Preek van J.W.Tunderman

Gehouden op 28 november 1937

Te Vrouwenpolder en Gapinge

Psalm 89 : 1

Schriftlezing:

Openbaring 21: 16 - 27

16En de stad lag daar als een vierkant, haar lengte was even groot als haar breedte. En hij mat de stad met de meetlat op: twaalfduizend stadiën. Haar lengte, breedte en hoogte waren gelijk.
17En hij mat haar muur op: honderdvierenveertig el, een mensenmaat, die ook de maat van een engel is.
18En het bouwmateriaal van de muur was jaspis en de stad was zuiver goud, gelijk aan zuiver glas.
19En de fundamenten van de muur van de stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd,
20het vijfde onyx, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist.
21En de twaalf poorten waren twaalf parels. Elke poort apart bestond uit één parel, en de straat van de stad was zuiver goud, als doorzichtig glas.
22Ik zag geen tempel in haar, want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam.
23 En de stad heeft de zon en de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar, en het Lam is haar lamp.
24En de naties die zalig worden, zullen in haar licht wandelen, en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid en eer erin.
25En haar poorten zullen overdag nooit gesloten worden, want daar zal geen nacht zijn.
26En zij zullen de heerlijkheid en de eer van de naties daarin brengen.
27Al wat onrein is, zal er niet inkomen, en ook niemand die zich bezighoudt met gruwelen en leugens, maar alleen zij die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

________________________________________ Psalm 26 : 8

Tekstlezing:

Exodus 40 : 34 en 35

34 Toen overdekte de wolk de tent van ontmoeting, en de heerlijkheid van de HEERE vervulde de tabernakel,
35zodat Mozes de tent van ontmoeting niet kon binnengaan, omdat de wolk daarop bleef en de heerlijkheid van de HEERE de tabernakel vervulde.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 132 : 5 en 9

Psalm 61 : 6

Psalm 22 : 14

Exodus 40 : 34 en 35
Vrouwenpolder
Gapinge
28-11-1937

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Er is in de wereld van de mensen een jagen naar gemeenschap met God. De heidenen verwerpen de openbaring van God, zodat ze van God vervreemd zijn. Maar de gemeenschap met God bleven ze zoeken en zo kwamen ze er toe zichzelf goden te verzinnen in hun eigen hart. De oude heidenen zochten hun goden in de krachten van de natuur, maar de moderne heidenen zoeken ze in de krachten van het volk, in de man van het geweld.

Dat is de zonde van de afgoderij, de zonde tegen het eerste gebod, het dienen van andere goden. Maar deze zonde tegen het eerste gebod brengt telkens de mensen er toe ook tegen het tweede gebod te zondigen. En zo dienen de heidenen niet slechts andere goden, maar ze richten voor hun goden ook beelden op, ze willen hun goden zichtbaar en tastbaar bij zich hebben, ze in de wereld neerzetten en zo gemeenschap met hen hebben. Afgodendienst en beeldenverering gaat altijd samen. Maar nu zijn die heidense zonden ook dikwijls bedreven door de kinderen van de kerk. Daar heeft men ook telkens de gemeenschap met God gezocht op een eigenwillige manier, tegen de ordeningen van de HEERE in.

God wil Zich aan deze wereld geven, eerst heeft Hij Zich gegeven in het Paradijs, toen de ganse aarde vol was van de heerlijkheid van de HEERE. In de zondeval is deze gemeenschap met God gebroken. En deze wereld was het waard dat ze voor eeuwig door God verlaten werd en voor altijd werd, overgegeven aan de helse smart. Maar nu heeft God in Christus genade willen betonen aan deze aarde. Hij wil Zich in Christus opnieuw geven en opnieuw Zijn gemeenschap ontsluiten. Maar God doet dat naar Zijn vaste ordinantiën. Er is een gemaakt bestek en naar dit gemaakt bestek zal het gebouw van Gods gunstbewijzen worden opgetrokken tot een tempel van God.

Er komt weer een volle gemeenschap van God met deze aarde, maar het komt in de weg die de HEERE Zelf verordend heeft. Zo had God gemeenschap met Abraham en de Patriarchen. Zo had Hij gemeenschap met Moses en Israël. Zo ontsloot Hij Zijn gemeenschap al meer totdat Hij Zijn Zoon zond en die Zoon indroeg in de bloedsgemeenschap van het menselijk geslacht. En nu is God bezig die gemeenschap in Christus te ontsluiten. Hij woont nu bij ons door Zijn Woord en Geest en Hij zal Zijn werk voleindigen, totdat straks de aarde weer vol zal zijn van de heerlijkheid van de HEERE en de heiligheid van God zelfs geschreven zal staan tot op de bellen van de paarden toe.

Zo heeft God het vastgelegd in Zijn gemaakt bestek. En de kerk mag weten dat het zeker komen zal. Maar nu is er in de kerk telkens weer die zonde tegen het tweede gebod, dat grijpen naar gemeenschap met God buiten Gods bestek om. Zo heeft Israël telkens de HEERE zichtbaar en tastbaar in een beeld zich voor ogen willen stellen. En zo was er ook telkens in de kerk van het Nieuwe Testament diezelfde zonde tegen het tweede gebod, die zonde van het heidendom.

God is nu bij ons door Zijn Woord en Geest. En van die gemeenschap weten wij door het geloof. Maar telkens waren er die niet wilden wandelen in het geloof, die nu al vooruitgrepen naar het aanschouwen, telkens waren er mensen voor wie het niet genoeg was dat God sprak door Zijn Woord en werkte door Zijn Geest, neen, ze wilden Gods gemeenschap doorleven in het gevoel, ze wilden Gods stem horen door de inspraak in het hart, ze wilden Hem ontmoeten in de geheime diepten van de ziel.

En nu gaan wij straks vieren het feest van Christus' geboorte. Die geboorte was de ontsluiting van Gods gemeenschap met deze wereld. Wij zullen nu deze morgen horen van de ontsluiting van de gemeenschap van God met deze aarde, maar we zullen horen, dat Hij dit doet naar Zijn gemaakt bestek. En wij zullen letten op dat gemaakt bestek, opdat wij als de Nieuwtestamentische gemeente geoefend worden om te vragen naar het gebouw van Gods gunst bewijzen en niet naar eigen lust en keur.

Wij horen hier dan van

de ontsluiting van de gemeenschap in de tabernakel

en wij vragen hier

wat Israël in die tabernakel mocht bezitten en
wat Israël in die tabernakel nog moest missen.

We horen dus allereerst wat Israël mocht bezitten in die tabernakel. Er wordt soms wel eens een tegenstelling gemaakt tussen het verbond en Christus. Men geeft dan de voorstelling alsof dat verbond maar een stukje van de genade van Christus is, slechts voor een bepaalde tijd of slechts vanuit een bepaald gezichtspunt. En wanneer men dan eenmaal deze verkeerde tegenstelling heeft gemaakt, dan denkt men ruimte te hebben voor de vermaning om toch niet zoveel over het verbond te spreken, maar het meer over Christus te hebben.

Nu, wanneer men daarmee zou bedoelen dat het woord verbond in ons spraakgebruik de naam van Christus niet mag verdringen, dan zou dat volkomen zijn naar het Woord van God. Maar wanneer men verder wil gaan en begint te zeggen, dat het verbond maar een vroegere bedeling van de genade aanduidt of slechts een bepaald gezichtspunt op de genade geeft, dan is dat niet naar het Woord van God.

Het verbond is Christus en Christus is het verbond. Dat ontdekken wij wanneer wij de hoofdstukken van Exodus lezen, waarin dit Verbond aan Israël wordt bekend gemaakt. Israël was dat verbond met Abraham vergeten en nu wordt het opnieuw geopenbaard voor Israël de reis in de woestijn gaat voortzetten. Het is hier dus alles verbond wat de klok slaat. Maar het is evengoed een openbaring van de Christus. Als u hier de Christus niet ziet, dan verstaat u deze hoofdstukken niet.

Israël is dan aangekomen aan de berg Sinai. En toen heeft God tot Israël gesproken en Zijn wil bekend gemaakt in de tien geboden. Israël is toen weggevlucht om al die donderslagen en dat roken van die berg en al dat vuur daarboven. En ze hebben Mozes gevraagd: spreek gij toch met de HEERE, maar laat de HEERE tot ons niet meer spreken. Zo ontzaglijk was dat gezicht geweest, dat Israël er bang van was geworden. Ze vreesden dat ze zouden sterven onder de donder van God.

Mozes klimt dan de berg van de HEERE op. En daar spreekt God met Moses van mond tot mond. God geeft daar dan Zijn wetten voor het leven van Israël en God zegt ook tot Mozes dat er een tabernakel moet worden gebouwd. God wil Zijn gemeenschap voor dat volk ontsluiten God wil wonen bij Zijn volk. Alles wordt dan precies door de HEERE gezegd. Zelfs wordt Mozes op de berg een model van de tabernakel getoond. En de schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt uitdrukkelijk, dat de tabernakel gebouwd werd naar het voorbeeld van de hemelse dingen.

Het heiligdom daarboven in de hemel werd dus in de tabernakel schaduwachtig voorgesteld. En als God dan aan Moses alles gezegd heeft en het voorbeeld van de tabernakel hem is getoond, dan daalt Mozes de berg af met de tafelen van de wet. Maar dan hoort hij al van verre het gezang en de reien. En als hij dan bij het leger is gekomen dan ziet hij voor zijn ogen die schrikkelijke uitbarsting van de zonden tegen het tweede gebod: Israël heeft een beeld van de HEERE gemaakt en zo dansen ze om het gouden kalf. Dat was Israël in zijn zonde tegen het tweede gebod. Mozes was wekenlang bovenop de berg gebleven. En Israël dacht nu in zijn bijgelovigheid dat God niet meer met hen was. Ze werden bang voor de woestijndemonen, die ze overal om zich heen meenden op te merken.

Ze wilden God zien en tasten, dan zouden ze weer gerust zijn. Ze lopen naar Aaron en eisen van hem een zichtbare en tastbare god. En dan maakt Aaron dat gedrochtelijke wezen: een jonge stier. En hij zegt: Zie daar Israël, uw god die u uit Egypteland heeft uitgevoerd. Israël is blij. Nu is God weer bij hen, nu hebben ze weer gemeenschap, nu kunnen ze naar God kijken, God met de handen betasten, nu kunnen ze zeggen: daar staat onze God. We hebben gemeenschap met Hem.

En als God daar dan Zijn volk zo in de zonde ziet, dan wil Hij de gemeenschap verbreken, dan wil Hij Israël verdelgen. Maar dan pleit Mozes op de genade van God. Dan zegt hij tot de HEERE: denk toch om Uw Naam, wat zullen de Egyptenaren zeggen? En dan wordt in Moses die middelaar van het Oude Testament de Christus openbaar. Want dan zegt Mozes: delg mij uit Uw boek. Zo wil Mozes zich geven als een offer voor de zonde van Israël. Hij wil om Israël uit Gods boek worden weggedaan.

Mozes wil zich hier geven aan het begin van het volksverbond met Israël. Straks aan het einde van het volksverbond met Israël zal er weer één zijn, die zich zou willen geven voor Israël. Want als Paulus in Romeinen 9 tot 11 spreekt over Israëls val en verwerping, dan schrijft hij: ik wenste wel van Christus verbannen te zijn om mijn broederen naar het vlees.

Zo staat daar aan het begin en aan het einde van het volksverbond met Israël een mens, die wel middelaar zou willen zijn, maar het niet kan, opdat die beiden, Mozes en Paulus zouden heenwijzen naar die enige Middelaar die een verzoening brengen kant Jezus Christus. Nu, om die Christus wordt Moses' middelaarsgebed verhoord. God wil toch gemeenschap hebben met Israël en Zijn barmhartigheid is zo groot, dat de HEERE geen verandering maakt in Zijn bestek: de tabernakel mag toch gebouwd worden. Het is om Christus' wil, om die enige Middelaar.

God Zelf spreekt op de berg met Mozes over Zijn onwederstandelijke genade in de Christus: Ik zal genadig zijn die Ik genadig zijn zal en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal. Dat wil zeggen: Ik doe het naar Mijn gemaakt bestek, Ik doe het naar het vaste gebouw van Mijn gunstbewijzen. En zo wordt dan toch de tabernakel opgetrokken ondanks Israëls ontzaglijke zonden, ondanks Israëls zware schuld. tegen het tweede gebod.

God gaat Zijn gemeenschap ontsluiten. Er wordt een tent van de samenkomst opgericht. Daar binnen staat dan de ark van het verbond met het verzoendeksel. Daar zal het bloed worden gesprengd, daar is de plaats van de gemeenschap tussen God en Zijn volk, daar heeft de ontmoeting plaats, daar spreekt Mozes met de HEERE. En daarom wordt die tent ook genoemd de tent van de samenkomst. Want daar komen ze samen: God en Zijn volk. Daar zou God spreken van het verzoendeksel af. Daarheen mag een ieder vluchten die de HEERE zocht.

Daar zou straks Hanna haar hart uitgieten voor de HEERE. Daar sprak God tot Zijn volk en daar mocht ook het volk tot de HEERE spreken. En daar wilde de HEERE komen met de tekenen van Zijn tegenwoordigheid. Daarvan lezen we in vers 34: toen bedekte de wolk de tent van de samenkomst en de heerlijkheid van de HEERE vervulde de tabernakel. Dat is het teken van de tegenwoordigheid van God.

In het verhaal van de tempelinwijding in de dagen van Salomo horen we ook van die neerdalende wolk, van dat ontzagwekkend teken dat God Zelf neerkwam. En zo konden die Israëlieten niet de HEERE zien maar wel het teken van Zijn tegenwoordigheid. Want onze God is een God Die de schuld vergeeft. Israël had Hem getergd met dat kalvergedrocht. Ze hadden van dat monster gezegd, dat het de HEERE was. En God had wel getoornd. Maar Hij had geen verandering gemaakt in Zijn bestek. Het gebouw van Zijn gunstbewijzen zou toch worden opgetrokken en daarom vergeeft Hij op Mozes' middelaarsgebed aan Israël de schuld.

En wat Israël in eigenwillige weg, in zonde tegen het tweede gebod gegrepen had, dat wilde God ze nu in vrijmachtig welbehagen, om Christus' wil. Ik zal genadig zijn die Ik genadig ben en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal, spreekt de HEERE.

Zo heeft God telkens de schuld van Zijn kerk willen vergeven wanneer ze Zijn gemeenschap zocht op een eigenwillige manier. Dan kwam God Zijn volk wel straffen, maar dan nam Hij geen volkomen wraak, dan dacht Hij aan Zijn Zoon, aan die Middelaar van God en van de mensen, de mens Jezus Christus. Dan dacht Hij aan dat gebouw van Zijn gunstbewijzen en dan hield Hij Zich aan Zijn gemaakt bestek.

En zo heeft God vlak na de zonden van de Middeleeuwse eigenwilligheid toch de Reformatie willen geven. Wat de kinderen van God in de Middeleeuwen in een eigenwillige weg van zonde tegen het tweede gebod hadden willen grijpen, dat schenkt God aan Zijn volk in overvloed, uit vrijmachtig welbehagen, als Hij in de dagen van de Hervorming het licht van Zijn Woord doet opgaan en Zijn volk verkwikken wil met de vernieuwde werking van Zijn Geest, God is goed en barmhartig.

En zo woont Hij dan in die tent van de samenkomst. Israël is rijk in zijn bezit. Het heeft de HEERE bij Zich. Het kan Hem niet zien, maar het mag wel zien op die wolk als het teken van Zijn tegenwoordigheid. En Israël is vooral daarin rijk geweest dat dit alles heenwees naar de Christus. Nee, niet alles had in die tabernakel een bijzondere betekenis. Niet ieder striklisje en ieder gouden haakje apart. Niet ieder onderdeel op zichzelf een heenwijzing naar Christus. Maar wel die tabernakel in zijn geheel.

God woonde onder de mensen. Hij had de plaats van samenkomst aangewezen, het verzoendeksel waarop het bloed gesprengd moest worden als teken van de komende bloedstorting op Golgotha. God was handtastelijk en zichtbaar aanwezig. En Hij had daar in tastbare dingen gemeenschap met Zijn volk. Het wees alles heen naar de komst van Christus in het vlees.

Straks zou Christus op aarde komen. Hij werd geboren in Bethlehem. Zichtbaar en tastbaar ligt daar dan de Zoon van God in de kribbe. Neen, dat betekent niet dat het lichaam van dat Kind vergoddelijkt mag worden. Dat lichaam is een schepsel, dat is niet God. En het lichaam dat Jezus nu in de hemel heeft is niet een goddelijk lichaam, maar een menselijk lichaam.

Dat lichaam wordt dan ook door ons niet aangebeden, zoals dat door de Roomsen wordt gedaan. God is niet in Christus Lichaam geworden. Maar de Zoon van God is mens geworden. Daarom had Hij een gewoon lichaam. Er was geen stralenkrans om het hoofd van dat Kind. Er was niets bijzonders aan te zien. Maar juist dat niet-bijzondere in die verschijning van de Heere Jezus is de volle ontsluiting van de gemeenschap van God met deze aarde.

God heeft Zich zo nauw verbonden met deze wereld, dat Zijn eigen Zoon als mens op aarde heeft geleefd, gewandeld, gesproken, gegeten en gedronken. En nu was daar die tastbare tabernakel van hout en gordijnen met die zichtbare wolk van Gods tegenwoordigheid voor Israël een rijk bezit. God woonde bij Zijn volk, het was een tent van de samenkomst. Maar nog rijker was de belofte, waarvan die wolk de openbaring was. Nu woonde God in die wolk. Straks zou God op aarde wandelen als mens onder de mensen.

En zo zien we naast de rijkdom van Israëls bezit, tegelijk het gemis. God was heel dicht bij Zijn volk gekomen. Hij woonde in de wolk. Maar de afstand bleef toch gehandhaafd. Het was toch niet de volle ontsluiting van de gemeenschap. De wolk komt in de tabernakel, zodat de tabernakel vervuld wordt met de heerlijkheid van de HEERE. Maar als God zo de gemeenschap ontsluit in de tent van de samenkomst, dan wordt toch tegelijk geopenbaard, dat Israël de volle gemeenschap nog moest missen.

Dat horen we in de tweede plaats. God was dus onder Zijn volk. Maar er bleef een scheiding, het was wel een ontsluiting van de gemeenschap, maar het was de volle ontsluiting niet. En zo lezen we dan ook in vers 35 dat de grens gehandhaafd blijft, dat God gemeenschap heeft met Israël, maar toch nog op een afstand. Want we horen daar: dat Mozes niet kon ingaan in de tent van de samenkomst omdat de wolk daarop bleef en de heerlijkheid van de HEERE de tabernakel vervulde.

Hier zien wij nu de twee zijden: Israëls bezit en Israëls gemis. God was zo groot in Zijn gemeenschap en die wolk was zo overweldigend, dat de hele tabernakel met de heerlijkheid van de HEERE werd vervuld. Maar daarin juist was er toch een bedekking van de heerlijkheid van God. Mozes zelfs moest achteruit. De grenzen werden getrokken. De afstand bleef gehandhaafd.

Het was ontsluiting van de gemeenschap, maar het was nog niet het ganse gebouw van Gods gunstbewijzen, het was nog niet de volle uitwerking van het bestek. Daarom is deze ontsluiting nog maar tijdelijk. Het is nog niet het eeuwige verbond. Straks wordt deze wolk weer weggenomen. En dan zal wel die tabernakel blijven, maar dan wordt ze door Israëls zonde telkens verontreinigd.

Straks zullen ze zelfs de ark meenemen in de strijd tegen de Filistijnen. En dan zal die tabernakel zijn het toneel van Israëls vernedering. Eli zal bij die tabernakel van zijn stoel vallen en de nek breken. En dan zal die ark zijn in het land van de Filistijnen. Als ze dan wordt teruggevoerd, dan komt ze niet meer in die tabernakel. Dan gaat de tabernakel naar zijn einde.

En dan wordt dat alles wel hersteld in de tempel te Jeruzalem. Dan komt weer de wolk omlaag na Salomo's gebed. Dan zullen zelfs de priesters niet kunnen staan om te dienen vanwege de wolk. En dan zal die tempel Israëls heerlijkheid zijn. Maar dan wordt ook die tempel ontheiligd. Zelfs het goud wordt van de deuren gesneden en de vaten geroofd door de vijand. En dan komt eindelijk die dag, waarop Nebukadnezar Jeruzalem inneemt en dan wordt Salomo's tempel met vuur verbrand.

Na de ballingschap komt er dan een nieuwe tempel. Maar op de dag van de inwijding wenen de ouden van Israël. De heerlijkheid van dat tweede Huis is niet als de glans van het eerste. Het is wel een tempel van God, maar niet in Salomo's rijkdom. Het is wel een plaats van de samenkomst, maar er is geen wolk als het teken van Gods gemeenschap. En dan begint de ontluistering, Herodes laat een grote tempel bouwen. 46 jaren is er aan gewerkt. Er komen poorten en galerijen, zuilengangen en voorhoven. Maar Herodes is een Edomiet en de onheilige geest van Edom gaat steeds meer die tempel van God ontheiligen.

Straks wordt de tempel een plaats van vertoon van de eigenwillige godsdienst en van de Farizeese eigengerechtigheid. Dan dringen de Farizeeërs zich vooraan om hardop hun vrome gebeden te laten horen maar voor de echte dienst van de HEERE is er nauwelijks plaats, de tollenaar mag ergens knielen achter een pilaar, hij wordt nauwelijks nog geduld in de tempel van God.

En dan wordt die tempel juist het toneel van de verzoekingen van Jezus. Daar worden de strikken gespannen, daar komen ze tot Hem, Hem verzoekende. Daar moet straks Jezus een gesel van touwtjes maken en dan scheldt Hij de mannen die het Huis van Zijn Vader ontheiligd hebben: Is er niet geschreven: Mijn Huis zal een huis van gebed genaamd worden, maar Gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt. Zo wordt die tempel ontluisterd. Het voorhangsel scheurt.

En als dan Christus naar de hemel is en de Heilige Geest is uitgestort, dan is ook de laatste dag van die tempel gekomen, dan slingert een Romeins soldaat een brandende fakkel over de muur en dan gaat de tempel van God in vlammen op. Dan is het uit met die zichtbare plaats van de tegenwoordigheid van God.

Maar dan is ook die tempel gekomen tot haar vervulling. Want van die Christus staat geschreven: En het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader vol van genade en waarheid.

Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Er staat eigenlijk: en heeft onder ons getabernakeld. Daar hebt u de heerlijkheid van Christus' geboorte. Daar in Bethlehem, daar is de Zoon van God mens geworden. Toen hield God Zich niet verborgen achter een wolk, zodat de mensen niet tot Hem konden naderen, maar toen werd de volle gemeenschap ontsloten.

Dat is nu juist de heerlijkheid en de troost van dat gewoon-menselijke in Christus. Dat kind in de kribbe was meer dan die wolk daar in de tent van de samenkomst. Dat kind was het vleesgeworden Woord. In dat Kind blonk al de heerlijkheid van de gemeenschap van God. Straks wordt dat Kind een Man en dan spreekt Hij met Zijn discipelen en dan eet Hij met hen aan hun tafel, dan komt Hij in hun huizen en dan zit Hij in hun kamers Dan reikt Hij hun de hand en dan noemt Hij hen broeders.

Dan komt God in zo nauwe gemeenschap met de mensen, dat er geen wolk meer hangt tussen Hem en Zijn volk, ja, dat zelfs al het bijzondere wegvalt en zelfs de kinderen Hem onder de handen worden gehouden opdat Hij hen zegent. Daar vallen de afstanden weg. Daar openbaart God Zijn volle gunst, zodat de discipelen straks kunnen schrijven: hetgeen wij met onze oren hebben gehoord, hetgeen wij met onze ogen hebben gezien, hetgeen wij met onze handen hebben getast van het Woord van leven dat verkondigen wij u.

Gemeente, zo ziet u daar in die tabernakel de heerlijkheid van de verbeurde gemeenschap met God. Maar zo ziet u daar tegelijk, dat het gebouw van Gods gunstbewijzen nog niet af is en dat het naar het gemaakt bestek voleindigd wordt in de komst van Jezus Christus in het vlees. Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons getabernakeld. En nu woont Hij, Die onder ons getabernakeld heeft als het vleesgeworden Woord, in de hemel van Gods heerlijkheid.

Gemeente, ziet gij het gebouw van Gods gunstbewijzen naar Zijn gemaakt bestek? Gelooft dan dat er in Hem gemeenschap is met God, meer dan in enig tabernakel van hout en gordijnen:

Hij zal eeuwig in vermogen
voor Uw ogen
zitten op Zijn troon, o Heer,
Zend Uw waarheid, Uw ontferming
ter bescherming en
zend ze tot Zijn wachters neer.
Ps. 61 : 6

Zo is de ontsluiting van de gemeenschap met God gekomen in de Christus. Toch betekent dat niet het einde van de werken van God. Op de vleeswording van het Woord is gevolgd de uitstorting van de Heilige Geest, de inwoning van God in de gemeente. Zo is er nu een gemeente waar God woont met Zijn Woord en Geest. Maar dat is nog niet de voleindiging waarin de aarde vol zal zijn van de heerlijkheid van de Heere.

Telkens is er de zonde die de gemeenschap met de HEERE verstoort. En die gemeenschap in de gemeente is nog niet een gemeenschap met de ganse aarde. Er is nog een antithese tussen kerk en wereld. Het gebouw is toch nog niet voltooid. En daarom is er niet de volle gemeenschap met God. Er is nog zoveel in deze wereld dat niet de gemeenschap met de HEERE kent, zoveel onheiligs, zoveel gruwelijks, zoveel ongerechtigs.

Maar Johannes schrijft van het nieuwe Jeruzalem: En ik zag geen tempel in haar, want de HEERE, de almachtige God, is haar tempel en het Lam. En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in haar zouden schijnen, want de heerlijkheid van God heeft haar verlicht en het Lam is haar kaars. Dat zal de volle gemeenschap zijn. Hier op aarde zijn altijd geweest de bijzondere vormen van de cultus, de bijzondere handeling, de bijzondere plaats, de bijzondere middelen.

Er is ontsluiting van de gemeenschap. Wij hebben meer dan die Israëlieten in de woestijn. Wij hebben meer dan Salomo. Maar toch is ook in de Nieuwtestamentische gemeente de aarde nog niet vol van de heerlijkheid van de HEERE. Deze wereld is nog niet een tempel van God. Daarvan is er wel het begin. Wij aanbidden niet meer op een bepaalde berg en niet meer in een bijzondere stad Jeruzalem. De ure is gekomen, dat de ware aanbidders de Vader aanbidden in geest en in waarheid.

Maar God is nog bezig het te ontplooien. Door Zijn Heilige Geest is Hij bezig aan de toebereiding van de gemeente voor de volle heerlijkheid, waarin de aarde vol zal zijn van God en de hele wereld Zijn tempel en alle arbeid priesterdienst en het ganse leven geheiligd tot de bellen van de paarden toe.

Gemeente van het Nieuwe Testament, daar is een gebouw van Gods gunstbewijzen en de HEERE zal het afbouwen naar Zijn gemaakt bestek. En nu moet u Hem in dat bestek eerbiedigen. U moet niet achterblijven en u moet niet in eigenwilligheid denken dat u God vooruit kunt lopen. Daar zijn er die achterblijven, Ze vergeten de ontsluiting van de gemeenschap. Ze doen alsof God Zich nog achter de wolken verborgen houdt. Ze vergeten dat de Christus gekomen is en dat wij door Hem tot de Vader kunnen gaan.

En daar zijn anderen die denken vooruit te mogen grijpen naar het aanschouwen. Ik sprak er reeds over. Telkens wordt de zonde tegen het tweede gebod van God bedreven ook in de kerk van het Nieuwe Testament. Ze doen dan alsof we niet genoeg hebben aan Woord en Geest. Ze willen God doorleven in het gevoel, ze zoeken en trachten naar de verborgen inspraak in het hart.

Denk u nu aan Mozes. Hij hield Zich aan het bestek van God. Houd u zich nu ook aan dit bestek. Dat wil dan zeggen, dat u geloven moet dat God in Christus gemeenschap met ons heeft en wij met Hem. Dat wil dan zeggen met andere woorden: eerbiedig de HEERE in het Woord, dat Hij ons gegeven heeft en in de Geest, Die Hij op ons heeft uitgestort.

Telkens was er in die zonde tegen het tweede gebod een verlaten van de weg van het Woord en een bedroeven van de Heilige Geest. God heeft Zijn gemeenschap ontsloten in de zending van Zijn Zoon, rijker dan in de tabernakel, rijker dan in de tempel, rijker dan aan Mozes en Salomo. Gelooft u dan het Woord en laat u toch leiden door de Geest.

En als u dan hier gewandeld hebt in het geloof, dan komt straks het aanschouwen. Als u hier gezocht hebt de gemeenschap met God, zoals die in Christus ontsloten is, dan volgt straks de volle ontsluiting als u ook komt in die stad zonder tempel en als dan Het Lam uw kaars zal zijn en de heiligheid van de Heere zal geschreven staan op uw voorhoofden.

Amen.