdeelde.

Er staat uitdrukkelijk bij, dat ze samen spraken.

 

En het is daar in dat gesprek tussen die twee

broeders gekomen tot het belijden van de diepste

gronden van hun leven. Abel heeft getuigd, dat de

gunst van God de verlossing en de zegen van het leven

betekent. Maar dat heeft Kaïns toorn en grimmigheid

tegelijk opgewekt.

Hij verachtte de genade van God en kon toch niet verdragen


 

dat God in Zijn genade van Abels leven bezit

genomen had.

 

En dan slaat daar Kaïn zijn broer Abel dood. Daar

breekt tussen die twee de geloofsvervolging los.

 

Abel valt als martelaar van het geloof, de eerste

in een eindeloze rei van bloedgetuigen, van wie het getal

vandaag nog niet is vervuld.

 

En Kaïn staat daar in het warme bloed als de eerste

vervolger van de gemeente.

 

In dat eerste mensenbloed dat om aarde werd

vergoten, is het bloed van Christus openbaar geworden.

Straks zal Christus' bloed worden uitgedreven

onder de geselslagen en door de nagels van het kruis.

Straks zal het vrouwenzaad de verzenen vermorzeld

worden.

 

Maar dit bloed van Abel is ook het tegenbeeld

van het bloed van Christus. Want Abel, liggende in

zijn bloed, wordt geen verlosser. Het kan geen verlossing

brengen. Het is van geen nut voor de verlossing

van de wereld. Het kan Gods gunst over het leven

niet verwerven. Abels dood is te vergeefs. In dat

bloed wordt de wereld niet gezegend. In dien dood

wordt het leven niet verlost.

 

Abels bloed dringt in de grond en dan gaat daar

een stem op van dat bloed, een stem, die roept om

wraak tot de hoogste Rechter. En daarom kan Abels

bloed niet meer bereiken, dan dat het roepen gaat

om het laatste oordeel; hoe lang nog?

 

Maar Christus' bloed spreekt betere dingen dan

Abels bloed. Want dat bloed is niet nutteloos in

de aarde gedrongen, maar onze Hogepriester heeft

dat ingedragen in het binnenste heiligdom en nu

roept het daar niet om wraak over de aarde en degene

die daarop wonen, maar het is het bloed van de verzoening.

In Christus' dood wordt het leven verlost. In dat

bloed komt de zegen van God over de wereld.

 

En als daar dan het eerste bloed van het vrouwenzaad

nutteloos en zinneloos vergoten is, dan treedt

de Heilige en Waarachtige Heerser, die alle bloed

zal wreken tot Kaïn en Hij vraagt naar Abels bloed.


 

En als Kaïn zich dan nog meer vergrimt tegen die

God, Die het vrouwenzaad wil zegenen en al het bloed

van het vrouwenzaad gedenken zal, dan vergrimt Kaïn

Zich op de HERE Zelf.

 

En dan opent de HERE de mond als de Wreker van

alle onschuldig vergoten bloed en Hij spreekt van de

vloek over de eerste vervolger van de gemeente.

 

Wat hebt gij gedaan? hoor, uws broeders bloed

roept tot Mij van de aardbodem. Nu, dan vervloekt

zijt gij op de aardbodem, die Zijn mond heeft moeten

opensperren om het bloed van uw broeder uit uw hand

in ontvangst te nemen. Wanneer gij de bodem bewerkt

mag die u voortaan Zijn opbrengst niet meer geven,

een zwerver en een vluchteling zult gij zijn op de

aarde.

 

Kaïn heeft gehunkerd naar het onverloste leven,

maar hij begeerde de verlossing van het leven niet.

En nu komt de vloek van God over dat onverloste leven

van Kaïn.

 

Tot Adam had de HERE gesproken, dat hij in het

zweet zijns aanschijns brood zou eten. Ja, dat was

een vloek over de arbeid. Maar Adam zou toch

brood eten. En dat brood wordt Kaïn nu ontnomen. Hij

moet zwerven van plaats tot plaats om in leven te

blijven.

 

Kaïn heeft naar leven gehunkerd.

 

Naar leven buiten de Christus om. Kaïn is daarin

een kind van het verbond, die de zegen van het verbond

verwerpt omdat hij het bloed van het verbond veracht.

 

Dat is het ontzettende in deze geschiedenis, niet

dat Kaïn de eerste moordenaar wordt, maar dat hij

is de eerste verlater van Gods verbond, de eerste

bondsbreker, ue eerste verachter van de genade die

God Zijn volk had toegezegd. En dit is het vreselijke

in deze Kaïnsgeschiedenis, dat de verlating van

het verbond in Kaïns leven tot de uiterste grenzen

doorwerkt. Hij wordt tegelijk de eerste vervolger

van Gods volk, de eerste, die zich stelt in de rij

van hen, die eeuwenlang het bloed van de kerk vergoten

hebben, die het vrouwenzaad ten bloede toe vervolgd

hebben en die hebben getriomfeerd over Gods


vertreden gemeente, getriomfeerd, daar in die moord

op Abel en straks in Egypte over de kinderen in de

Nijl, in Jeruzalem over het bloed van Gods profeten

tot op Berechja, de zoon van Zacharia, die gedood

is tussen het altaar en het huis van God, getriomfeerd

op Gabbatha en Golgotha, aan de geselpaal van Pilatus

en in het kruishout op Golgotha, getriomfeerd

omdat ze het vrouwenzaad vertreden hebben om ten

slotte het de verzenen te vermorzelen.

 

En in die triomf over het vrouwenzaad hebben ze

geworsteld en gegrepen om het onverloste leven vast

te houden en te koesteren, lief te hebben en te vergoddelijken

 

Daar is een worsteling tussen het vrouwenzaad

en het slangenzaad van Abels dagen af tot op de

dag van Golgotha en vanaf de dag van Golgotha tot

in het laatst van de dagen, als de vrouw dronken zijn zal

van het bloed van de getuigen van Jezus.

 

Deze strijd trekt een bloedspoor door de ganse

geschiedenis. Daar is onschuldig bloed vergoten,

het is het onschuldige bloed van de knecht van de HERE

en van al Gods knechten.

En die bloedrivier is zo ontstellend, want al

dat bloed is zinneloos vergoten. De wereld wordt

daarin niet behouden. Alleen het bloed van Jezus

Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden.

Alleen het bloed van het Nieuwe Testament brengt de

verlossing van de wereld.

 

Het is een stroom van zinneloos bloed en de martelaren

onder het altaar roepen tot de HERE met

de stem die van de aarde omhooggaat: Hoe lang nog,

o Heilige en Waarachtige Heerser, wreekt Gij ons

bloed niet van degenen die op de aarde zijn?

 

Maar dit bloed is duur voor God. Het is Zijn volk

dat bloeden moet om het getuigenis van Jezus. En

daarom heeft Hij hen lief en blijft Zijn zegen over

hen, ook als hun bloed zo zinneloos vergoten wordt

 

Want:

 

Nooddruftigen zal Hij verschonen

aan armen uit gena

Zijn hulpe ter verlossing tonen,

Hij slaat hun Zielen ga.

Als hen geweld en list bestrijden


al gaat het nog zo hoog,

hun bloed, hun tranen en hun lijden

zijn dierbaar in Zijn oog.

Ps. 72 : 7

 

En dan horen we hoe in de tweeheid tussen Kaïn

en Abel de openbaring van de tweeheid van ons geslacht

een aanvang neemt.

 

Kaïn balt al zijn krachten samen tegen de vloek

van God. Hij heeft naar leven gehunkerd en nu ziet

hij zijn leven bezwijken onder de vloek van God.

 

Hij vraagt geen vergeving, maar hij klaagt over de

zwaarte van de straf: Mijn schuld. is te zwaar om ze

 

te dragen. Zie, Gij verdrijft mij heden van de aardbodem

en voor U Zal ik mij moeten verbergen, ik zal een

zwerver en een vluchteling zijn op de aarde - zo zal

het gebeuren, dat al wie mij aantreft mij zal doden.

 

Kaïn smeekt daar om behoud van onverlost leven.

 

En dan wordt Kaïn het leven geschonken. God geeft

hem zelfs een teken, dat al wie Kaïn doodt, zevenvoudig

boeten zal.

 

En dan gaat Kaïn weg naar het land Nod en hij bouwt

daar een stad.

 

Hij mag het gulzig-gezochte leven behouden. Hij heeft

de verlossing niet gewild, maar hij heeft gesmeekt

om een brok leven, hij wil uit het van God vervloekte

leven van het slangenzaad nog persen wat er uit geperst

kan worden.

 

Daarin wordt de tweeheid van ons geslacht openbaar.

 

Kaïn trekt weg uit de kring van het verbond. Hij

breekt nu openlijk met de kerk. Hij gaat leven ver van

de gemeente, buiten de genadesfeer.

 

God had werkelijk nog een stuk leven voor Kaïn bestemd,

leven dat niet verlost is door de genade,

leven dat eigenlijk levend-sterven en stervend leven

is, leven dat niets anders is dan een gestadige

dood, leven waarin geworsteld wordt om de zelfverlossing,

maar dat toch onder Gods sparende genade

toch nog leven is.


Kaïn krijgt een toekomst. En straks komt Kaïn in

zijn kracht. Dan worstelt hij in zijn kinderen om het

aardse leven te beschermen en te ontwikkelen.

 

Dan staat daar Lamech te bluffen over een brokstuk

onverlost leven, dat met bloed is bevlekt. En dan rijzen

daar de helden op, dan komt het tot die geweldige

Kaïnscultuur in Egypte, Babel, Rome, in alle grote

wereldmachten, in alle humanisme, dat de strijd aanbindt

voor de erkenning van de heerlijkheid van de

onverloste mens.

 

Kaïns kinderen staan nog vooraan in de strijd om

behoud en bescherming van het leven. Veracht niet

wat God aan Kaïns kinderen heeft gegeven. Om Zijn

Zoon Christus' wil heeft God die worsteling van Kaïns

kinderen, die in zichzelf vruchteloos is en geen verlossing

brengen kan, nog willen gebruiken om de aarde

te zegenen.

 

Kaïns kinderen hebben vooraan gestaan in de worsteling

om het leven te beschermen, om de aarde te onderwerpen

 

en te bedwingen, om in wetenschap en

techniek het leven op te voeren.

 

Veracht het niet en zet u er niet boven in eigengerechtigheid.

God is het die Kaïn heerlijkheid gegeven

heeft, opdat ze eer en de heerlijkheid van de volkeren

zouden brengen in de stad van God, opdat en opdat

vandaag nog de kerk gezegend zou worden door de

overwinningen die Kaïns kinderen hebben behaald

 

Wie in Christus geheiligd is stelt zich niet tegen

de cultuur en haar gaven, maar alleen tegen het Kaïnitisch

beginsel.

 

Zo heeft Kaïns leven heerlijkheid en eer ontvangen

opdat dat alles straks geheiligd worden zal in het

jongste gericht om dan te worden ingedragen in de

stad die fundamenten heeft.

 

Maar intussen roept het bloed van Abel nog. Het

spreekt nog, nadat hij gestorven is. En de bijbelschrijver

heeft dat er in Hebreeën bij gezet, dat het bloed

van Abel nog roept.

En de stroom van bloed is nog niet vervuld. Kaïn

rijst weer op, niet slechts in cultureel vermogen,

maar ook in de kracht van het Kaïnitisch beginsel.


 

En straks komt die stad, die vol zal zijn van het

bloed van de getuigen van Jezus. Er zal nog veel

bloed zinneloos vergoten worden op de aarde. Want de

tweeheid werkt door en daar komt een Babel in heerlijkheid

en kracht en een kerk onder het kruis.

 

En nog zal Abels bloed roepen en de stem van al

dat andere bloed van het vrouwenzaad zal roepen.

 

En dan komt de dag, dat God zal luisteren naar

de stem van dat bloed.

 

Dan komt Abel in de stad, in het Nieuwe Jeruzalem.

 

Dan zal Abel genieten het volkomen verloste leven.

En dan zal God de HERE van deze aarde een volkomen

bezit nemen. Dan zullen ze daar aandragen al de

schatten van Kaïns cultuur, de eer en de heerlijkheid

van de volkeren. Abels bloed is ijdel geweest, het werd

zinneloos vergoten. Maar dan zal de stem van dat

bloed zijn verhoord. en dan worden alle dingen gered

door de kracht van het bloed van de verzoening, dat

betere dingen spreekt dan Abel.

 

En als dan Kaïns schatten gedragen worden in het

Nieuwe Jeruzalem, dan zal daar tegen niemand meer

enige vervloeking zijn.

 

En dan zullen de zachtmoedigen het aardrijk beërven.

 

Amen.