Preek van ds. J.W.Tunderman

over Daniël 2:31-45

Gehouden te Helpman 17-11-1940

MEDIATEEK
VRYE GEREF KERK PRETORIA
ltemnr 9473
J.J.ARNOLD - VERSAMELING

97 : 1
119 : 47

Daniel 2 : 1 - 30
Daniel 2 : 31 - 45

65 : 1, 4 en 5
Gez. 24 : 1 en 2

Schriftlezing: Dan.2:1-30

De eerste droom van Nebukadnezar

21 In het tweede regeringsjaar van Nebukadnezar had Nebukadnezar dromen. Daardoor werd zijn geest verontrust en was het met zijn slaap gedaan.
2 Toen zei de koning dat men de magiërs, de bezweerders, de tovenaars en de Chaldeeën moest roepen om de koning zijn dromen bekend te maken. Zij nu kwamen en gingen vóór de koning staan.
3 De koning zei tegen hen: Ik heb een droom gehad, en mijn geest is zo verontrust dat ik die droom wil weten.
4 Toen spraken de Chaldeeën tot de koning, in het Aramees: O koning, leef in eeuwigheid! Vertel uw dienaren de droom, dan zullen wij de uitleg ervan te kennen geven.
5 De koning antwoordde en zei tegen de Chaldeeën: De zaak staat wat mij betreft vast. Als u mij de droom en de uitleg ervan niet laat weten, zult u in stukken worden gehouwen, en zullen uw huizen tot een mesthoop worden gemaakt.
6 Maar als u de droom en de uitleg ervan wel te kennen geeft, zult u geschenken, een beloning en bijzondere eer van mij ontvangen. Daarom, geef mij de droom en de uitleg ervan te kennen.
7 Zij antwoordden voor de tweede keer en zeiden: Laat de koning aan zijn dienaren de droom vertellen, dan geven wij de uitleg ervan te kennen.
8 De koning antwoordde en zei: Ik weet zeker dat u tijd probeert te winnen, omdat u ziet dat de zaak wat mij betreft vaststaat.
9 Als u mij de droom niet laat weten, dan is er voor u maar één vonnis! U hebt met elkaar afgesproken om een leugenachtig en bedrieglijk woord tegen mij te zeggen, totdat de tijd zou veranderen. Daarom, vertel mij de droom, dan weet ik dat u mij ook de uitleg ervan te kennen kunt geven.
10 De Chaldeeën antwoordden in de tegenwoordigheid van de koning en zeiden: Er is geen mens op de aardbodem die de zaak van de koning te kennen zou kunnen geven. Daarom is er ook geen koning, hoe groot of machtig ook, die een zaak als deze gevraagd heeft van welke magiër, bezweerder of Chaldeeër dan ook.
11 Want de zaak waar de koning om vraagt, is te moeilijk. Er is niemand anders die het in de tegenwoordigheid van de koning te kennen kan geven dan de goden, die hun verblijf niet bij de schepselen hebben.
12 Hierdoor werd de koning woedend en zeer verbolgen, en hij beval dat men al de wijzen in Babel om moest brengen.
13 De wet ging dan uit dat de wijzen ter dood gebracht moesten worden. En men zocht ook Daniël en zijn vrienden om ter dood gebracht te worden.
14 Toen wendde Daniël zich met raad en verstandige woorden tot Arioch, het hoofd van de lijfwacht van de koning, die was uitgetrokken om de wijzen van Babel ter dood te brengen.
15 Hij nam het woord en zei tegen Arioch, de bevelhebber van de koning: Waarom is dit bevel van de koning zo overhaast uitgegaan? Toen liet Arioch Daniël de zaak weten.
16 Toen trad Daniël binnen en verzocht de koning of hij hem een bepaalde tijd wilde gunnen om aan de koning de uitleg te kennen te geven.
17 Daarop vertrok Daniël naar zijn huis en liet hij de zaak aan zijn vrienden Hananja, Misaël en Azarja weten,
18 opdat zij het aangezicht van de God van de hemel zouden zoeken om barmhartigheid te verkrijgen met betrekking tot deze verborgenheid, zodat men Daniël en zijn vrienden niet met de rest van de wijzen van Babel zou doen omkomen.
19 Toen werd aan Daniël in een nachtvisioen de verborgenheid geopenbaard. Daarop loofde Daniël de God van de hemel.
20 Daniël nam het woord en zei:
De Naam van God zij geloofd
van eeuwigheid tot in eeuwigheid,
want van Hem is de wijsheid en de kracht.
21 Hij verandert de tijden en tijdstippen,
Hij zet koningen af en stelt koningen aan,
Hij geeft de wijsheid aan wijzen,
de kennis aan wie verstand hebben.
22 Hij openbaart diepe en verborgen dingen,
Hij weet wat in het duister is,
want het licht woont bij Hem.
23 U, God van mijn vaderen, dank en prijs ik,
omdat U mij wijsheid en kracht hebt gegeven,
en mij nu hebt laten weten wat wij van U hebben verzocht,
want U hebt ons de zaak van de koning laten weten.

Daniël verklaart de droom

24 Daarom trad Daniël binnen bij Arioch, die de koning had aangesteld om de wijzen van Babel om te brengen. Hij ging naar hem toe en zei het volgende tegen hem: Breng de wijzen van Babel niet om. Breng mij bij de koning, zodat ik de koning de uitleg te kennen kan geven.
25 Toen bracht Arioch Daniël met spoed bij de koning en zei het volgende tegen hem: Ik heb onder de ballingen uit Juda een man gevonden die de koning de uitleg zal laten weten.
26 De koning antwoordde en zei tegen Daniël - zijn naam was Beltsazar -: Bent u in staat mij de droom te laten weten die ik gezien heb, en de uitleg ervan?
27 Daniël antwoordde in de tegenwoordigheid van de koning en zei: De verborgenheid die de koning vraagt, kunnen wijzen, bezweerders, magiërs en toekomstvoorspellers de koning niet te kennen geven.
28 Maar er is een God in de hemel Die verborgenheden openbaart. Hij heeft koning Nebukadnezar laten weten wat er in later tijd gebeuren zal. Uw droom en de visioenen die u voor ogen kwamen op uw bed, zijn deze:
29 Terwijl u, o koning, op uw bed lag, kwamen er gedachten in u op over wat hierna gebeuren zal. En Hij Die de verborgenheden openbaart, heeft u laten weten wat er gebeuren zal.
30 Mij nu, aan mij is deze verborgenheid geopenbaard, niet door een wijsheid die in mij is boven alle levenden, maar daarom dat men de koning de uitleg ervan zou laten weten en dat u de gedachten van uw hart zou weten. (Herziene Statenvertaling, 2010)

Tekst Dan.2:31-45

31 U, o koning, keek toe, en zie: een groot beeld. Dit beeld was hoog, de glans ervan uitzonderlijk. Het stond voor u. De aanblik ervan was schrikwekkend.
32 Het hoofd van dit beeld was van goed goud, zijn borst en zijn armen waren van zilver, zijn buik en zijn dijen van brons,
33 zijn benen van ijzer, zijn voeten gedeeltelijk van ijzer, gedeeltelijk van leem.
34 Hier keek u naar, totdat er, niet door mensenhanden, een steen werd afgehouwen. Die trof dat beeld aan zijn voeten van ijzer en leem, en verbrijzelde die.
35 Toen werden het ijzer, het leem, het brons, het zilver en het goud tegelijk verbrijzeld. Ze werden als kaf op een zomerdorsvloer. De wind voerde ze weg, zodat er geen spoor van teruggevonden werd. Maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg en vulde de hele aarde.
36 Dit is de droom. Nu zullen wij de uitleg ervan in de tegenwoordigheid van de koning vertellen:
37 U, o koning, bent een koning der koningen, want de God van de hemel heeft u het koningschap, macht, sterkte en eer gegeven.
38 Overal waar de mensenkinderen wonen, heeft Hij de dieren van het veld en de vogels in de lucht in uw hand gegeven. Hij heeft u aangesteld tot heerser over dit alles. U bent dat gouden hoofd.
39 Na u zal een ander koninkrijk opkomen, lager in waarde dan het uwe. Daarna nog een ander, het derde koninkrijk, van brons, dat heersen zal over de hele aarde.
40 En het vierde koninkrijk zal sterk zijn als ijzer, want het ijzer verbrijzelt en vergruist alles. Juist zoals het ijzer alles verplettert, zo verbrijzelt en verplettert dit koninkrijk alles.
41 Dat u verder de voeten en de tenen, gedeeltelijk van leem van een pottenbakker en gedeeltelijk van ijzer, gezien hebt - dat zal een verdeeld koninkrijk zijn. Het zal iets hebben van de hardheid van ijzer - juist daarom zag u ijzer vermengd met modderig leem.
42 En de tenen van de voeten, gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van leem - dat koninkrijk zal gedeeltelijk sterk zijn en gedeeltelijk broos.
43 Dat u gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem - ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar ze zullen zich niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet vermengt met leem.
44 In de dagen van die koningen zal de God van de hemel echter een Koninkrijk doen opkomen dat voor eeuwig niet te gronde zal gaan en waarvan de heerschappij niet op een ander volk zal overgaan. Het zal al die andere koninkrijken verbrijzelen en tenietdoen, maar zelf zal het voor eeuwig standhouden.
45 Daarom hebt u gezien dat, niet door mensenhanden, uit de berg een steen werd afgehouwen, die het ijzer, brons, leem, zilver en goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning laten weten wat er hierna geschieden zal. De droom is waar en de uitleg ervan betrouwbaar. (Herziene Statenvertaling, 2010)


Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij stellen ons wel eens de vraag of er in de komende tijden en eeuwen nog wel een werk- en levensruimte voor de kerk zal overblijven.

De Schrift tekent ons de geweldige macht van hen die Gods genade verwerpen. Op iedere vierkante voet grond zal de Christus de heerschappij worden betwist. Die macht zal zo opdringen, dat u zich wel moet afvragen: zal er nog wel een mogelijkheid zijn om als een christen te leven, en te arbeiden, om Gods genade daarin te belijden, om de kinderen op te voeden naar de eis van het verbond, om een christelijke roeping te volbrengen in het leven en om Christus' getuigen te zijn tot aan het eind der dagen? Zal er wel ruimte overblijven voor de kerk en het koninkrijk van God?

Ik wil de moeilijkheden en bezwaren, die de kerk nog te verduren krijgt eer Christus weerkomt op de wolken geenszins verkleinen of geringschatten. De Schrift spreekt daarin te duidelijke taal. Wij weten wat Christus ons voorzegd heeft: in de wereld zult u verdrukking hebben.

Maar de Schrift laat ons het geweld en de invloed van de machten die Christus verwerpen steeds zien tegen de achtergrond van het raadsplan van God. God volvoert in dat alles Zijn voornemen, dat reeds in Zijn hart was, voordat de wereld bestond.

Zien we dit raadsplan niet, dan is het verbijsterend. De legerplaats van de heiligen zál omsingeld worden. De kerk is in het laatst der dagen als een belegerde vesting. U moet zich dan wel afvragen: hebben we straks nog wel een levensmogelijkheid als belijders van de Christus?

Maar als u let op die achtergrond van het raadsplan van God, dan ziet u het anders. Want dan ziet u dat alles tegen het verblindende licht van de overwinning van Christus. En dan keert u die vraag ook om. Wanneer God Zijn voornemen met de wereld volvoert, zal de wereld dan nog wel een levenskans gelaten worden en zal voor de verwerper van het Woord en de genade van God nog wel een werk- en levensruimte overblijven?

Het Woord van God, dat ik u heden predik, geeft ons een antwoord op deze laatste vraag.

Ik bedien u het Woord van Gods over de vervulling van alle levensruimten door het koninkrijk van God

en ik spreek u

" van het afgodische beeld,
" van het ijzer en leem in de voeten,
" van de steen, zonder handen afgehouwen en
" van de berg, die de gehele aarde vervult.

1. Wij horen dus eerst van het afgodische beeld. In dit hoofdstuk wordt met geen woord van het afgodische karakter van dit beeld gerept. Maar in het verband met het geheel van de Schrift staat dit beeld toch als afgodisch gebrandmerkt.

Nebukadnezar is, blijkens het 29e vers, in slaap gevallen terwijl zijn gedachten zich hadden beziggehouden met de toekomst van zijn rijk. Wanneer we de wereldrijken van de heidenen bezien in het licht van de Schrift, verstaan we het afgodisch karakter daarvan.

Oorspronkelijk is ook in de heidenwereld Gods waarheid bekend geweest, maar de heidenen hebben, blijkens Paulus' woord in de brief aan de Romeinen, de waarheid van God in ongerechtigheid onderdrukt. (Rom.1:18)

De verering van de Schepper werd verdrongen door de vergoddelijking van het schepsel. Vooral de koning werd voor een goddelijk persoon gehouden. En zo dragen de grote wereldheerschappijen van de oudheid een afgodisch karakter.

Deze wereldheerschappijen werden afgebeeld in het monument, dat door Nebukadnezar gezien werd in de droom. Hierbij moet niet uitsluitend aan een politiek macht worden gedacht. De koning is immers god. En zijn beleid neemt de plaats in van de voorzienigheid van God. Dit gaat over alle dingen. Daarom krijgt het hele leven het stempel van het goddelijk koningschap.

Dit koningschap is een geestelijke macht in het leven der volkeren. Het antichristelijke beginsel ligt er als een zaad in verborgen. Daarom staan deze geestelijke machten van Egypte, Assyrië en Babel telkens vijandig tegenover het volk, waaruit de Christus zou geboren worden.

Deze geestelijke macht eist alle levensruimte voor zich op. Niet slechts het staatkundig leven van de volken, maar heel hun leven wordt voor de verering van de goddelijke koning opgeëist. We lezen dan ook in het volgende hoofdstuk, dat de drie vrienden van Daniël in de vurige oven geworpen worden, omdat ze de God van de hemel hebben aangebeden.

Zo blijft er geen vierkante voet grond over waarop die geestelijke macht geen beslag legt. Het leven mag zich niet vrij ontplooien in gebondenheid aan de Schepper en Zijn wetten. De vrijheid om God te dienen in het hele leven wordt hier ontkend en weerstaan. Er kan hier geen sprake meer zijn van een leven en arbeiden, dat op de Christus is gericht.

Zo was het in de oudheid, zo is het in de tijd van het Nieuwe Testament. Wie denkt hier niet aan de macht van de antichrist? Hij zal in de tempel Gods zitten, en zich als God voordoen. En hij legt beslag op heel het leven. Want op alle levensgebied doet hij zich voor alsof hij god is en alles is aan zijn soevereiniteit onderworpen. Zijn wil stelt hij in plaats van het welbehagen van God.

En zijn plan tot wereldhervorming moet de plaats innemen van het verloochende raadsplan van God. Want de raad van de Heere wordt in die gedachtegang vervangen door de antichristelijke willekeur.

Het is dan ook zijn opzet alle aandacht van de gelovigen van het raadsplan van de Heere af te trekken. Daartoe wordt zijn wereldplan op imponerende wijze voorgesteld. Dat moet de geesten boeien, betoveren, meeslepen. En wie nog denkt aan verzet moet vervuld worden van zijn schrik, opdat in die schrik vergeten wordt de schrik van de Heere. Zo worden alle andere geestelijke machten ontwapend. Zo moet ook de kerk van Christus geestelijk ontwapend worden.

En wanneer er dan een overblijfsel is, dat blijft strijden met het zwaard van de Geest dat Gods Woord is, dan worden ze in hun broodwinning aangetast. Want dan wordt hun het kopen en verkopen onmogelijk gemaakt, omdat ze het teken van het beest niet dragen aan hun voorhoofd en aan hun rechterhand. Dat is omdat niet heel hun denken en arbeiden beheerst wordt door de antichristelijke geest. Zo zal aan de belijder geen werk- en levensruimte meer worden overgelaten. Zie hier dan de opzet van het antichristendom, zijn raadsplan en zijn welbehagen.

Dit raadsplan is de tegenhanger van het raadsplan van God tot verlossing en redding der wereld. En toch zal aan de Raad en het voornemen van de Heere de eeuwige overwinning zijn. Heel dit beeld zal door de macht van de Heere vergruizeld en vermalen worden.

Maar voor ik u hiervan spreek, moet ik u wijzen op de vermenging van ijzer en leem in de voeten van dit beeld. Het hoofd is van goud, de borst en de armen van zilver, de buik en de dijen van koper, de benen van ijzer en de voeten zijn deels van ijzer en deels van leem.

Ik geef hier onmiddellijk de verklaring: het gouden hoofd is het Babylonische rijk van Nebukadnezar, de zilveren borst is het beeld van het rijk der Perzen en Meden, de koperen dijen wijzen ons naar het Macedonisch-Griekse wereldrijk van Alexander de Grote en de ijzeren benen geven ons een voorstelling van de geweldige kracht en het organisatievermogen van het Romeinse rijk.

Dat zijn de vier grote wereldrijken uit de tijd na Nebukadnezar. In die rijken hebben we even zovele pogingen om tot een antichristelijke macht, die de hele wereld omspant, te geraken. Die pogingen zijn inderdaad geslaagd. Telkens was daar een macht, die de hele aarde omving en op heel het leven beslag legde.

Onder deze machten werd de belijders het leven voortdurend onmogelijk gemaakt. Niet dat dit voortdurend even sterk voor de dag trad. Cyrus van Perzië liet zelfs de Joden weer terugkeren naar Jeruzalem. Hij deed de tempel zelfs herbouwen.

Maar de tendens in deze machten richt zich wel op een onmogelijk maken van de dienst van God. En toch wordt de dienst van God onderhouden al is het onder druk en in grote benauwdheid. Want het komt telkens wel tot de concentratie van een antichristelijke macht, maar het zet zich niet door, omdat de ene macht de andere vervangt.

In slechts enkele eeuwen treden vier wereldmachten achtereenvolgens op het toneel der geschiedenis. De een heeft zich nog niet voldoende gezet, of de andere dringt zich weer op. Zo kan het toch niet komen tot een volkomen uitgroei tot een antichristelijke macht, ondanks alle machtsontplooiing, die deze eeuwen te zien geven.

En aan het einde van deze reeks wereldmachten komt de periode, die gekarakteriseerd wordt in de voeten van het beeld. Die zijn gemaakt van ijzer en leem. Daarvan lezen we in het 43e vers: "Dat u gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem - ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar ze zullen zich niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet vermengt met leem."

U moet hier denken aan de tijd, die gekomen is na de ineenstorting van het Romeinse rijk. En de periode, die daarmee een aanvang nam, eindigt op het ogenblik, waarop de satan aan het eind der eeuwen wordt ontbonden om in de stichting van het rijk van de antichrist zich in een laatste, geestelijke en alles omspannende wereldmacht te openbaren.

Van deze tijd staat hier geschreven, dat ze zich door menselijk zaad vermengen zullen. Dit is een beeldsprakige uitdrukking, zoals het hier in de droom voor de hand ligt. U moet hier als het ware denken aan twee volkeren, die zich door veelvuldige huwelijken zullen vermengen, zodat ze ten slotte een eenheid gaan vormen.

In dit beeld wordt tot uitdrukking gebracht, dat de grenzen tussen de volken worden uitgewist. Niet dat de oorlogen zullen ophouden en niet dat het eigen karakter van de volken volkomen zal verloren gaan. U moet hier denken aan een geestelijke macht, die beslag legt op alle volken van de wereld.

Nooit heeft de wereld in bepaalde opzichten zulk een eenheid vertoond als in deze tijd. Vroeger was het mogelijk om in een klein land als het onze aan de klederdrachten de ene streek van de andere te onderscheiden. Nu dragen we allen dezelfde kleding. We dragen allemaal een boord en een hoed. En dat is niet beperkt tot ons land alleen. Als je een foto ziet uit Australië, China of Californië dan zie je precies hetzelfde. Ik noem dit slechts als voorbeeld. Die gelijke kleding verraadt een gelijke geest.

Wij zijn veel minder vreemden tegenover een man uit Zuid-Amerika of een bewoner van Achter-Indië dan tien of twintig eeuwen geleden. De moderne cultuur heeft een egalisatieproces meegebracht. Het leven hier heeft bijna gelijke vormen als het leven daar. Het menselijk geslacht is een eenheid geworden. De afstanden zijn weg. Wij lezen nu op heel de aarde op een dag hetzelfde nieuws. En we zijn bezig met dezelfde vragen. We spreken nu van wereldeconomie, wereldcrisis, wereldoorlog.

Zo is de situatie bij uitstek ook geschikt voor de vorming van een antichristelijke wereldmacht. De stem van de leiders van de volken wordt door de radio op eenzelfde ogenblik over heel de wereld gehoord. Dat vergt nu minder tijd dan een boodschap van Nebukadnezar aan een van zijn kamerlingen.

En toch komt het niet tot de vorming van zulk een geestelijke macht. In de oudheid volgde de ene antichristelijke macht de andere op. En nu mislukken alle pogingen om tot zulk een macht te komen. Dat wil niet zeggen, dat er geen antichristelijke machten zijn. Maar dit is nu het punt waarop het aankomt. Ik spreek in het meervoud. Er zijn antichristelijke machten en de een belet de ander tot volle kracht te komen.

De voeten van het beeld waren ijzer en leem. In die voeten zat de kracht van het ijzer en de broosheid van het leem. U moet hier niet denken aan een macht van ijzer aan de ene kant en een factor van leem aan de andere kant. In iedere antichristelijke macht zit de kracht van het ijzer. Konden ze maar tot een eenheid komen, dan kwam het tot een concentratie van al het antichristelijke ijzer in de wereld.

Maar als de ene macht de leiding op zich neemt om tot een combinatie van alle geestelijke krachten te geraken, dan houdt de ander zich afzijdig. En als de tweede zich opwerpt, dan werkt de eerste weer tegen.

Het ijzer is er wel, maar het ijzer vindt steeds ander ijzer tegenover zich, de ene geestelijke macht de andere. Zo maakt de kracht van het ene ijzer die van het andere tot leem. De ene macht slaat de andere tot machteloosheid. Men is het nog niet eens over de proclamatie van het antichristelijke wereldplan. Het ene plan beneemt het andere zijn kansen.

Als de ene geest vooruitstreeft is de andere reactionair. Zo vindt het ijzer steeds het leem tegenover zich. En het een hecht zich niet aan het ander, want ijzer en leem laat zich niet verbinden. U moet hier dus niet denken aan twee tegenovergestelde beginselen b.v. de christelijke en de anti-christelijke. U moet hier denken aan de tegenstellingen tussen de antichristelijke machten onderling. De een remt de ander.

Daardoor wordt de belijder ruimte tot leven en werken gelaten, totdat straks de satan ontbonden wordt, en het eindelijk gelukt tot een combinatie van alle machten te geraken. Tot zo lang hebt u tijd om te werken.

Dat geschiedde in de loop der eeuwen vaak onder benarde omstandigheden. Want de machten waren niet steeds in evenwicht. In die omstandigheden werd de vraag gesteld: wordt mij nog wel ruimte gelaten voor christelijk leven en werken? voor christelijk samenleven en samenwerken?

En toch werd steeds alle vrees beschaamd. Want telkens werd weer het verbroken evenwicht hersteld. En voor de toekomst behoeft geen vrees ons te verschrikken. Totdat de satan zal ontbonden worden, kunt u christelijk leven en arbeiden. En maakt iedere tijd van verdrukking en vervolging weer plaats voor een tijd van rust en ontplooiing der krachten.

Zo kan het christelijk leven en werk worden voortgezet totdat de satan zal ontbonden worden om te woeden, omdat hij weet dat hij slechts korte tijd heeft.

En toch zeg ik het genoeg, wanneer ik u predik dat u levensruimte en werkmogelijkheid zal overblijven. Want de achtergrond van dat alles is het raadsplan van God, dat raadsplan, dat wel telkens in onze aandacht van zijn plaats gedrongen wordt door de wereldplannen van de antichristelijke geesten.

Maar al wordt het in onze aandacht op de achtergrond geschoven, daar mee is het niet overwonnen. Ziet u op het raadsplan van God, dan veranderen alle dingen.

Daar staat dat beeld, pralende in zijn afgodische overmoed. Het beeld is hoog en zijn glans uitzonderlijk, zegt Daniël. Er is een geweldige ontplooiing van de levensmogelijkheden in. En ondanks alle schoonheid, ondanks al het knappe kunnen, is de aanblik van dat beeld schrikwekkend. Het is zoo afgrijselijk omdat het niet past in het plan Gods tot herstel en redding van het leven. Er is niets van de Christus in dat beeld, maar alles spreekt Hem tegen.

En dat wordt een steen zonder handen uitgehouwen. En die steen stort zich op het beeld om het te verpletteren. Dat is Jezus Christus, Wiens werk niet door mensengedachten ontworpen is en Wiens komst niet door mensenhanden is toebereid. Hij komt zonder toedoen van mensen. Hij komt van de Vader. Hij is van boven. En daarom doet Hij Zijn werk als de Gezondene van de Vader. Hij doet het alleen. Hij versplintert het beeld in heel zijn afgodische gestalte. Hij verplettert alle wereldmachten. Hij stort Babylon neer, het Babylon uit Daniëls tijd en het Babylon van de eindgeschiedenis.

En dan wordt in Hem en door Hem vervuld het woord van de profeet Jesaja: Ik heb de pers alleen getreden; er was niemand uit de volken met Mij. Ik heb hen vertreden in Mijn toorn,hen vertrapt in Mijn grimmigheid. Hun bloed is op Mijn kleding gespat, heel Mijn gewaad heb Ik besmet. (Jes.63:3 Herz. StVert.)

Zo is Christus in Zijn toorn rood aan Zijn gewaad als van iemand die de wijnpers treedt. Ik keek rond, maar er was niemand die hielp; Ik ontzette Mij, want er was niemand die ondersteunde. Daarom heeft Mijn arm Mij heil verschaft, en Mijn grimmigheid, die heeft Mij ondersteund. (Jes.63:4 Herz. StVert.)

Zo is Christus in Zijn toorn en wraak de steen die zonder mensenhand wordt afgehouwen. En dan wordt die steen tot een berg die de hele aarde vervult. Het is een droom, maar de zin is duidelijk. Het werk van Christus en het koninkrijk Gods, blijft niet beperkt tot een nauwe levensruimte ergens in het verborgene.

Christus legt beslag op alle werk- en levensruimte in de wereld. Er zal voor de wereld geen plaats meer zijn, omdat Christus in Zijn kerk op het hele leven de hand legt. De kerk zal haar roeping volvoeren. Zij zal alle wegen en paden der aarde bewandelen. Zij zal voortgaan in de breedte en graven in de diepten.

Het koninkrijk van God zal de aarde vervullen niet slechts straks na de wederkomst, maar nu in deze tijd, midden in de worsteling. Want alle volkeren zullen het Evangelie horen. Dat is de breedte. En de aard van ieder volk zal worden omgezet door de kracht van het koninkrijk. Dat is de diepte. Het hele creatuurlijke leven zal de stem van de genade horen.

Zo zal straks geen land, geen volk, geen taal, geen natie, maar ook geen levensgebied in al zijn lengte-en diepte-dimensies genoemd kunnen worden, waar de kracht van de verlossing niet tot openbaring kwam.

Voor het beeld van Nebukadnezar zal geen levensruimte meer op de aarde zijn. Want het Koninkrijk Gods zal alles verdringen. Niet dat het Koninkrijk niet fel zal worden bestreden. Maar u moet niet letten op het wereldplan van de antichristelijke geesten, maar op het raadsplan van God. Hij zal dat naar Zijn welbehagen doen doorwerken en Hij zal alles uit de weg slaan wat de komst van Zijn koninkrijk in de weg staat. Zijn plan zal worden volvoerd.

En wie Hem hierin dienen, zullen wel verdrukt en benauwd worden. Zij zullen over de grond kruipen als de mijnwerkers in de mijngangen vanwege de geweldige machten boven hen. Maar ze zullen de laatste schatten van het leven uitgraven om ze in het verlossende licht van de Christus te dragen en ze te brengen in het eeuwig koninkrijk.

En in dat plan van God zal geen plaats zijn voor het beeld en zijn aanbidding. Daaraan zal ten slotte a11e levens- en werkruimte ontnomen worden. Totdat in de laatste verzoeking de satan zijn laatste krachten verbruikt heeft.

Zie dan op dat plan van God. Want ziende op dat raadsplan weet u dat u zult leven en arbeiden totdat Christus komt.

Amen.