Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 52a: DE ZESDE BEDE

Jacobus 1:1-18

1 Jakobus, een diensknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing.
2 Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, 3 want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. 4 Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.
5 Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 6 Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. 7 Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, 8 innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen.
9 Laat de geringe broeder roemen in zijn hoogheid, 10 maar de rijke in zijn geringheid, want als een bloem in het gras zal hij vergaan. 11 Want de zon komt op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt; zó zal ook de rijke met zijn ondernemingen verwelken.

12 Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben.
13 Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word van Godswege verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking. 14 Maar  zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte. 15 Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort.
16 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders.
17 Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer. 18 Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen.

Zondag 52a
Wat is de zesde bede?
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.
Dat wil zeggen:
Wij zijn van onszelf zó zwak, dat wij zelfs geen ogenblik kunnen standhouden, en bovendien houden onze doodsvijanden - de duiver, de wereld en ons eigen vlees - niet op ons aan te vechten.
Daarom bidden wij U: wil ons toch staande houden en sterken door de kracht van uw Heilige Geest, zodat wij in deze geestelijke strijd niet het onderspit delven, maar altijd krachtig tegenstand bieden, totdat wij uiteindelijk de volkomen overwinning behalen.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 52a

De zesde bede heeft betrekking op de strijd van het geloof.

Deze strijd van het geloof, -dat kan niet genoeg herhaald worden-, moet vooral niet worden verward met de strijd, die velen menen te moeten doorworstelen voor ze tot geloof en tot de vastheid van het geloof komen. De strijd van het geloof is heel iets anders dan het "tobben" waarover ook in de vorige preek iets gezegd werd. Het voortdurend zich afvragen: "heb ik wel deel aan Gods genade?" is geen strijd van het geloof, maar juist een weigering om tot die strijd in te gaan.

De voorstelling alsof de satan in dat onophoudelijk weifelen en twijfelen de hand zou hebben, is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Men spreekt hier wel van "influisteringen" van de boze, maar men heeft met niets anders te doen dan met de inbeeldingen van het eigen hart. Wie zegt: "ik kan niet geloven" of: "ik heb geen zekerheid", blijft buiten schot in de grote strijd van de geloof. Want de satan gaat slechts daar tot de aanval over waar de banier van het geloof wordt ontplooid.

Mensen, die veel bestrijding en aanvechting hebben, zijn dan ook niet degenen, die God en zichzelf voortdurend kwellen met de vraag: "heb ik wel deel aan Christus?" Maar zij worden bestreden en aangevochten, die tot het geloof kwamen en door het geloof hun rust in Christus vonden, Zij kwamen tot geloof en daarmee is de strijd pas waarlijk begonnen, daar brak immers het bewustzijn door, hoe de fronten door de wereld lopen. Wie tot geloof komt, komt aan het front. De strijd gaat niet aan het geloof vooraf, zodat met het geloven de strijd zou afgelopen zijn en wij eerst moeten strijden en dan tot geloof komen. maar het geloof gaat aan de strijd vooraf, evenals de soldaten eerst worden ingelijfd en dan pas naar het front gezonden worden. Waar geloof is, daar gaat de witte vlag van de onbeslistheid omlaag en wordt de standaard van Jezus Christus gehesen, daar wordt het leven een strijdperk, daar treedt men de arena binnen, daar gaat de worsteling beginnen.

Deze strijd moet er zijn. God heeft ons van die strijd gesproken in het paradijs. En Zijn aankondiging van de strijd werd door de kerk van ouds af het Proto-Evangelie genoemd, het Evangelie, dat aan alles voorafgaat, Het is de boodschap, dat God heil brengt, dat Hij Zijn daad volvoert, dat Hij het bij-de-mensen-onmogelijke werkelijkheid maakt: Ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw, tussen uw zaad en haar zaad: dat zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.

Het is de daad van God, die vijandschap zet. Hij maakt in dat woord met één slag geschiedenis. Hij speelt met de mensenwereld het spel van Zijn almachtige liefde en trouw, Hij hervormt en herschept de onder satanische kracht aaneengesmede mensenwereld tot een strijdperk. Al wat in de mensengeschiedenis in de botsingen en de conflicten, in oorlogen en revoluties tot ontlading, tot uitbarsting, tot explosie kwam, dat is maar kinderspel in vergelijking met dit geweld van wat God gedaan heeft: Ik zal vijandschap zetten. Ik zal de wereld verdelen, Ik zal de satan zetten tegen de Christus en de Christus tegen de satan.

Deze strijd moet er zijn. Nu eens wordt het gerucht van die strijd gehoord als een onderaards gerommel en laat hij zich aanzien als een uitgedoofde vulkaan. En dan weer barst het vuur omhoog en vliegt de wereld in brand vanwege het vuur van de Here, de vlam van Zijn Geest, de niet-te-keeren brand van Zijn daden.

Op deze strijd heeft de bede betrekking: leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Deze strijd moet er zijn. Tot deze strijd worden wij geroepen. Door het geloof gaan wij tot dit strijdperk in. Er moet strijd zijn, het moet gaan hard tegen hard en man tegen man. Wij moeten de duivel ontmoeten, wij kunnen niet buiten zijn greep blijven en hij niet buiten de onze, wij moeten hem aanvatten en hij ons, zoals twee vechtenden elkander aangrijpen, totdat God het ons geeft de satan onder onze voet te verpletteren.

Daarom, als wij bidden "leid ons niet in verzoeking" dan betekent dat niet: breng ons ver van het strijdgewoel, laat ons buiten het gezicht van de vijand blijven, geef ons een rustig plekje waar we het gerucht van de worsteling niet horen. Breng ons nooit met de satan in aanraking.

Er moet strijd zijn. En daarom moet God ons ook in de verzoekingen leiden. Zonder deze strijd van het geloof komt het niet tot de overwinning, waarin wij de satan onder onze voet verpletteren zullen. Maar bidden wij in de zesde bede dan de strijd niet af?

Dat kan nooit de betekenis van de zesde bede zijn. Wij mogen met ons bidden nooit de vervulling van de in het paradijs reeds gegeven beloften Gods in de weg staan. Wij mogen geen enkel ogenblik de strijd van ons wegbidden. Het christelijk leven is niet een wegdoezelen in de rust, buiten de kring van vijandschap, die God reeds in het paradijs getrokken heeft. Wij zijn tot de strijd geroepen en in de strijd komt het Koninkrijk. Het Christelijk leven is een leven van strijd. De Heer zal opstaan tot de strijd. Jezus heeft ook om die strijd gebeden: Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen en wat zou Ik wensen dat het reeds ontstoken ware, doch Ik moet met een doop gedoopt worden en hoe word Ik geperst tot het volbracht zij. Er moet strijd zijn. Jezus heeft om de strijd gebeden. En wij kunnen ons met ons gebed niet stellen tegenover de begeerten die in Jezus' ziel gebrand hebben.

God moet ons in de verzoeking leiden, zoals in de Bijbel over Christus geschreven staat dat Hij van de Geest werd weg geleid in de woestijn om verzocht te worden van de duivel. En toch bidden wij: leid ons niet in verzoeking.

Dat dit slechts schijnbaar tegenstrijdig is, wordt ons al iets duidelijker wanneer, we vragen wat dit betekent, dat God ons in verzoekingen leidt.

De Bijbel zegt ons, dat God ons niet verzoekt. Wel beproeft Hij ons in het geloof. Meerdere malen wordt in onze Bijbel vertaling ook van verzoeken met betrekking tot God gesproken. Zo lezen we dat God Abraham verzocht. Drie eeuwen geleden hadden de woorden beproeving en verzoeking ongeveer dezelfde betekenis. De Statenvertalers hebben dan ook deze uitdrukkingen door elkaar gebruikt. Maar in onze tijd heeft het woord verzoeking een heel andere betekenis dan beproeving.

God beproeft ons, want Hij zoekt in de beproeving ons tot geloof te bewegen. Hij lokt als het ware het geloof uit. Zo heeft Gods hart zich verrukt als Israël in de woestijn zich liet verlokken tot geloof. Om dat geloof heeft God gejuicht. Achter de beproeving staat de liefde Gods, staat de verwachting, die de Here in Zijn liefde koestert, de spanning, die Hem vervult. wanneer Zijn liefde ons op de tweesprong stelt.

En achter de verzoeking staat de satan met zijn opzet, Daar is ook een gespannen verwachting, een opzetten van alle dingen. het leggen van een hinderlaag om ons tot een val te brengen. Zo is het de satan, die ons verzoekt. Die verzoeking is steeds een kwade bedoeling. Daarachter brandt de haat tegen de liefde Gods.

Nu, in deze zin verzoekt God niemand. Telkens als Hij ons op de tweesprong stelt, op het punt waar we kiezen moeten. in de rondom ons warrelende winden, dan is het Zijn liefde die iets verwacht, Zijn liefde die de omstandigheden zo verwikkelt, dat ons geloof voor de dag moet komen, dat iets bij ons wordt losgemaakt, iets dat eerst bij ons tot rijpheid moest komen om dan als een vrucht van Zijn werk Hem in de schoot te vallen. Het is Zijn liefde, die daarachter dringt en drijft, wacht en verbeidt, lokt en trekt, uitgaat en nog eens uitgaat, totdat Zijn liefde in ons de daad van gehoorzaamheid en trouw heeft verwekt en tevoorschijn gehaald.

Om ons te beproeven gebruikt God de verzoekingen van de boze. Men spreekt hier telkens van toelating. God zou toelaten, dat de satan ons kwam verzoeken. Maar in die voorstelling wordt de gedachte gewekt, alsof Gods liefde daarin werkeloos zou zijn, alsof Hij slechts zou toezien, alsof God slechts toeschouwer zou zijn in onze beproevingen. Maar niet slechts achter de beproevingen staat Gods liefde, ook als we daarin het woelen van de satan zien, ook als we zo gezien de beproeving een verzoeking moeten noemen, staat daar Zijn liefde achter. En de satan is daarin met verzoekingen de knecht van God, de boze knecht. Hier al zijn is niet slechts toelating bij God. Het is Zijn daad wanneer wij in de verzoeking van de boze geleid worden, Hij moet ons in de verzoeking van de boze leiden. Want zo alleen wordt het geloof voor de dag gebracht, komt er iets in ons los dat zonder die verzoeking nooit zou losgekomen zijn.

Maar nog eens: toch bidden wij: leid ons niet in verzoeking, Het schijnt innerlijk tegenstrijdig te zijn. En toch zijn we nu in staat te verstaan, dat het een met het ander niet strijdt. Want wanneer wij op het kruispunt van de wegen worden gesteld en de winden rondom ons losbreken om ons geloof te beproeven, dan werken daarin twee bedoelingen: de bedoeling van Gods liefde en de bedoeling van Gods boze knecht, de duivel.

Zien we op de Gods bedoeling, dan kunnen wij niet om een afwending van de verzoekingen bidden. De psalmdichter bidt zelfs om beproefd te mogen worden in het geloof: proef mij, Here, en verzoek mij, toets mijn nieren en mijn hart. Verlok mij in de verzoeking tot het geloof. Maak door uw liefde iets in mij los en laat uw werk voor de dag komen in de beproeving. Werp mij in de strijd. Sta Gij in mij op om te strijden. Zet Gij vijandschap in mij.

Maar zien we op de bedoeling van Gods boze knecht, dan bidden wij: leid ons niet in verzoeking. Want wij zijn zo zwak, dat wij geen ogenblik zouden blijven staan. Één rukwind van de hel en wij liggen onder. Één streek en wij branden als een lucifer, als de duivel zelf.

Zo bidden wij niet de verzoeking van ons af, want wij moeten tot de strijd ingaan, maar wij bidden wel de satan van ons af. Geef ons niet over aan de bedoelingen en de opzet van de satan, uw boze knecht.

Misschien is het goed hier even de vertaling van de Roomse kerk in de herinnering op te roepen. De Roomse vertaling van deze woorden luidt: leid ons niet in bekoring. Deze vertaling moet beslist onjuist worden genoemd. Maar deze onjuiste vertaling kan ons helpen. Want dit is het ontzettende in onze strijd van het geloof, dat de verzoeking van de boze telkens zoveel bekoorlijks voor ons heeft. Wij haten de zonde. Wij werpen haar weg. Wij willen Gods wil volbrengen. Maar in de verzoeking kleedt de satan de zonde in zo'n kleed, dat we onder de bekoring komen. Dat is het onbegrijpelijke. Maar dat is toch volle werkelijkheid. In het ogenblik van de verzoeking heeft een anders door ons verafschuwde zonde nog iets bekoorlijks. Nu, zo bidden wij dan: laat de bekoring ons niet betoveren. Wil Gij dat weefsel wegvagen. Laat toch het klatergoud ons niet bedwelmen. Verbreek Gij de betovering. Laat ons in het moment van de verbijstering toch overwonnen worden door de bekoring van uw liefde, die op de achtergrond van de verzoeking wacht op de daad van ons geloof.

Zo moeten wij tot de strijd van het geloof ingaan, zo is het noodzakelijk, dat we in de verzoekingen geleid worden, zo kunnen we de strijd en de verzoeking niet van ons afbid de. Maar zo kunnen wij wel bidden: laat er in de verzoeking niets bekoorlijks voor ons zijn.

En dan bidden wij dit gebed in het bewustzijn, dat wij geen kracht hebben om de bekoring weerstand te bieden. Wij zijn geroepen tot de strijd. En wij moeten de strijd vrolijk tegemoet gaan. Er is in het geloof geen valse deemoed. Het geloof is het meest strijdvaardige dat in de wereld gevonden wordt. Bijna zou ik zeggen: het meest strijdlustige. Er is bij onze doop gebeden, dat wij dapper tegen de zonde, de duivel en zijn ganse rijk strijden mogen. Er is in het geloof iets heldhaftigen, iets dat misschien wel vele dagen van ons leven in ons sluimert, maar toch voor de dag komt als de nood aan de man komt. Er is bij de doop gebeden, dat we helden zullen zijn. Dat gebed wordt verhoord. Meer dan de Germaan is de christen een held. Zo leven we uit de roeping dat wij strijden moeten.

Maar er is in het geloof geen overmoed, geen zelfvertrouwen en zelfoverschatting, geen tromgeroffel, geen vlaggengezwaai, geen demonstreren met banieren, geen paradepas. Daarom bluffen wij niet: wij, helden van het kruis. Wij doen dat telkens wel, maar dan is dat niet uit het geloof. In de overmoed zit de bekoring van de verzoeking. En die bekoring bidden wij af. Daarom belijden wij, dat wij geen ogenblik zouden staande blijven, maar zo op dit moment zouden vallen, zo op dit ogenblik zouden liegen, lasteren, vloeken of wat dan ook, indien God door Zijn Geest en door Zijn liefde het weefsel van de bekoring niet zou wegvagen.

Daarom bidden wij ook: maar verlos ons van de boze. Dat is: indien de bekoring ons overmeestert, indien de betovering ons zou vangen in haar garen, indien de satan de hand op ons zou leggen zoals een soldaat in de oorlog de hand legt op een krijgsgevangene, wil ons dan verlossen van de boze, bevrijd ons dan luit zijn overweldiging, snijd de banden door en maak de koorden los en leid ons dan weer terug als gevangenen onder de bekoring van Uw liefde.

Zo is God onze toevlucht in de strijd van de geloof. De catechismus spreekt hier van onze doodsvijanden de duivel, de wereld en ons eigen vlees.

De duivel is onze doodsvijand. Wij denken de strijd die wij tegen hem hebben telkens verkeerd in. Er is hier gebrek aan ernst, Je kunt de mensen zomaar horen zeggen, dat de duivel hen bestrijdt, dat de duivel op hun ziekbed, aan hun sterfbed, in de nachten van hun beproeving als het ware tegenover hen komt zitten om hen te bestrijden. Wie het zo ziet verraadt daarmede gebrek aan ernst. Want Gods Woord stelt ons de grote strijd tussen het zaad van de vrouw en het zaad van de slang niet voor als een ontmoeting in een binnenkamer.

De satan heeft de wereld met zijn geest vervuld. Daarom wordt hij de overste van deze wereld genoemd. Hoe de satan de wereld in zijn greep krijgt, hoe hij op de geesten inwerkt heeft de Bijbel ons niet geopenbaard. Maar dit staat voor ons vast: de satan stelt zich op de kruispunten van de geschiedenis, daar waar de geesten zich keren, in de grote omwentelingen van de heersende geest. Eenmaal heeft hij zijn woord in het bewustzijn van de mensheid ingedruppeld: Je zult als God zijn. Die leugen wordt telkens herhaald. Het zijn de grote geesten, die dat woord weer opvangen. Niet ieder hoort de satanische verzoeking. Maar er zijn mensen, die als de antennes van ons geslacht beschouwd kunnen worden. Zij hebben een gehoor, dat daarop is afgestemd. Zij horen voor de tienduizenden. En zij die zo gehoord hebben, kunnen ook voor de tienduizenden spreken. Zij dragen hun geest in de geest van anderen in en zo dragen dan de tienduizend geesten het woord van de satan als een blijvende verzoeking mee het mensenleven in. Dat vloeit uit in de geest, die de ganse mensheid beheerst, die in een volk, een periode, een cultuur of hoe het ook genoemd mag worden, de leiding heeft. Dat verspreidt zich als een gekleurde vloeistof. Dat geeft tint aan het leven van de mensen. Zo geeft de satan aan het mensenleven rondom ons gestalte, kleur, uitdrukking. Het staat alles als onder. zijn elektrische spanning. Zo hebben wij dan de strijd tegen de duivel.

En dan ook tegen de wereld. Het geloof staat niet vijandig of achterdochtig tegen het leven van rondom. Wij leven niet uit de geest van het klooster. Wij ontvlieden de wereld niet als een stad van de verderfs.

De wereld is onze doodsvijand niet noch iets dat in de wereld is. Maar de geest waaruit de ontelbaren leven is de Geest van Christus niet. We moeten hier niet te spoedig klaar zijn. De wereld, dat is niet zozeer de bioscoop en de kermis. Want het is mogelijk, dat men van deze dingen zich zeer verre houdt, terwijl men nochtans in alle opzichten de wereld gelijkvormig is. De wereld, dat is de geest, die ons geloof tegenstaat, die ons er toe krijgt om in dit of in dat opzicht ongelovig te zijn. Indien wij de wereld, het zakendoen, het economische leven, de wetenschap of wat dan ook op zichzelf stellen, zodat het niet geheel en al beheerst wordt door Gods genade, dan zijn we wereldgelijkvormig. Want zo denkt men in de wereld ook over het leven.

En dan is ook ons eigen vlees onze doodsvijand. De satan spreekt door de grote geesten en in de wereld zijn het de honderdduizenden, die deze geest hebben ingedrongen. Nu, er is iets in mij, dat op deze klanken resoneert, het vindt een echo in mijn denken en verzinnen. Er is iets in mij, dat daarop antwoord geeft, Er is in mij sympathie. Ik voel het ook zo. En daarom kom ik onder de bekoring, want wat ik van de duivel in de wereld ontmoet, dat is mij niet vreemd, maar dat is mij eigen.

Wij bidden: leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. En wij bidden dat in de zekerheid van de verhoring. Wij moeten het steeds meer leren bidden. Want er moet strijd zijn en daarom verzoeking. En de strijd mort toenemen naarmate de wereld ouder wordt, want het moet naar de volkomen overwinning. Daarom haalt God ons uit ons rustige hoekje. Hij heeft ons kalme bestaantje van voor 1940 verstoord. Wij hebben steeds gezegd, dat we voor de Naam van de Here strijden willen. Nu, de strijd wakkert aan. Nu niet passen en meten hoe lang je wel de schijn van beginseltrouw bewaren kunt door duizend kromme redeneringen. Want wij kunnen het uitstekend beredeneren en intussen de zaak verraden. Laat ons dan met te meer kracht bidden: leid ons niet in verzoeking, laat de valse rust van een door redeneringen gewonnen veiligheid ons niet bekoren, maar maak ons tot strijdbare dienstknechten en dienstmaagden van Jezus Christus, want door de verzoeking heen moeten wij doorworstelen tot de volle overwinning. Eenmaal zullen we de duivel en de wereld geheel en al overwonnen hebben.

AMEN