Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 4: HET RECHT, DE TOORN EN DE STRAF VAN GOD

Jesaja 2:10-22

10 Ga in de rotskloven en verberg u in de grond voor de verschrikking des HEREN en voor de luister Zijner majesteit. 11 De verwaten ogen der mensen worden vernederd en de trots der mannen wordt neergebogen en de HERE alleen is te dien dage verheven. 12 Want er is een dag van de HERE der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde; 13 tegen alle trotse en hoge zetels van de Libanon en alle eiken van Basan, 14 tegen alle trotse bergen en alle hoge heuvels, 15 tegen elke hoge toren en elke steile muur, 16 tegen alle schepen van Tarsis en alle kostbare kunstschatten. 17 Dan wordt de verwatenheid der mensen neergebogen en de trots der mannen vernederd, en de HERE alleen is te dien dage verheven, 18 en de afgoden zullen volkomen verdwijnen.
19 Dan kruipt men in de spelonken der rotsen en in de holen van de grond voor de verschrikking des HEREN en voor de luister zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken. 20 Te dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden, die hij zich gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen, 21 bij zijn vlucht in de rotsholten en in de bergspleten vanwege de verschrikking des HEREN en de luister zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken. 22 Laat toch af van de mens, wiens adem in zijn neus is, want wat is hij te achten?.

Zondag 4
Doet God de mens dan geen onrecht, dat Hij in zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan?
Nee, want God heeft de mens zo geschapen, dat hij dit kon doen. Maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, op ingeving van de duivel en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.
Wil God zo'n ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Beslist niet, maar God vertoornt Zich verschrikkelijk, zowel over de zonde die ons aangeboren is als over de zonden die wij doen.
 Hij wil die dan ook door een rechtvaardig oordeel in tijd en eeuwigheid straffen, want Hij heeft gezegd: Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.
Maar God is toch ook barmhartig?
God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. Daarom eist Zijn gerechtigheid, dat de zonde, die tegen de allerhoogste majesteit van God begaan is, ook met de zwaarste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 4

Zondag 4 spreekt over drie verschillende dingen: eerst over het recht van God, dat ook na de zondeval gehandhaafd bleef. Daarna over de toorn van God, die door de zonde werd opgewekt en nog steeds opnieuw opgewekt wordt. En tenslotte over de straf, die God in Zijn toorn over ons brengt, behalve wanneer wij onder Zijn recht gebroken zijn en voor Zijn toorn behouden in Jezus Christus.

Zondag 4 spreekt dus eerst over het recht van God, dat na de zondeval gehandhaafd bleef. Dit horen wij in die eerste vraag: Doet God de mens dan geen onrecht, dat Hij in zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan?

De kerk getuigt, als antwoord op de vraag, dat in God geen onrecht is, maar dat daarentegen de hoeksteen van alle gerechtigheid voor eeuwig vastligt in de trouw van God. Het is steeds een getuigen. De kerk predikt dit antwoord. En prediken is altijd zo spreken, dat op tegenspraak niet wordt gerekend. De kerk predikt dit antwoord. Nooit kunnen wij ertoe overgaan dit antwoord aannemelijk te maken, zelfs niet in gesprek met de ongelovige. De kerk antwoordt: neen, God doet de mens geen onrecht. Maar dit antwoord is helemaal niet aannemelijk voor het vlees, voor de mens in zijn zonde en zelfhandhaving. Het is ook niet aannemelijk voor het verstand van het vlees, zoals de Bijbel spreekt. Op geen enkele manier is het mogelijk dit antwoord aannemelijk te maken. Iedere poging daartoe erkent de ware stand van zaken niet: de natuurlijke mens verstaat de dingen die van de Geest van God zijn niet. Hoe je dit antwoord ook zou willen omschrijven, hoe je het ook zou willen formuleren, steeds kom je voor een gesloten deur.

Dat houdt echter niet in, dat wij tegenover de wereld om ons heen slechts op een hooghartige en trotse manier over deze dingen spreken. Wij kunnen er alleen van getuigen. En met een getuigenis ga je geen discussie aan. Getuigen is profeteren. Om ons heen zijn de deuren gesloten voor de erkenning van het recht van God, welke Hij ook na de zondeval handhaaft. Laat niemand proberen het slot met een spijker open te peuteren. Alleen Gods Geest is in staat om de pantserplaten te verbrijzelen. Overal om ons heen horen we een ander getuigenis dan die door de kerk wordt gegeven. Ook het ongeloof kan niet discussiëren, niet van gedachten wisselen, ook het ongeloof kan slechts getuigen. Dit getuigen is een vals getuigenis en dit profeteren is valse profetie. De hele wereld om ons heen is doortrokken van een geest, die luid en duidelijk bevestigend antwoord geeft op de vraag of God de mens dan geen onrecht doet, door in Zijn wet te eisen wat hij niet kan doen: Ja, God doet de mens onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist, wat hij niet doen kan.

Aan de ene kant zijn er, die tegenover het getuigenis van de kerk het recht van God helemaal verwerpen en zich geheel durven los te maken van Zijn openbaring. Aan de andere kant zijn er velen, die zich niet wagen los te maken van de openbaring van God, maar volhouden, dat de kerk de openbaring verkeerd heeft verstaan: God is enkel liefde en toornt daarom nooit. Onder het nieuwe verbond kan niet meer van recht gesproken worden en daarom spreekt de kerk de waarheid niet.

Daartegenover kan slechts getuigd worden. Zo getuigt onze kerk in deze zondag: GOD DOET DE MENS GEEN ONRECHT. Want waarheid en recht is Hij. In Hem is het onrecht nooit gevonden. Van dat getuigenis gaat de kracht van de Geest uit, want dat getuigenis wordt gedragen door het geloof, dat velen het getuigenis niet zullen aannemen, maar dat allen, die door de Zoon getrokken worden, uit deze wereld tot de kennis van de waarheid zullen komen. Deze mensen worden overweldigd door het getuigenis van de kerk. De Geest overtuigt hen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel.

Doet dan God de mens geen onrecht? Dat God geen onrecht doet is niet iets wat wij aanvaardbaar moeten maken, maar iets wat we moeten aanvaarden: daarom getuigen we ervan! En wij kunnen verder spreken met iedereen, die dit getuigenis aanneemt en gebroken werd onder het recht van God. Zij, die zichzelf niet meer handhaven in hun twisten tegen God, maar die zichzelf als zondaren leerden kennen in het blinkend licht van Gods recht.

Zoals een kerk van zondaren, die geraakt werden door het licht van God, zijn wij in staat te spreken met hen die ook door dat recht getroffen werden. God doet de mens geen onrecht. In het begin van deze preek werd al met nadruk vermeld dat dit recht ook na de zondeval gehandhaafd bleef. Het recht is niet met de zondeval in de wereld gekomen. Het is niet zo, dat God voor de zondeval een God van enkel liefde was in de onschriftuurlijke zin van het woord en dat pas na de val het recht zijn intrede heeft gedaan.

God had recht op de hele mens en op de hele wereld. Dat recht is niet in strijd met Zijn liefde, maar juist door Zijn liefde ontstaan. Het is een dwaling, dat het recht in strijd zou zijn met de liefde of dat ze slechts geldt in relaties, waarbij de liefde niet zo'n grote betekenis heeft. Het recht in een relatie is wederzijds. De ene vriend heeft recht op de trouw en hulp van de ander. Maar hoe hoger de liefde stijgt, des te hoger klimt het recht. Een man heeft op een andere manier weer recht op de liefde van zijn vrouw en een vrouw op die van haar man. In dat recht is de liefde tussen de getrouwden het fundament. Geen man of vrouw kan er genoegen mee nemen, dat de liefde zich beperkt tot de willekeur en de ingeving. Elke dag is er de eis van de liefde. Hoe fijner, hechter de relatie tussen de man en vrouw wordt, des te hogere eisen er wederzijds gesteld kunnen worden.

De eis, die God ons stelt, staat op een niet te vergelijken hoogte. Want onvergelijkelijk meer was de liefde, waarmee God ons liefhad toen Hij ons schiep dan er ooit aan liefde onder de mensen gevonden wordt. Heel ons bestaan is van die liefde van God afhankelijk. Gods liefde heeft ons gemaakt. Wij zijn uit Zijn liefde geboren. Maar daarom stelt God ons een eis, die nergens mee te vergelijken is: gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel, met geheel uw verstand en met al uw krachten. Uw leven zal liefhebben zijn.

Die liefde tot het schepsel is bij de Here gegrond in Zijn zelfliefde. God heeft Zichzelf lief. Je kunt iets van die liefde begrijpen als je weet dat God geen starre eenheid is, maar een drieënig God. De Vader heeft de Zoon lief en de Zoon de Vader en de Geest is in dat liefdesverkeer tussen de Vader en de Zoon. God heeft in Zijn liefde tot de Zoon de wereld geschapen en de Zoon heeft in liefde tot de Vader in die schepping van de wereld gewerkt. En de Geest zweefde reeds liefhebbend over de wateren toen de wereld nog een afgrond was. Hoger kunnen we ons de liefde niet voorstellen dan die in alle dingen geheiligde zelfliefde van God. De Vader heeft de Zoon willen eren en de Zoon de Vader. De Vader heeft de Zoon omhelst in de schepping van de wereld en de Zoon de Vader. Maar die allerhoogste liefde is gegrond in het allerhoogste recht.

God heeft ons geschapen, opdat ons hele leven Zijn liefde weerspiegelen zou. Dat is het recht, dat Hij op ons heeft. Hij heeft ons bestemd voor de eeuwige heerlijkheid. Die heerlijkheid stond Hem voor ogen. Dat moest een eeuwige glans worden. Dat is het eeuwig recht, dat Hij op ons gehele leven heeft. Ons leven moet een paradijsleven zijn.

Onder dat recht moet ons hart gebroken zijn, willen we verstaan, dat God de mens geen onrecht doet. Het moet tot ons zijn doorgedrongen, dat ons leven geen zin heeft en niets waard is, als het niet voldoet aan deze eis van God. Wat hebben wij van ons leven gemaakt? Wij hebben het losgemaakt van God; wij hebben het onttrokken aan de eis, die Hij van het begin af aan gesteld heeft en zo ons leven van Hem afgetrokken en de vraag gesteld of God de mens dan geen onrecht doet. Dat is een dwaze vraag. God heeft Zijn hart op ons gezet. En nu is het dwaasheid om te vragen: doet God de mens geen onrecht, dat Hij zo Zijn hart op ons gesteld heeft, dat Hij ons niet kan loslaten, maar ermee doorgaat, ook na de zondeval, ons te herinneren aan de eeuwige heerlijkheid, waartoe Hij ons in het leven riep.

God is Dezelfde gebleven na de zondeval. Hij is niet veranderd tegenover ons, maar wij zijn veranderd tegenover Hem. Hij had Zijn hart op ons gezet, maar wij hebben ons hart niet langer op Hem gezet. Wij zijn ontrouw geworden aan Hem. De mens die in alle ernst vraagt of God de mens geen onrecht doet, stelt daarmee de eis, dat God nu ook ontrouw zou worden aan ons; de eis dat Hij van ons zou afzien en Zijn hart van ons zou aftrekken.

Daarom blijft God eisen, omdat Hij Zichzelf niet kan verloochenen. Als God Zichzelf zou verloochenen - dit is een dwaze gedachte - dan zou alles verloren zijn en de hemel in een hel veranderd worden, dan zou er geen sprake meer kunnen zijn van een eeuwige heerlijkheid, dan zou alles met onze zondeval verloren geweest zijn.

God hield echter ook na de zondeval de eeuwige heerlijkheid voor ogen. De Vader bleef ons begeren om in ons de Zoon te eren en de Zoon de Vader.

Het recht van God is het voornemen om ons op te nemen in Zijn eeuwige heerlijkheid en wie onder dit recht gebroken werd, kan het nu ook begrijpen, voor zover het de mens gegeven is deze dingen te begrijpen. God doet geen onrecht, integendeel, Hij oefent juist het hoogste recht in de handhaving van Zijn eis. God is niet als een teleurgesteld mens, die na het ineenstorten van zijn plannen, met een koude wraakoefening nog een beetje voldoening probeert te krijgen. Een mens, waarbij van alles mislukt, kan ertoe komen om alles wat hij gebouwd heeft in woede doorelkaar te gooien. Maar God wil juist de mislukking niet aanvaarden, zelfs niet toen wij Hem door onze zonde een onvergelijkbare teleurstelling bezorgden. Hij houdt vast aan Zijn eeuwig voornemen om een eeuwige zaligheid tot stand te brengen. Daarom bleef Hij de eis stellen, dat wij Hem van harte zouden liefhebben.

Over deze dingen straalt dan ook het licht van het Evangelie. God beschouwde de wereld met de zondeval niet als verloren. In Zijn eeuwige liefde had Hij reeds de weg van het behoud voorgenomen. Door de diepten van de zondeval moest het naar de hoogte van de eeuwige heerlijkheid. Maar dan moest de wet gehandhaafd blijven, want de wet is de weg, die naar de eeuwige zaligheid leidt. Geen mens is nu in staat langs de weg van het recht tot de eeuwige heerlijkheid te komen.

Maar Jezus Christus was reeds van eeuwigheid door de Vader bestemd om aan Zijn recht te voldoen en de volle gehoorzaamheid aan Zijn wet te betonen. Zo bleef God aan Adam na de zondeval de eis van het volle recht stellen, opdat Hij die eis straks ook aan Jezus Christus, de Middelaar en Verzoener kon stellen. Wij blijven ook na de zondeval onder de wet. Maar hier zie je dan juist Gods oneindige trouw in dat blijven stellen van de eis van de wet: Hij heeft Jezus Christus, Zijn eigen Zoon in de wereld gezonden. En van Hem heeft de Schrift getuigd, dat Hij geboren is uit een vrouw, geboren onder de wet. In Christus heeft God geopenbaard, dat Hij Zijn hart op ons bleef zetten en dat Hij zonder ons niet wilde leven. De eis van de wet en het recht, dat God bleef stellen is de band die ons na de zondeval aan Hem bleef binden. En die band werd voor ons een nieuw verbond, het verbond van genade en verzoening. Daarom doet God ons geen onrecht, maar Hij bewijst ons het hoogste recht, het recht van Zijn eeuwig welbehagen. God heeft de mens zo geschapen dat hij het kon doen. Maar de mens heeft zichzelf met al zijn nakomelingen door het ingeven van de duivel en door bewuste ongehoorzaamheid van deze gaven beroofd. Nu wij niet meer doen, wat Hij van ons eist, spoort Hij ons in Christus krachtig aan, opdat wij éénmaal uit genade Hem liefhebben boven alles en dat nu al beginnen te leren. Zo is er met de zonde wel veel verwoest, maar de weg van de zaligheid werd niet vernield. Gods trouw heeft gewaakt, dat het spoor van de gerechtigheid niet werd vernietigd. Jezus Christus leidt ons nu langs die weg naar het doel, dat God Zich met de schepping van de wereld heeft gesteld, opdat alles voor Hem zal juichen en de hele wereld Hem zal prijzen om Zijn eeuwige heerlijkheid. Zo is God in het blijven stellen van de eis van de wet, de Getrouwe, de Rotssteen, van Wie het werk volkomen is.

Daarom kon God ook niet de ontrouw en ongehoorzaamheid van de mens ongestraft laten. Integendeel, God vertoornt Zich verschrikkelijk, zowel over de zonde die ons aangeboren is als over de zonden die wij doen. Hij wil die dan ook door een rechtvaardig oordeel tijdelijk een eeuwig straffen, want Hij heeft immers gezegd: Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Galaten 3:10).

Wie gebroken werd onder het heilige recht van God vreest Hem ook in Zijn toorn. God neemt in Zijn toorn geen wraak, waarmee Hij Zich tevreden voelt. Hij is daarin geen rechter, die een vonnis uitspreekt en daar verder buiten staat. God had Zijn hart op ons gezet en nu wij ons van Zijn liefde hebben losgemaakt, nu is Zijn hart in beroering gekomen. God is in Zijn toorn helemaal in beweging. Wij waren Hem zoveel waard. Daarom doet Hij Zichzelf ontbranden, zolang wij Hem teleurstellen.

God is in Zijn grote toorn heilig en ook heerlijk. In Zijn toorn zullen wij Hem de eer geven, die Hem daarin toekomt. Want daarin is Hij een God vol majesteit. Onder die toorn van God moeten wij buigen. Er is geen mens die daar niet onder door moet. Gods toorn is wel van ons afgewend. Jezus Christus heeft die toorn voor ons verdragen. Maar wij zullen toch God in Zijn toorn zo moeten aanbidden, dat we er onder doorgaan, dat er in ons niets is, dat zich staande houdt tegen die toorn. We moeten beseffen dat heel ons leven die toorn verdiend heeft en dat we die nog dagelijks verdienen.

Wanneer wij vol vreugde belijden dat Jezus de toorn van God over de zonde heeft gedragen, dan houdt dat niet in, dat dit nu voor ons een afgesloten hoofdstuk is. In Gods toorn is Zijn volle heerlijkheid. God toornt tegen de zonde. Wij zullen Hem in die toorn vrezen, dat is: beseffen, dat niets in ons leven onschuldig is, maar dat alles, ja, ook het allerbeste, onder die toorn zou moeten bezwijken, als Jezus Christus niet voor ons de slagen van Gods toorn had opgevangen.

Die toorn is werkelijk, ook voor ons. In de Bijbel staat duidelijk, dat God ook toornt tegen de zonden van Zijn volk. Ook in de werkelijkheid van ons leven is de toorn van God niet iets, wat voorbij is. Heus, zoals God toornde tegen de zonde van David, zo toornt Hij tegen onze schuld, die wij vandaag en morgen tegen Hem bedrijven. Psalm 90 ziet die toorn van God over het hele leven van de gelovigen: Uw toorn, rechtvaardig God, doet ons vergaan.

Alleen in Christus wordt de schuld weggedaan, ook na telkens weer opnieuw bedreven zonde. En door Zijn genade worden wij opgewekt, tot een nieuw leven en dat is een leven dat niet vergaat onder de toorn van God.

Als de toorn van God over de zonden van de gelovigen zo ernstig woeden kan, wat moet die toorn buiten Christus dan wel niet zijn? God wil de zonde met een rechtvaardig oordeel tijdelijk een eeuwig straffen. Er is nu nog een matiging in de toorn van God. En hoe ontzettend kan die toorn branden over de wereld. Daaronder bezwijkt het leven. Van de noordpool tot de zuidpool is de wereld bedekt onder het lijden. Daarin brandt Gods toorn.

Nu is die toorn nog ingehouden. God bewijst nu nog Zijn goedheid aan alle mensen, die in deze wereld leven. Maar deze goedheid, waardoor Hij de mensen nog brood geeft en het leven en verzachting van het lijden is eigenlijk ingehouden toorn. Daarom kunnen we nu nog niet in de wereld om ons heen zien hoe verschrikkelijk Gods toorn is. Maar éénmaal zal blijken dat ook het zonlicht, waarvan nu nog buiten Christus om genoten wordt en het brood dat gegeten en het water dat gedronken wordt, een vloek van God uit de hemel is, net als alle vreugde en geluk. Hoe groot is God in Zijn toornen en hoe ver strekt hij zich uit, dat ook de vreugde en het geluk eens een vloek blijken te zijn voor hen, die niet in de Christus gered worden.

De derde vraag van deze zondag gaat over de ingehouden toorn van God. Is God dan niet barmhartig? God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. Daarom eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, die tegen de allerhoogste majesteit van God begaan is, ook met de zwaarste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft wordt.

Evenals God eeuwig in Zijn liefde is, zo is Hij eeuwig in Zijn toorn. Hij straft met de eeuwige straf. Ook bij deze straf moeten we niet denken aan iets, waarbij God Zelf niet betrokken is. Een rechter kan een veroordeelde straffen, maar zelf staat hij buiten de straf. God echter is in die straf betrokken. Bij die straf moet je niet in de eerste plaats denken aan ziekten en oorlogen. De straf heeft allereerst betrekking op de verhouding tot God. Wij zijn geschapen om Gods liefde te verheerlijken. Daarbuiten is ons leven de naam 'leven' niet waard, daarbuiten is de dood. De eeuwige straf betekent in de allerhoogste zin, dat God hen, die Hij straffen wil voor eeuwig verstoot, dat ze voor Zijn aangezicht niet meer kunnen bestaan, dat ze voor eeuwig gesloten zijn buiten de gemeenschap van Zijn liefde.

Dit is de meest vreselijke ontdekking voor hen die verloren gaan: "wij zijn door Gods liefde geschapen, maar wij hebben die liefde genegeerd en veracht, en nu is die liefde eeuwig voor ons onbereikbaar". Eénmaal in de hel zullen de ogen open gaan en zij zullen huiverend de majesteit van God ontdekken, als een verterend vuur, omdat ze de liefde verworpen hebben.

Er is geen mens, die de eeuwige straf peilen kan. Eens zullen wij God prijzen in de straf, die Hij de onrechtvaardigen oplegt. Nu kunnen we slechts met vrees en eerbied de Bijbel naspreken en Hem prijzen, omdat Hij ons uit grote nood en van de dood verlost heeft. Hij heeft onze ogen willen openen voor het recht van Zijn toorn. Laten we Hem dan steeds meer vrezen in Zijn heiligheid. Wij belijden het stuk van de ellende. Dit is het gedeelte, waarin de eis van Gods wet aan ons bekend gemaakt wordt. Deze prediking van de wet leidt ons naar Christus. Je moet naar Christus! God laat steeds Zijn wet prediken opdat we telkens opnieuw tot Christus gedreven worden. Want wie gebroken wordt onder het recht des Heeren zal leven door de kracht van Zijn genade.

AMEN