Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 40: HET ZESDE GEBOD 

Johannes 8:39-50

39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham. Jezus zeide tot hen: Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham; 40 maar nu tracht gij Mij te doden, een mens, die u de waarheid gezegd heeft, welke Ik van God gehoord heb; dit deed Abraham niet. 41 Gij doet de werken van uw vader. Zij zeiden tot Hem: Wij zijn niet uit hoererij geboren, wij hebben één Vader, God. 42 Jezus zeide tot hen: Indien God uw Vader was, zoudt gij Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen; want Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. 43 Waarom begrijpt gij niet wat Ik zeg? omdat gij mijn woord niet kunt horen. 44 Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen. 45 Maar omdat Ik u de waarheid zeg - Mij gelooft gij niet. 46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij niet? 47 Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt.
48 De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt en bezeten zijt? 49 Jezus antwoordde: Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader, en gij onteert Mij. 50 Maar Ik zoek niet mijn eer; Eén is er, die haar zoekt en die oordeelt.

Zondag 40
Wat eist God in het zesde gebod?
Dat ik mijn naaste niet van zijn eer beroof, niet haat, kwets of dood. Dit mag ik niet doen met gedachten, woorden of gebaren en nog veel minder met de daad, ook niet door middel van anderen, maar ik moet juist alle wraakzucht afleggen.
Ook mag ik mijzelf geen letsel toebrengen of moedwillig in gevaar begeven.
De overheid draagt dan ook het zwaard om de doodslag te weren.
Het gaat dus in dit gebod niet alleen om doodslag?
Nee. Door de doodslag te verbieden leert God ons ook dat Hij afgunst, haat, toorn en wraakzucht als de wortel van deze zonde haat en dat dit alles voor Hem doodslag is.
Maar is het genoeg dat wij onze naaste, zoals gezegd, niet doden?
Nee, want terwijl God afgunst, haat en toorn verbiedt, gebiedt Hij dat wij onze naaste liefhebben als onszelf, jegens hem geduldig, vredelievend, zachtmoedig, barmhartig en vriendelijk zijn, zijn schade zoveel mogelijk voorkomen en dat wij ook onze vijanden goed doen.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 40

In het zesde gebod komt God tot ons met de eis, dat we onze naaste niet zullen doden.

Over dit gebod kan alleen op een goede manier gesproken worden, als in de gaten gehouden wordt, dat deze eis van God een diepere achtergrond heeft. Die achtergrond wordt geopenbaard in de volgende woorden die in de Bijbel staan geschrevenen: een ieder, die zijn broeder haat, is een moordenaar. Het zesde gebod heeft betrekking op liefhebben en haten. De liefde wordt hier geboden en de haat in ons hart wordt bestraft en veroordeeld.

Ook wanneer wij spreken over de meest voor de hand liggende zin van dit gebod, dus over het niet-doodslaan, moet ons onmiddellijk die diepere achtergrond in onze gedachten opkomen. Voor ik daarom spreek over de onmiddellijke betekenis van dit gebod, moet op die dieperliggende betekenis gelet worden. En wanneer wij dan over de doodslag gesproken hebben komen we vanzelf weer op die ruimere betekenis terug, als we spreken over de wortel van de doodslag: de daar achterliggende haat.

De betekenis van het zesde gebod is dus niet uitgeput als wij begrepen hebben, dat wij de naaste niet moeten doden. Achter het doodslaan werkt de haat en tegenover die haat staat de liefde. Daarom moet hier over liefde en haat gesproken worden. Toch moet hier niet gesproken worden van liefde en haat in het algemeen. Want al de geboden van God hebben een dieperliggende betekenis. En wanneer wij naar die diepere betekenis vragen, dan leidt ieder gebod ons naar de tegenstelling tussen liefde en haat. Daarom moet hier onmiddellijk een beperking worden gemaakt. Het zesde gebod gaat over liefhebben en haten voor zover dat betrekking heeft op het menselijk leven. Het leven zullen we liefhebben en alle haat tegen het leven van de mensen zal ons een gruwel zijn.

Je kunt hier alleen leren liefhebben en de haat overwinnen, als je je gebogen hebt voor het recht van God over het mensenleven. Het mensenleven is heilig en moet heilig gehouden worden.

Niet hierom moet het mensenleven heilig worden genoemd, omdat het in zichzelf iets heiligs zou zijn en iets mystiek-goddelijks zou bevatten. Het leven van een mens is niet te beschouwen als een heiligdom, waarin iets hogers woont, iets bovenaards of iets goddelijks. Een dergelijk hoog opgeven van het mensenleven is de Bijbel vreemd. Een dergelijke liefde voor het mensenleven is door de mens zelf verzonnen. Daarvan zegt de Bijbel, dat het uit het vlees is, dit is: uit het goddeloze denken van het mensenhart.

Men heeft telkens weer geprobeerd dit gebod los te maken van de wil van God en er een andere grondslag onder te leggen, een grondslag die geheel en al voortkomt uit de eigen gedachten van de mens. Dan spreekt men van het heilige mensenleven op humanistische wijze, waarin men alleen met de mens rekening houdt. En zo kreeg men dan de valse begrippen van mensenwaarde en mensgenade. En men heeft dit met menselijke gevoelens omgeven en versierd. Daarop werden als het ware de bloemen van algemene mensenliefde gelegd. Maar telkens is een dergelijk hoog opgeven van het mensenleven in een bloedige revolutie ontaard. Dat is altijd op vechten uitgelopen, op bloedvergieten op grote schaal, op massaal doodslaan.

Het mensenleven moet niet voor iets heiligs worden gehouden om iets dat het mensenleven in zichzelf bevatten zou. Maar het is heilig omdat het door God geschapen is. En God alleen heeft het recht de levensdraad af te snijden, omdat Hijzelf die draad gesponnen heeft. God alleen mag mensen doden. En als Hij mensen de dood doet ingaan dan is Hij daarin volkomen heilig. Wij zien de heiligheid van God in het sterven van een mens en in ons eigen sterven. Dat kan ons, ook als we in het geloof volkomen rust gevonden hebben, toch nog wel eens tot een benauwdheid worden. In ons sterven staat ons leven in een ogenblik voor de rechterstoel van God. Al wat we gedaan, gedacht, gebouwd, verworven en ook niet gedaan en bedorven, gezondigd en verbeurd hebben, wordt dan in een moment voor het licht van Gods heiligheid ontdekt. Je schrijft iedere dag een bladzijde in het boek van jouw leven. En in jouw sterven valt dat boek voor het gericht van God open. Dat zal geweldig zijn als God in de boeken lezen gaat. Dan verstomt ieder mens. En dan zal de grootste onder de mensen de kleinste zijn. En zo is het de mensen beschikt is, eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Zo is de dood een overgave van ons leven aan het laatste oordeel.

Daarom is ons sterven een daad die alleen door de hoogste Rechter van hemel en aarde voltrokken mag worden. Hij is daarin de volkomen Heilige. En daarom is voor ons nu het mensenleven heilig, omdat het door God is gemaakt en voor Gods gericht verschijnen zal. Jij zult daarom niet doden.

Je moet nu niet van mij verwachten, dat ik nu ga spreken over de doodstraf en over de oorlog. Er is een recht van de overheid om de doodstraf uit te voeren en ook een recht om oorlog te voeren. Dat wordt in onze kring zo algemeen erkend, dat ik er over zwijgen mag. Maar ik doe dat niet zonder onmiddellijk daaraan een beperking te verbinden. Het zesde gebod geldt voor alle mensen, het geldt ook voor de overheden. Het recht van de doodstraf en het recht van de oorlog betekent geen vrijbrief om mensen te doden. De doodstraf en de oorlog staan beide onder het gericht van God. Hij zal ieder doodvonnis en iedereen oorlog ook doen verschijnen in Zijn gericht. Voor ieder mens die gedood wordt door mensenhand staat het hoger beroep open op de rechterstoel van Jezus Christus. Daarom, wanneer wij het recht van de doodstraf en het recht van den oorlog erkennen en handhaven, dan betekent dat niet het goed praten van al het bloedvergieten, dat reeds heeft plaats gehad en nog plaats hebben zal. Er is een stroom van bloed over de wereld uitgegoten, onschuldig mensenbloed. En het bloed roept tot God en er komt een dag, waarop God ook horen zal naar de stem van het bloed dat van de aarde tot Hem roept. En dan zal God ook van de hand van vele overheden het bloed van de duizenden afeisen.

Hieraan mag nog wel iets worden toegevoegd ten aanzien van de eis die daarin voor alle mensen ligt. De overheid is geroepen het recht te handhaven. Zij is daarin gesteld als dienares van God. Niemand heeft dan ook een vrijbrief om als eigen rechter op te treden. Ook als ons òf een mens òf een zaak, die ons lief is, onrecht wordt aangedaan, als we getergd en verbitterd worden, dan hebben we zelf het zwaard niet te nemen om recht te verschaffen. Straks kom ik nog terug op de vraag hoe dan onze houding moet zijn. Maar hier moet worden vastgesteld, dat het zich opwerpen als eigen rechter in de Schrift wordt veroordeeld. Natuurlijk is zelfverdediging geen rechter zijn in eigen zaak. Zo kan de onmiddellijke betekenis van het zesde gebod ons

duidelijk zijn. Het mensenleven is heilig om zijn oorsprong en bestemming. Zijn oorsprong dankt het aan de schepping door Gods hand en zijn bestemming vindt het in het gericht, dat God over ieder mensenleven houden zal.

Daarom zul je niet doden. Alle doodslag is God een gruwel. En wie de doodslag ook pleegt, hetzij hoog of laag, zal verantwoording moeten afleggen van het onschuldig vergoten bloed. En met welke bedoelingen de doodslag ook gebeurt, al komt het voor uit de meest begrijpelijke en meest natuurlijke factoren, het gericht zal gehouden worden. Daarom hebben we de doodslag voorkomen en al wat tot de doodslag leiden kan. Ons hele hart en leven moet daarin dagelijks voor Gods aangezicht gesteld worden opdat door Zijn Geest elke dag de wortel van de doodslag uit ons leven worden uitgeroeid. En hiermede raken we weer de diepere betekenis van het zesde gebod. Het gaat in het zesde gebod over liefde en haat ten opzichte van het mensenleven.

Wij kunnen schuldig staan aan het zesde gebod zonder ooit een mes of een bijl in de hand te hebben gehad, zonder ooit zelfs onze vuisten te hebben gebald. Er is ook een doodslaan van het mensenleven waarbij geen enkel wapen te pas komt, dan alleen de houding, die wij tegenover de naaste aannemen. Die houding is menigmaal het felste, pijnlijkste en meest moorddadige wapen in den strijd tussen de mensen onderling.

Ik denk nu niet aan allerlei bijzondere omstandigheden, waarin het zwijgen ons enig verweer is. Het kan zijn dat geheel ons leven een protest wordt. En met het protest zondigt je niet tegen het zesde gebod. Want in het protest ben je juist geen eigen rechter; je blijft het recht zoeken. Het kan gebeuren dat er slechts een weg is om van het recht en tegen het onrecht te getuigen en dat die ene weg alleen gelegen is in het protest.

Maar ik denk hier aan de verhoudingen waarin wij staan tegenover de naaste dien God ons op de weg geplaatst heeft. God heeft ons allemaal geschapen. En Hij heeft ons in Zijn voorzienigheid met elkaar verbonden. Wij hebben niet elkaar gekozen om elkaar in het leven te ontmoeten en met elkaar verbonden te zijn. Ook hierin is het leven van de naaste heilig. Wij ontmoeten in Hem de voorzienigheid en, de wijsheid van God. God heeft ons niet bij elkaar gebracht, opdat we door diepe kloven van elkaar gescheiden zouden blijven. Het ene leven moet er voor het andere zijn. Er is dikwijls ook in christelijke kring een sluiten van het leven voor elkaar, een elkaar niet kennen en een van elkaar vervreemden.

Wij dreigen soms van ons leven een belegerde vesting te maken met zo nu en dan een uitval. Daardoor worden de verhoudingen vergiftigd. Zo leven mensen jarenlang langs elkaar heen. Dat is zonde tegen het zesde gebod. Want wie gehoorzaam is aan het zesde gebod moet niet alleen het doodslaan laten, maar is geroepen tot het volbrengen van de eis van de liefde in alle menselijke verhoudingen. En wie in liefde geeft, geeft zichzelf en wie zichzelf geeft, geeft zich helemaal.

Hier zien wij onze schuld tegenover het gebod van God. Ik kan mijzelf niet geven met heel mijn hart. Er is altijd zoveel terughoudenheid. Wij zijn zo weinig open voor elkaar. Er is zo uiterst weinig samenleven. En er is zo vaak geen ruimte waarin wij ons kunnen geven. Dikwijls stuit je ook in een christelijke levenskring aan alle kanten op de gesloten deuren. Een dergelijk samenhokken is een gruwel voor God. Daaronder is reeds zovele harten gestorven.

En ook dat gemeenschappelijke komt in het gericht. Wij hebben onze verantwoordelijkheid niet slechts voor eigen leven, maar ook voor het leven van onze omgeving. Er is soms een afstand tussen man en vrouw, tussen ouders en kinderen. Er ligt soms een niet te overschrijden grens tussen broeders en zusters, die uit één gezin zijn, uit één bloed. En meestal zijn het juist de gemeenschappelijke karaktertrekken die wederzijds afstoten. Hoeveel onverzoenlijks is er in de verhoudingen. En wat wordt zo schuld op schuld gestapeld. En hoe wordt dat alles bovendien nog goedgepraat. Er is soms een verbijsterend stuk wereldgelijkvormigheid, en wel het meeste hierin dat de meest onchristelijke verhoudingen eenvoudig als feiten zijn aanvaard en dat er niets meer in het hart is dat daartegen protesteert. Er is soms geen besef, dat het anders moet en dat God ons geroepen heeft, opdat in de gemeenschap met elkaar jouw leven het mijne ontmoeten zou.

Wij staan hier ook voor het onmogelijke, tenzij wij Jezus gezien hebben als de Heiland, Die ons leven geheel herstelt en geneest. Jezus is het, Die door Zijn Geest de muren afbreekt en de belemmeringen wegneemt. Daartoe moeten we vaak murw geslagen worden. Maar in Jezus hebben we het begin van een nieuw leven, ook in onze verhoudingen onderling. Hij is volkomen van alle mensen vervreemd en door alle harten verstoten. Hij heeft geleden onder de gruwelijkste eenzaamheid. Zijn hand heeft eenmaal tevergeefs getast naar een open deur in het leven van de mensen. In dat verschrikkelijke lijden heeft Hij onze schuld verzoend en is de grondslag gelegd voor een samenleven waarin Zijn liefde heerst en Zijn Geest de leiding heeft. Wat bij mensen onmogelijk is, dat is door Jezus Christus mogelijk bij God. Door Zijn kracht gaan de Zijnen leven naar de eis van de Here in het zesde gebod. En door diezelfde kracht komen zij tot de overwinning. En zo bloeit dan ook het leven van de gemeenschap waar de adem van de Geest het leven heeft aangeraakt en ontmoeten mensen elkaar die elkaar in Christus kennen en zich door Hem verbonden weten. Zo overwint de liefde van Christus in het leven van de Zijnen. En wie niet direct in die overwinning deelt, zodat ook in zijn leven de liefde van God overwint, die heeft geen deel aan Christus.

Toch is hier voor hen in wiens leven de liefde van God vernieuwend overwon wel de dagelijkse schuld. Vooral als we terugzien ontdekken we dat wij ons toch meer hadden moeten geven en dat ons leven zo vaak leeg is geweest voor de naaste, maar dan is het in Christus toch behouden, nu behouden terwijl we nog in het leven staan en elkaar bezitten, straks ook behouden als de onzen gestorven zijn en eenmaal eeuwig behouden, als God ook ons gemeenschappelijk leven stellen zal voor Zijn gericht en Hij eeuwig bewaren zal wat uit Zijn liefde is gedaan.

Zo is dan ook deze belijdenis van de eis van God in het zesde gebod een stuk van onze dankbaarheid tegenover Hem. Wij roemen in de verlossing; in Hem, Die ons leven vernieuwt en het heiligt door Zijn alles-verzoenende en alles-overwinnende gemeenschap.

En dan raakt het zesde gebod het hele leven van haten en liefhebben voor zover dat betrekking heeft op het leven der mensen. God eist de vrucht van de liefde, die uit Hem is en Hij verwerpt alle haat, die uit de satan is.

Hier moet wel worden bedacht, dat liefde en haat niet zonder meer tegenover elkaar kunnen worden gezet als het goede en het kwade. Er is ook een liefde, die uit den boze is, een liefde, die zelfs demonisch worden kan. Hoe hebben velen niet het eigen leven lief op een manier, die demonisch genoemd moet worden. En er is ook een haten dat uit de Geest van God is. Jezus Zelf heeft getuigd, dat Hij de werken der Nikolaïeten haat. Er is een haat, die uit God geboren is.

Je bent dus maar niet klaar liefde en haat tegenover elkaar te zetten. Sommige mensen menen, dat de kerk niets anders heeft te doen dan de liefde aan te prijzen en de haat af te keuren. Maar de kerk heeft te prediken, dat liefde en haat beide uit het geloof moeten zijn.

Over de liefde die niet uit God is kan hier gezwegen worden. Het is duidelijk dat Gods Geest ons niet leidt wanneer wij het leven liefhebben, dat niet uit God is. Gelovige ouders kunnen een ongelovige zoon wel liefhebben, maar nooit het ongeloof in hem. Zij mogen slechts liefhebben het leven zoals God het heeft geschapen en hun geschonken heeft.

Moeilijker is het om te verstaan dat er ook een haten uit het geloof is. De Farizeeën hebben het zich daarmee heel gemakkelijk gemaakt. Zij haten de Romeinen en hun handlangers. Maar deze haat was niet uit het geloof. Die haat was zuiver een vrucht van de natuurlijke driften van het mensenhart. Daarom zagen ze in de Romeinen geen mensen die door God geschapen zijn en eenmaal in het gericht zullen komen. Zij zagen ze uitsluitend als minderwaardige wezens. Die haat heeft Jezus veroordeeld in de bergrede.

De haat die uit het geloof is, is een haten van het kwade in ons eigen leven en in het leven van de naaste. Dat is een heilige haat, die niets te maken heeft met datgene wat vanzelf in ons opkomt en leeft.

God haat ook het kwade. Zijn haat wordt gedragen door Zijn goddelijke en heilige Zelfliefde en door de liefde, die in die Zelfliefde ook over het leven van de wereld ligt. God heeft de wereld geschapen om haar lief te hebben. En als dan Gods liefde wordt weerstaan en het mensenleven zich van Hem en Zijn liefde vervreemdt, dan haat Gods liefde dat kwaad. Zo heeft Christus ook gehaat en zo haat Hij nu nog, nu Hij in de heerlijkheid is. Want van Hem staat geschreven: Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid. Daarin zullen we navolgers van Christus zijn, dat wij liefhebben wat Hij liefheeft en haten wat Hij haat. Daarin oefenen wij onze gemeenschap met Hem: wat in Hem leeft, leeft ook in ons. Want Hij leeft in ons door Zijn Geest.

Daarom zullen we het leven, van de wereld liefhebben, zoals het door God geschapen is en in Christus werd hersteld. Want het leven zoals het door Christus gered werd, zal straks ook bewaard worden in het gericht van God om eeuwig verheerlijkt te worden.

Maar haten zullen we alles wat in ons leven en in het leven van de naaste en in het leven van de ganse wereld van de wil van God afwijkt. En in die gelovige haat, zullen we de gerechtigheid van God liefhebben.

Wie leeft naar het zesde gebod is niet een mens, die alles goedvindt en alles met een hoofdknik aanvaardt. Je ziet dan heel deze wereld liggen onder het oordeel van God. Alles zal in het gericht komen. En je houdt nu reeds gericht in het geloof. Wie buigt onder de eis van God in het zesde gebod, wordt daarom kritisch in de scherpste zin van het woord dat wil zeggen dat hij nu in het geloof reeds dezelfde scheiding maakt die straks door God gebruikt zal worden in het gericht. En zo haat je dan nu al alles wat straks in het gericht zal worden veroordeeld.

Alleen: je staat dan ook kritisch tegenover je eigen haat. Ook daarin is zoveel wat in Gods gericht niet bestaan kan. En dat filter je dan elke dag eruit. Zo wordt je dan met de dag steeds kritischer tegenover jouw eigen gevoelens. Je veroordeelt dan alle ongeduld in jouw haat van het kwade. Want je geeft alles over aan Hem die rechtvaardig oordelen zal. En hier moet gezegd worden: die geloven haasten niet. Er is een gericht van

God, hier reeds in de geschiedenis en straks in de dag van het oordeel. Zo is jouw haten van het kwade dan niet een wereldgelijkvormig onrustig-zijn, maar een volkomen rusten in de liefde van God, die alle dingen zal doen komen in het gericht en die scheiden zal wat uit Hem is en wat tegen Hem is.

AMEN