Preek van ds. J.W.Tunderman

Gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge

Op 24-10-1936

Tekst: Exodus 23 : 20 - 22

Psalm 99 : 1

Schriftlezing:

Jes. 33 : 13 - 24

13 Hoor, u die ver weg bent, wat Ik heb gedaan, en u die dichtbij bent, erken Mijn macht!
14 De zondaars in Sion zijn angstig, huiver heeft de huichelaars aangegrepen: Wie onder ons kan verblijven bij een verterend vuur? Wie onder ons kan verblijven bij een eeuwige gloed?
15 Hij die wandelt in gerechtigheid en billijk spreekt, die winstbejag door afpersing verwerpt, die zijn handen afwerend schudt om geen geschenken aan te nemen, die zijn oor dichtstopt om niet van bloedvergieten te horen, die zijn ogen sluit om het kwaad niet te zien -
16 die zal wonen op de hoogten; bergvestingen op de rotsen zullen zijn veilige vesting zijn, zijn brood wordt hem gegeven, van water is hij verzekerd.
17 Uw ogen zullen de Koning aanschouwen in Zijn schoonheid. Ze zullen een wijd uitgestrekt land zien.
18 Uw hart zal de verschrikking overdenken: Waar is de schrijver? Waar is de betaalmeester? Waar is hij die de torens telt?
19 Het onbeschaamde volk zult u niet meer zien, het volk met zo'n onbegrijpelijke taal dat je het niet begrijpen kunt, met die bespottelijke tongval; het is niet te verstaan.
20 Aanschouw Sion, de stad van onze samenkomsten. Uw ogen zullen Jeruzalem zien, een veilige woonplaats, een tent die niet afgebroken zal worden, waarvan de pinnen voor altijd niet uitgetrokken zullen worden en waarvan geen enkel touw gebroken zal worden.
21 Want de HEERE zal daar in Zijn macht bij ons zijn. Het zal een plaats van rivieren, van brede+ stromen zijn. Geen roeiboot zal erop varen, geen statig schip zal er passeren.
22 De HEERE is immers onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Híj zal ons verlossen.
23 Uw touwen hangen slap, ze houden hun mast niet op zijn plaats, ze spannen het zeil niet uit. Dan wordt er een rijke buit verdeeld, zelfs verlamden roven buit.
24 Geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek. Want het volk dat daar woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben ontvangen. (Herziene Statenvertaling 2010)


99 : 2

Tekstlezing:

Ex. 23 : 20 - 22

20 Zie, Ik zend een Engel voor u uit om over u te waken op de weg en u te brengen naar de plaats die Ik gereedgemaakt heb.
21 Wees op uw hoede voor Zijn aangezicht en luister naar Zijn stem. Verbitter Hem niet, want Hij zal uw overtredingen niet vergeven, omdat Mijn Naam in het binnenste van Hem is.
22 Maar als u aandachtig naar Zijn stem luistert en alles doet wat Ik spreken zal, zal Ik de vijand van uw vijanden zijn en de tegenstander van hen die u in het nauw brengen. (Herziene Statenvertaling 2010)

24 : 2 en 3
24 : 11
22 : 12

Vrouwenpolder
Gapinge
24-10-'36

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Toen de Heere met Abraham het verbond oprichtte en Hem het besluit van Zijn verkiezende liefde meedeelde, zei Hij tot hem: Ik ben Uw God en de God van uw kinderen. En dan zeggen de Schriften van al die andere mensen en volkeren, dat God ze liet wandelen in hun wegen.

God wandelt met Abraham als een vriend met zijn vriend en Hij wandelt met al Abrahams kinderen. Er is een samenzijn en een samenleven van die hoge God daarboven en die mensen daar op de aarde. Maar de heidenen wandelen zonder God in de wegen die ze tegen Zijn Woord en Zijn roepstem in in ongehoorzaam verzet zelf gekozen hadden. God houdt Abraham bij Zich, maar de volkeren gaan hun gang. God woont bij Israël, maar zo heeft Hij bij geen volk gedaan en Zijn rechten die kennen zij niet: God houdt Zich ver van de volkeren die Hem verworpen hebben.

Dat is de schat van de tegenwoordigheid van God in Israël. Hij is tegenwoordig in Zijn gemeente, Hij woont straks zichtbaar in een wolk tussen de Cherubim, Hij zendt straks Zijn Zoon als mens onder de mensen. Hij komt met Zijn Geest om nu niet meer zichtbaar, maar nog krachtiger dan onder Israël Zijn tegenwoordigheid te bewijzen en te betonen in Zijn gemeente. Dat is de tegenwoordigheid van God onder ons. En daarin hebben de gelovigen zich altijd verblijd. Want in die tegenwoordigheid van de Heere ligt ons behoud. Dat Hij onder ons woont, dat is onze redding. En daarom hebben zij ook die tegenwoordigheid van God geroemd: de Heere is onze gerechtigheid.

De Heere is onze gerechtigheid, want in de Heere hebben wij onze verzoening, in Hem hebben we onze vrede, in de Heere kunnen we voor de Heere bestaan. Maar als zo de gelovigen roemen in die tegenwoordigheid van de Heere, als zo beleden wordt de blijdschap in de Heere als onze gerechtigheid, dan wordt aan de andere zijde gehoord de verzuchting van de zondaren in de kerk: wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons die bij een eeuwige gloed wonen kan?

Zo is het ook straks als God Zijn bijzondere tegenwoordigheid betonen gaat in de zending van Zijn Zoon. Dan zingen de discipelen: Hosanna, gezegend is Hij Die daar komt in de Naam van de Heere. Dan kunnen de kinderen zelfs niet zwijgen, maar ze roepen tegen de boze gezichten van de Schriftgeleerden op: Hosanna de Zoon van David.

Maar dan horen we ook weer de klacht van de zondaren als de Gadarenen hem komen bidden of Hij uit hun land vertrekken wil. Zo is God onder ons tegenwoordig. Maar zo maakt die tegenwoordigheid van God ook dat de mensen tegen elkaar verdeeld zijn: de gelovigen hebben al de weelde van hun leven in de Heere als onze gerechtigheid. Maria, de zuster van Lazarus zit aan de voeten van de Heere en ze hoort met gretige oren naar de woorden die daar komen uit die mond. Maar de anderen zoeken hun weelde ver van Hem in Wie de persoonlijke tegenwoordigheid van God tot hen gekomen is, ze zien in die tegenwoordigheid van de Heere een bedreiging voor hun leven, ze wensen Hem weg en zo beraadslaagt het Sanhedrin hoe ze Hem doden zullen.

Dat is de tegenwoordigheid van God, begeerd en geschuwd, gezocht en gevreesd, de grootste weelde voor de een en de ergste angst voor de ander. Onze tekst spreekt ook van die tegenwoordigheid van de Heere. God zendt Zijn engel met Israël mee. Ze gaan niet alleen, maar Israël wandelt met God door de woestijn.

Daarom willen wij horen hoe God bij ons tegenwoordig is en we zien drie punten:

1. hoe in die tegenwoordigheid van God onze redding ligt
2. hoe wij voor Hem ons moeten hoeden en
3. hoe wij dan op Zijn hulp mogen rekenen.

In de tegenwoordigheid van God ligt onze redding. Israël staat daar in de woestijn. Ze zijn uit Egypte bevrijd. En nu moeten ze naar Kanaän. Dat wordt een reis met onoverkomelijke moeilijkheden. Het is voor een behoorlijk toegeruste karavaan al een bezwaarlijke onderneming om zo'n lange reis door de woestijn te maken. Maar hoe moet dat dan gaan met een heel volk, met vee en huisraad? Hoe moet dat gaan met die zwakken en die zieken, met die moeders met kleine kinderen op de arm? Hoe zullen ze ontkomen aan al de gevaren van de woestijn? Hoe zullen ze eten en drinken?

En als ze dan die lange reis gemaakt hebben en aan de grenzen van het heilige land komen, hoe zullen ze dan binnengaan? Het is geen soldatenvolk, dat volk Israël, het militaire bedrijf zit hun niet in het bloed. En dan zullen ze daar in Kanaän een buitengewoon sterk en krachtig mensenras vinden, zwaargebouwde kerels met een taai uithoudingsvermogen, geboren soldaten die weten wat vechten is. Reuzen noemt de Bijbel die mensen.

Hoe zullen ze dan dat land erfelijk in bezit moeten nemen? Het is daar in de woestijn een hachelijke onderneming. Maar nu heeft dat volk aan de voet van de Sinaï gestaan en daar heeft het zijn God ontmoet. Onder bliksems en donderslagen heeft toen de Almachtige met hen Zijn Woord gesproken. En ze hebben gebeefd die mannen daar in de vlakte. Als ze die rokende berg daar voor zich zien dan staan ze van verre, zoals de Schrift ons vertelt. Maar dan hoort daar dat volk met zijn onmogelijke levenstoekomst uit die donder van boven het reddende woord: Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland uit het slavenhuis uitgeleid heb.

Ik ben de Heere uw God, dat had diezelfde God al gezegd tot Abraham in Ur der Chaldeeën: Ik ben uw God en de God van uw kinderen. En zo hoort Israël daar midden in de dagen van zijn verdrukking de vernieuwing en bevestiging van het verbond van God met de vaderen: Ik ben de Heere uw God, God Die al met Abraham verkeerd had in zijn tent, God Die met Abraham had gesproken, God met wie Abraham gemeenschap had geoefend, die God zou ook de God van Israël zijn. En zoals Hij al in Abrahams tent tegenwoordig was geweest, zo wil Hij nu weer tegenwoordig zijn in dat tentenkamp daar in de woestijn. Maar als dan de Heere tegenwoordig zijn wil onder dat volk, dan zal dat volk in heel zijn leven en bestaan dan ook het stempel van die tegenwoordigheid moeten dragen. En daarom geeft die heilige God hun Zijn heilige wet. U zult voor Mij heilige mensen zijn, zegt de Heere in het laatste vers van hoofdstuk 22.

En dan zegt God in Zijn wet hoe ze heilig voor Hem moeten zijn. Ze horen uit Zijn mond op de berg de Tien geboden, maar door de dienst van Mozes maakt Hij hun nog meer bekend hoe ze voor Hem leven zullen. Hij geeft in al die geboden en inzettingen als het ware een nadere verklaring van de tien geboden.

En wat Hij van hen vraagt dat raakt niet alleen hun verborgen godsdienstig leven. Daarover horen we bijna geen enkel woord. God maakt ze wel uitvoerig bekend hoe ze Hem dienen moeten in hun gemeenschap, in de tabernakel, hoe ze Hem offeren moeten en loven met harpen en liederen, hoe ze Zijn heiligdom moeten bouwen en in standhouden, dat ze de lampen voor Hem moeten ontsteken en de reukwerken moeten brengen.

En dan gaat het verder over de volle breedte van hun leven. God zegt hun wat ze moeten doen met een stotige os, met twistende mannen en met dieven. Hij waarschuwt hen om de goden van het volk, dat zijn de rechters en de overheden, niet te schelden, geen woeker te nemen, geen pand van de arme, geen geschenken in de rechtszaken. Zo moeten ze leren hoe ze zijn heilig volk moeten zijn. Hij leert ze ook (en dat raakt hun godsdienstig leven) hij leert ze ook dat ze ver moeten blijven van de afgoden van de volken.

Daarom komt Hij tot hen met het gebod: u zult het bokje niet koken in de melk van zijn moeder. Het was waarschijnlijk een bijgelovig gebruik bij de omwonende volken om een bokje te koken in de melk van zijn moeder en dan die melk te sprenkelen over de velden en de boomgaarden. Dat zou dan het volgend jaar een goede oogst moeten veroorzaken. Dat was dus echte toverij uit de afgodische verering van de natuurmachten. Israël mag aan dat bijgeloof niet meedoen. Zo geeft God allerlei geboden voor het gewone leven van Israël, opdat ze in dat gewone leven niet minder dan in de tabernakel geheiligde lieden zouden zijn. Maar als God dan zo gesproken heeft over dat heel gewone van dat bokje met die melk, dan lezen we in eens een woord dat als 't ware weergeeft de hele verhouding tussen de Heere en Zijn volk.

Zie, Ik zend een Engel voor uw aangezicht om u te behoeden op deze weg en om u te brengen op de plaats die Ik u bereid heb. Hoedt u voor Zijn aangezicht en weest Zijn stem gehoorzaam en verbittert Hem niet, want Hij zal Uw overtredingen niet vergeven, want Mijn Naam is in het binnenste van Hem. Maar zo u Zijn stem ijverig gehoorzaamt en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik de vijand van uw vijanden en de tegenstander van uw tegenstanders zijn.

Die engel is de engel van de tegenwoordigheid van God in Israël. Die Engel is de Zoon van God. Telkens wordt in de Schriften gezegd, dat Christus als de engel des Heeren het volk Israël geleid heeft in de woestijn. En zo weten we het: deze Engel is niet een engel zoals er nog duizend andere engelen zijn. Deze Engel is de Zoon. Het is de Heere Zelf. Het is de Christus Die in de wolkkolom overdag en in de vuurkolom 's nachts Zelf de hoede over Zijn volk wilde houden als een Herder over Zijn kudde.

En dan openbaart Hij straks Zijn tegenwoordigheid als Hij met de wolk tussen de Cherubs woont. Dan komt Hij in de Schechina boven het verzoendeksel. En zo brengt Hij Zijn volk in Kanaän. Al waren de moeiten nog duizend maal groter geweest, dan zou Hij ze er toch gebracht hebben, want Hij is de Heere, de Almachtige, God van Israël.

En daarom heeft ook Israël telkens beleden de blijdschap van het geloof omdat ze wisten dat de Heere onder hen tegenwoordig was. Dat was Israëls glorie in de woestijn, dat was ook Israëls glorie straks als ze in hun land gekomen zijn. Want wel woonde de Heere toen niet meer in een zichtbaar teken onder Zijn volk, maar Israël mocht toch weten dat God onder hen woonde, in de tabernakel en later in de tempel.

Als Israël eenmaal in Kaänan is dan zijn de gevaren niet voorbij. Telkens komen de vijanden dat volk benauwen. Dat was de strijd van buiten. Maar er was ook telkens spanning van binnen, als de ongelovigen onder het volk het hoofd opstaken en de macht hadden in Israël, als de priesters, de levieten, de rechters en de koningen afgevallen waren van de Heere. Dat was wel de grootste benauwdheid in Israël, dat was de zwaarste spanning. En als God dan na tijden van zware schuld zijn volk weer terugbracht tot de gehoorzaamheid aan de wil Gods, dan loofde Israël de Heere en dan roemden ze Hem, de Heere is onze gerechtigheid.

Want dan was die gerechtigheid niet een gerechtigheid die vlamde om de zondaren te straffen, maar dan wist Israël het: God is met ons, omdat Hij een vergevend God is, omdat Hij weer verzoening had gevonden in de bewegingen van Zijn eigen barmhartigheid, omdat Hij weer aan Zijn grote Naam had gedacht, omdat Hij om Zijn eigen eer Zich aan dat volk verbonden had, omdat Hij dat volk had uitverkoren, daar wilde tegenwoordig zijn, daar wonen en daar woning maken.

En zo looft het volk van God altijd de Heere als onze gerechtigheid. De tegenwoordigheid van God is geen schrik voor de kinderen van God, ze kruipen voor Hem niet weg. Zijn tegenwoordigheid is niet een druk en een beklemming, Hij staat ons niet in de weg en daarom wensen wij Hem niet weg, wij kunnen onze God niet wegwensen.

Dat Hij bij ons zijn wil, dat is nu onze grootste weelde. Daarom is er in onze harten ook dat verlangen naar Zijn tegenwoordigheid. We kunnen Hem vinden in de gemeente, in de vergadering van de kerk op de Zondag en dan weten we dat God in ons midden is. Dat is de kracht van ons leven. Dat is onze kroon, onze vreugd. Dat is het mooiste wat we weten: de kerk in haar vergadering voor het Aangezicht van God. En dat houdt ons overeind in dagen van moeite.

Als er rampen over de wereld gaan of als ons eigen leven verscheurd wordt, als er is een benauwde ziel moe geworden onder de benauwdheden van het leven, als de eigen levensnood zwaar is om uit te staan, dan kunnen we verlangen naar het openen van de kerkdeuren, want daar vinden we het weer: de ontmoeting van God en Zijn volk. En als we daar komen in het geloof dat God onder ons tegenwoordig is, dan weten we ook dat Hij met ons is in heel ons leven. Wij zijn het volk van God en we zijn nooit zonder Hem. Wij mogen elke dag leven voor Zijn aangezicht; zoals kinderen spelen voor de voeten van hun moeder, zo arbeiden en ademen en eten en drinken wij voor het aan gezicht van de Heere. En dan zijn we nooit zonder Hem, maar is de Vader altijd met ons. Dan ziet Hij ons elke dag in alles wat we doen en dan is er niets voor Hem verborgen. Dan weet Hij ons zitten en ons opstaan.

En dan geloven wij uit het Woord dat we nu heilig moeten leven als het volk van de tegenwoordigheid van God, als de kinderen die voor hun Vader leven, als mensen die wandelen met de Heere. Dan is die verhouding tussen de Heere en ons niet uitsluitend een godsdienstige zaak, maar dan raakt dat net als bij Israël heel ons leven. Dan moet ieder woord en iedere daad het merkteken van de tegenwoordigheid van de Heere dragen.

En als we voor de koningin moesten komen om met haar te eten dan zouden we ons misschien beklemd voelen en we zouden misschien niet weten hoe dat alles moet volgens de etiquette. Maar de allerhoogste Koning heeft in Zijn Woord aan de nederigen geleerd hoe ze elke dag in Zijn tegenwoordigheid moeten leven. Dat is het wandelen in het Verbond, waar buiten we immers nooit een stap kunnen zetten.

En zo zijn er dan duizenden die met de allerhoogste Koning verkeren, elke dag in de praktijk van hun leven, geen kluizenaars die een heel apart leven leiden als bijzondere mensen, maar gewone boeren en gewone arbeiders en gewone huismoeders, gewone jongens en gewone meisjes, die het Verbond verstaan en op de woorden van de Heere letten.

En als we dan onze zonden zien waarin wij telkens struikelen, en als we dan zien hoe het soms een zware zonde was waarin we vielen, dan kan het wel eens benauwd worden in die tegenwoordigheid van de Heere. We zien dan de vlekken in ons kleed en dan worden we soms verleid door de Satan om toch maar voor God weg te kruipen en Zijn tegenwoordigheid te vergeten.

Maar ook als we misschien van Hem zijn afgedwaald, dan trekt Hij ons toch weer tot Zich en dan weten we dat wij, die misschien aan de zonde van onze drift weer hebben toegegeven of gestruikeld zijn in de zonde van de hebzucht, of de Heere niet hebben geëerd en ons vertrouwen hebben gesteld op de afgoden van deze wereld of ook misschien gevallen zijn in een verborgen zonde die geen mens weet, dan weten wij toch dat we in die God Die bij ons tegenwoordig is onze redding hebben. Want in Hem vonden we verzoening van al onze zonden, in Zijn welbehagen, in Zijn Raad tot onze verlossing, in de Zoon Die Zelf God als mens gehangen heeft aan het kruis en dan roemen we toch weer Zijn Naam en Zijn tegenwoordigheid: de Heere is onze gerechtigheid.

En dan idealiseren we ons christendom niet. We weten wel dat we in een gebroken wereld leven en dat ons leven tot de dood toe een gebroken leven blijft: nu eens er op en dan weer er onder, nu eens geheiligd en dan weer zo onbegrijpelijk onheilig. Maar dan zien we met te meer verlangen naar die God Die bij ons woont en dan wandelen we met liefde naar Zijn wil, dan nemen we het nauw met Zijn Woord en ontvangen we de versterking van ons geloof door het Sacrament en dan zijn we getroost want dan weten we dat Hij Israël eens verlossen zal van al Zijn ongerechtigheden en dat we Hem toch mogen dienen nu in deze gebroken wereld met een gebroken leven, maar eenmaal ongebroken als we voor Hem zullen zijn een bruid zonder vlek of rimpel.

Ik zou nog lang kunnen voortgaan om te spreken van dit leven in de tegenwoordigheid van God. Daar is de Bijbel vol van en daar is ook onze levenservaring zoo overvol van. Dat kan niet met een paar woorden worden gezegd. Dat is dat onbegrijpelijke leven: Abraham wandelde met God en Maria zat aan de voeten van de Heere en alle geslachten hebben Hem geroemd als de Heere als onze gerechtigheid. En zo leef ik ook met mijn Heer en mijn God.

Dat is dat geweldig gespannen leven, die verborgen en openbare omgang met God, die weelde en overvloed, die volheid en zaligheid: God hoog in de hemel en toch onze God hier bij ons door Zijn Geest en genade met Wie we spreken mogen in ons gebed, misschien enkele fluisterwoorden midden onder onze arbeid. Zie, dat is het leven van hen die zich houden voor het aangezicht van de engel van de tegenwoordigheid van God.

Een zwaar leven want het is een leven van een zware strijd tegen onszelf. Maar toch een leven vol weelde, want de Heere is met ons. Niet een volmaakt leven, want we struikelen telkens voor Zijn aangezicht, telkens staan we voor Hem met bevlekte kleren, maar Hij blijft dan bij ons om Zijn Zoon Jezus Christus, om die rijke genade van Zijn verkiezende liefde. En zo is Hij de Heere onze gerechtigheid, de Heere in Wie wij voor de Heere bestaan kunnen.

En zo leeft de gemeente voor haar God in Abrahams dagen in een enkele tent, in Israëls tijd als een heel volk met Zijn God en nu ais de gemeente van Christus door de Heilige Geest die uitgestort is in onze harten, niet in valse gerustheid vertrouwend op een leugenachtig fundament, maar in het vertrouwen dat Hij is de God van de trouw voor Wie wij nu ook in trouw mogen leven, bouwende op Hem, maar ook Hem vrezende.

Want die tegenwoordigheid van God is ook vol bedreiging, wanneer we niet leven met het merkteken van Zijn tegenwoordigheid aan onze voorhoofden. Hoedt u voor Zijn aangezicht en weest Zijn stem gehoorzaam, want Hij zal uw overtredingen niet vergeven, zegt God tot Israël in de woestijn. Hoedt u voor Hem, want Hij let op u. Hij slaat u in al uw wegen gade. Hij weet al uw gedachten voor u nog een woord hebt gezegd. En weest Zijn stem gehoorzaam, want Hij zal uw overtredingen niet vergeven.

U verstaat wel wat met deze laatste woorden is bedoeld. Die God Die bij ons tegenwoordig is wil wel onze zonden vergeven. We vinden in Hem juist onze verzoening. In de Heere kunnen we voor de Heere bestaan. Denkende aan de verzoening die God ons bereid heeft, loven we Hem dan ook om de vergeving van de zonden: de Heere onze gerechtigheid.

De engel van de tegenwoordigheid Gods, Jezus Christus, Die Zijn Geest gezonden heeft Die nu met ons is in de kerk en straks in onze huiskamer, die heeft voor ons voldaan, heeft geleden onder Pontius Pilatus is gekruisigd, gestorven en begraven. Hij vergeeft menigvuldig, zoals de Schriften het zeggen. Maar Hij vergeeft de zonen van hen die voor Zijn aangezicht leven. Hij vergeeft niet het kwaad dat tegen Hem gedaan is door hen die niet voor Zijn aangezicht leven, die Hem niet vrezen, die niet begeren het merk van Zijn tegenwoordigheid in hun leven. Ik heb er al over gesproken. Er waren Israëlieten die Hem verzocht hebben in de woestijn. Ze wilden zo graag als de Egyptenaren zijn, zo maar eten uit de vleespotten zonder de tegenwoordigheid van God.

En ze wilden zo graag met de omwonende volken spelen de goddeloze spelen van de afgodische religie. Ze stonden op om te spelen, ze wilden hoereren, ze wilden weg uit de tegenwoordigheid van God en er vielen op dien dag 23000 man. Telkens breekt dat in Israël door. Ze willen een gouden kalf, ze willen vlees eten, ze willen water drinken, ze willen desnoods Kanaän wel binnen gaan maar zonder de Engel van de tegenwoordigheid van God, ze verzochten de Christus en ze zijn gevallen in de woestijn. En zo is het straks heel die geschiedenis van Israël door.

Ach, ze hadden die tegenwoordigheid wel opgemerkt. Maar ze wilden juist weg van die God: wie is er onder ons die bij een verterend vuur wonen kan? Wie kan er wonen bij een eeuwige gloed? God werd hun een last. Ze wensten Hem weg, ze konden het niet bij Hem uithouden, Zijn tegenwoordigheid werd hun ondragelijk.

Zo komt Christus om de machten van de Satan te verslaan. Hij komt tot de verstrooide schapen, tot de kudden die door de Satan worden meegesleurd. Christus komt Zijn kudden zoeken in het land van de Gadarenen, maar als het hun dan de kudden kost, dan wensen zij Hem weg: ach, gij engel van de tegenwoordigheid van God, wil maar uit onze landstreek vertrekken?

En dan gaat Jezus heen en dan vaart de Satan niet meer in de zwijnen, dan vaart hij in de kudden van de verloren schapen van het Huis van Israël, dan grijpt hij de Gadarenen: ze hebben de Engel van de tegenwoordigheid van God van zich gestoten. En dan komt daar dat ontzaglijk ogenblik als de oversten van Israël de Messias overgeven tot de Dood. Ze hebben geroepen: weg met Hem, kruis Hem. Ze wilden Hem niet langer dulden in hun tempel en op hun straten, ze willen niet horen het Hosanna-geroep omdat de Zoon van God gekomen is in de Naam des Heeren, ze hebben de Heer van de heerlijkheid gekruisigd.

En zo is het straks in de gemeente van het Nieuwe Testament. Ananias en Saffira zouden de Geest wel weg willen hebben, ze willen geen tegenwoordigheid van een God Die de nieren en de harten beproeft, ze willen geen God Die in het verborgene ziet. En het moet hun apart nog eens worden herinnerd in het ogenblik dat ze dood op de aarde vallen: u hebt de mensen niet bedrogen, maar God was hier: U hebt de Heilige Geest bedrogen.

Dat is het oordeel van hen die zich niet eerbiedig gedragen voor Zijn aangezicht, het oordeel over al die bondskinderen die de engel van de tegenwoordigheid van God maar wegwensen, die Zijn merkteken niet willen dragen. Laat ze uit het Woord toch horen, dat Hij de zonde niet vergeven zal, dat de toorn van God op hen is als ze zich niet bekeren op de roepstem van Hem in Wie God tot ons gekomen is. En als die bondskinderen die geboren en gedoopt zijn om kinderen van God te zijn en te wandelen met hun Heer en hun God, de Engel van de tegenwoordigheid van God blijven wegwensen uit hun leven, uit hun huis, uit hun arbeid, dan zullen ze eens moeten roepen om toch weg te mogen schuilen voor de toorn van het Lam: bergen, valt op ons en heuvelen, bedekt ons. En dan zullen ze een zwaarder oordeel ontvangen dan Sodom en Gomorra, want daar was er in de straten en de huizen geen Engel van de tegenwoordigheid van God.

Die is in Zijn gemeente en Die kan in Zijn gemeente worden verworpen. De wereld kent Hem niet, maar zij dit Hem zo wegwensen die hebben Hem wel gekend. Hoedt u dan voor Zijn aangezicht en weest Zijn stem gehoorzaam en verbittert Hem niet. Zoekt uw weelde niet ver van Hem, maar zoek al de weelde van uw leven bij Hem Die bij ons woont.

Gemeente, laat de wereld horen dat God bij u tegenwoordig is en laat het geschreven staan op uw voorhoofden en ingekerfd in uw hand, dat u Hem kent die al Zijn majesteit geopenbaard heeft in de verkiezing van Zijn volk, in het woning maken in Zijn grote gemeente, in Sion, de Stad Gods, de stad onzer bijeenkomsten:

Zingt, zingt de Heer Die eeuwig leeft,
De Sion tot Zijn woning heeft
En laat voor aller volken oren
met psalmgezang Zijn daden horen.
Psalm 9 : 11

En als wij ons dan hoeden voor Zijn aangezicht dan mogen wij rekenen op Zijn hulp. God spreekt daarvan in de laatste woorden van onze tekst: maar zo u Zijn stem ijverig gehoorzaamt en doet al wat Ik spreken zal, zoo zal Ik de vijand van uw vijanden en de tegenstander van uw tegenstanders zijn. En dan zegt God verder wat Hij doen zal. Hij zal Israël brengen in het land van de Amorieten en de Hethieten. God zal ze verdrijven om voor Zijn volk, voor de Messias, voor de Heiland van de wereld plaats te maken. Ze zullen die beroepsmilitairen aankunnen en God zal zelfs een schrik voor hen uitzenden zodat ze al bang worden als ze uit de verte Israëls legerscharen zien. Zo zal die engel hun een Helper zijn.

Dat betekent niet dat ze een heel genoeglijke en gemoedelijke toekomst tegemoet gaan. Neen, want ze zullen telkens die Engel verbitteren en in zonde vallen. En hun hart zal niet altijd volkomen naar de dienst van de Heere uitgaan. Ze zullen Hem wel eens vergeten. En dan komt Hij met Zijn straffen. Zwaar zullen dan Zijn straffen op Israël vallen. Nu al in de woestijn. Straks vertoornen ze Hem en dan moeten ze 38 jaren zwalken van Noord naar Zuid.

En zoo zal het straks ook gaan als ze in Kanaän zijn. Soms zal Hij bijna vernietigend Zijn volk straffen. En dan zullen er wel duizenden Israëlieten zijn die de Engel van de tegenwoordigheid van God wel zouden willen weg vloeken. Maar dan zal er toch in die tucht genezing liggen voor het overblijfsel dat de tucht aanneemt. En zo zijn oordelen van God nog zegeningen van God. Daarom is het van de Heere af te bidden, dat Hij ons niet loslaat.

En als we van Zijn weg afwijken en wij naar Zijn Woord niet luisteren willen, dan is het maar voor ons te hopen, dat God dan maar met Zijn oordelen nog onder ons tegenwoordig blijft. Beter is het om door de Heere te worden getuchtigd, beter is het dat Hij met Zijn tuchtigingen ons nog tot Zich trekt en toont, dat Hij nog iets met ons te maken heeft, dan dat Hij ons maar laat gaan op onze wegen.

Ach, ja, velen beschouwen het als de grootste ramp als God met Zijn oordelen komt en Zijn ontzaglijk recht laat voelen. En dan zouden sommigen wel onder de tucht willen weglopen, maar het is toch misschien het laatste trekken van de God van de genade, van die God Die Zijn engel ons nog niet helemaal heeft ontnomen.

Daarom is het niet het ergste als we misschien de oordelen van God moeten voelen, maar het allerergste zou zijn dat de Heere ons overgaf aan de dwaasheid de Gadarenen. Misschien zouden we dan wel een gemakkelijk en comfortabel leven hebben, misschien wel voorspoed in zaken en gezin, misschien wel benijd door velen en toch jammerlijk er aan toe.

Er leven zoveel Gadarenen-wensen onder de kinderen van het Verbond. Ze leven niet voor Zijn aangezicht. En als Christus komt om de machten van de Satan in hun leven te verslaan, dan zouden ze maar het liefste willen, dat God niet tuchtigt en niet met Zijn oordelen komt, dan zouden ze maar het liefste vrijuit gaan, zonder tucht en zonde en oordeel.

We mogen wel bidden dat God nog tuchtigen wil en dat Hij met de genade van Zijn oordelen niet wijkt van hen die van Hem wijken. Want het is beter om naar de Heere toe gegeseld te worden, dan vrij te zijn van de Christus en overgelaten aan zichzelf als de Gadarenen. Maar als God dan tuchtigt en als er dan is een aannemen van de tucht dan mogen we rekenen op Zijn hulp en bijstand in ons leven. Dit is nu de enige weg om in uw nood geholpen te worden, dat de engel van de tegenwoordigheid van God u helpt.

Sommigen hunkeren naar uitkomst uit de nood buiten de tegenwoordigheid de Heeren om. De een heeft zorgen in zijn gezin en hij zou het wel anders wensen. Een ander leeft een ongetroost leven en zou wel meer blijdschap begeren. Een derde ziet uit naar verlichting van de druk in het leven, een vierde zou wel godsdienstige troost willen smaken.

Maar hier ligt nu de uitkomst. De engel van de tegenwoordigheid van God moet u helpen. En daarom is Hij een helper voor allen die hun hoogste verlangen hebben niet naar een leven zonder zorg of schaduw, niet naar godsdienstig gevoel zonder godsdienstige gehoorzaamheid, maar voor hen die hun hoogst verlangen daarin hebben dat ze de Heere mogen dienen, dat ze mogen wandelen met God, dat ze het merkteken van Zijn tegenwoordigheid mogen dragen in hun leven.

God heeft Israël dwars door alle tuchtigingen heen geleid naar zijn eigen land. God leidt nog degenen die Hem liefhebben aan Zijn hand. En laat dan soms het leven zwaar zijn, laat het dan mogen gebeuren dat het een worsteling blijft tot het einde toe, dan zullen toch de vermoeiden daarin de kracht vernieuwen dat God een God van troostende tegenwoordigheid is voor allen die Hem zoeken.

Hij hield Zijn volk in stand in al de moeiten en alle nood. Hij zal ook ons bewaren dat we niet verloren gaan in de vervreemding van Hem.

Zoek u dan, gemeente, de vervulling van de nood van uw leven niet buiten de tegenwoordigheid van God, maar laat uw hart uitgaan naar Zijn nabijheid.

Zoek het bij de Engel van het Aangezicht van God.
Zoek het bij de Heere onze gerechtigheid.

Amen.