Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 39: HET VIJFDE GEBOD

1 Petrus 2:11-25

11 Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel; 12 en dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking.
13 Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, 14 hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen. 15 Want zÎ is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen, 16 als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods. 17 Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer.
18 Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde. 19 Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. 20 Want mag dEt roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dEt is genade bij God. 21 Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden; 22 die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; 23 die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; 24 die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen. 25 Want gij waart dwalende als schapen, maar thans hebt gij u bekeerd tot de herder en hoeder van uw zielen.

Zondag 39
Wat eist God in het vijfde gebod?
Dat ik aan mijn vader en moeder en aan allen die gezag over mij ontvangen hebben, alle eer, liefde en trouw bewijs, mij aan hun goede onderwijzing en tucht met gepaste gehoorzaamheid onderwerp en ook met hun zwakheid en gebreken geduld heb, omdat God ons door hun hand wil regeren.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 39

Nu wij bij deze zondag aangekomen zijn belijdenis te doen over het gebod van God dat handelt over het gezag, zijn wij hier samengekomen als mensen die beladen zijn met de vragen van deze tijd. De gebeurtenissen, die plaats gehad hebben, hebben ons op een heel andere manier dan vroeger voor de vraag gesteld, hoe wij over het gezag en wel in het bijzonder het overheidsgezag hebben te denken. Vragen die wij vroeger uitsluitend in politieke organisaties bespraken, zijn nu voor ons problemen geworden, die ons dagelijks bezig houden. Velen die voorheen de bespreking van deze vragen over het overheidsgezag aan anderen overlieten, zijn hier nu in hun eigen leven mee geconfronteerd. En niet weinigen hebben de vreselijke ontdekking gedaan, dat ze helemaal onvoorbereid zijn, omdat zij in rustigere tijden de bezinning over deze problemen aan anderen overlieten. Ze staan nu ongewapend tegenover moeilijkheden, die hun hele leven dreigen te verslinden. Ik noem slechts de brandende vraag tot hoever wij mogen gaan in onze gehoorzaamheid tegenover menselijk gezag.

Wij zijn hier niet samengekomen om met elkaar deze moeilijkheden op te lossen. Er wordt hier in de kerk geen enkel probleem opgelost. Maar we zijn gekomen om de Naam van God te belijden, zoals die in het 5e gebod aan ons wordt geopenbaard. Wij openen hier de Bijbel, opdat wij het licht van de waarheid ontvangen. En dan los je thuis de problemen wel op.

Toch betekent dit niet, dat wij hier in de kerk doen alsof er niets gebeurd is en alsof er geen brandende vragen zijn. De kerk heeft het 5e gebod in den tijd van Karel de Grote anders gepredikt dan in de dagen van de Franse Revolutie. Want de kerk preekt niet over tijdloze normen, maar heeft een boodschap te verkondigen: alzo spreekt de Here. Zo riepen de profeten van Israël land en volk op tot bekering, En zo spraken de apostelen over de vragen van hun tijd, over de slavernij, over het afgodenoffer, over de zonden in de grote steden. Zij schreven ook over het Romeinse rijk en het gezag van de keizer. En dan spraken ze met apostolisch gezag: alzo is de wil van God over u.

Als de kerk van vandaag in haar prediking het contact met de vragen van vandaag vermijden zou en zich zou beperken tot het maken van algemene opmerkingen, die in de Middeleeuwen of in de 17e eeuw net zo geldig waren als nu, dan zou ze haar profetische roeping niet verstaan. Wij lossen hier geen problemen op. Dat moet je thuis doen. Maar de prediking van de kerk moet dan ook zo zijn, dat je het licht van de waarheid over alle vragen en moeilijkheden ziet vallen. Zo kom je zelf tot de oplossing.

Daar komt nog iets anders bij. Gods wet is niet voor iedere tijd hetzelfde. Zij is niet een strak normensysteem. Deze gedachte van een star wetssysteem is niet zoals de Bijbel er over praat. Wel blijft de wil van God dezelfde. Hij eist vandaag evengoed als in het paradijs, onder Israël of in de eerste christelijke gemeenten, dat het hel leven buigt onder Zijn wet. Maar de vorm waarin die wet nu tot ons komt is toch een andere dan honderd of duizend jaar geleden. God heeft die wet niet kant en klaar afgegeven, zodat we voor ieder geval slechts een wetboek kunnen raadplegen. Hij heeft met die wet de mens zelf ook het bevel gegeven die wet te positieveren, dit is: in geval voor geval toe te passen. En die positievering houdt verband met de roeping die God ons reeds in het paradijs gegeven heeft, om namelijk de wereld te onderwerpen, te beheersen en tot ontplooiing te brengen. In die ontplooiing en ontsluiting is het gekomen tot een veelvormige en veelkleurige geschiedenis van het menselijk geslacht. En daarom is de positievering van Gods wet, de toepassing van geval voor geval, een rijke en verantwoordelijke taak van de mens geworden. De positievering moet de ontplooiing van de geschiedenis bijhouden. In steeds ingewikkelder verhoudingen moet de wet van God worden toegepast. Hierin gaan nu de diepten van Gods wet open. Die wet is niet een systeem, dat je zo op een afstand bewonderen kunt. Je moet je als het ware in Gods gebod ingraven om het te verstaan en dan moet die wet worden gehandhaafd en geëerbiedigd in het leven. Juist in het contact met de geschiedenis, in die ontmoeting tussen de wet Gods en de werkelijkheid van de wereld ontsluit zich voor ons oog de heerlijkheid van de wet van de Here. Daarin gaat onze profetische taak in onze koninklijke roeping over.

Eerst moet Gods wet profetisch worden verstaan en verklaard. En dan moeten we koninklijk rechtspreken als we partij kiezen voor het recht van God tegen het werk van de duivel.

Misschien komt hier de vraag bij u op: "Verliezen we op deze manier de vastheid niet en worden we zo met de toepassing van de wet van God niet gesteld op de wankele bodem van menselijke willekeur en feilbaarheid? Komt het op deze manier niet tot het verheffen van persoonlijke gedachten en indrukken van de prediker?

Hierop moet geantwoord worden, dat er geen andere weg openstaat dan deze. Het heeft God niet behaagd een altijd en overal geldig wettensysteem te geven. Hij wilde ons niet behandelen als dienstknechten, maar als vrijen, als kinderen die door de Geest geleid worden en de wil van God leren verstaan. In onze zwakheid openbaart zich Gods kracht. Zo moet nu Gods wet anders worden toegepast dan honderd jaar geleden. En de kerk heeft daarin leiding te geven door de verkondiging van het Woord van God in contact met de werkelijkheid. Daarin wordt zij weer geleid door de Geest, indien zij maar predikt in het besef, dat haar werk profetisch en koninklijk is. Dan wordt de kerk, ondanks haar struikelingen, bewaard voor het uitdragen van menselijke meningen en kan ze midden in de brand van de vraagstukken spreken van "alzo spreekt de Here".

Zo betekent het "eert uw vader en uw moeder" op dit moment iets heel anders dan in de dagen van Mozes of in den tijd van Paulus. Want de gezagsverhoudingen zijn met name op staatkundig gebied helemaal anders geworden.

Wanneer de Israëliet dacht aan het burgerlijk gezag, dan dacht hij aan de oudsten. En wanneer een gelovige uit Corinthe of Filippi zich met deze vragen bezighield, dan dacht hij aan de Keizer van Rome en zijn stadhouder. Wij denken aan onze overheid. Dat zijn drie totaal verschillende werelden.

Natuurlijk is er in alle verandering iets blijvends. Wat verandert is het aardse leven en zijn verhoudingen. Gods troon staat onbewogen door de eeuwen heen. En met dezelfde soevereiniteit waarmee Hij over Israël heerschappij voerde, heerst Hij nu over de volkeren. Het toneel op aarde wisselt. Dit is nu de strijd van de kerk, dat ze op ieder nieuw toneel in de geschiedenis van de wereld van die blijvende heerschappij Gods getuigt.

Wij zien nu allerlei levensgemeenschappen in het leven van de mensen. Wat in het paradijs nog één was, nog in niet ontwikkelde staat gevonden werd, dat is nu tot ontplooiing gekomen. In het eerste gezin van de mensheid waren al die gemeenschappen al gegeven. Nu weten we naast het gezin ook van de staat, de kerk, de bedrijfsgemeenschap, de school en de onderwijsinrichting. In al die levensgemeenschappen openbaart zich de ordening van God voor het leven van de mensen. Het gezag in die kringen komt niet uit zichzelf op, is niet gegrond in het genie van het staatshoofd of in de capaciteiten van de leider op welk gebied dan ook. Alle gezag is van God. En wel in elke levenskring. Alle gezagdragers zijn dienstknechten van God of ze het weten willen of niet.

Daaruit vloeit nog iets voort, dat in onze kring niet altijd volledig erkend wordt en toch door de Schrift duidelijk wordt geleerd. Alle macht is op aarde aan Jezus Christus gegeven. Geen mens kan met de macht van God te doen hebben buiten Jezus Christus om. Daarom moeten alle gezagdragers voor dienaren van Jezus Christus gehouden worden.

Je kunt bijvoorbeeld het overheidsgezag niet afleiden uit de voorzienigheid van God buiten het Middelaarswerk van Christus om. Je kunt daarom de eis niet stellen, dat de overheid wel Gods voorzienigheid belijdt maar het recht heeft over Jezus Christus te zwijgen. Er is geen enkele overheid in de wereld die het recht heeft over Jezus Christus te zwijgen, geen enkele overheidsmacht die het staatsleven beschouwen mag als iets dat buiten het Koninkrijk van Jezus Christus ligt.

Alle gezagdragers zijn ambtsdragers in dienst van den Here Jezus Christus. Ze zijn ambassadeurs van de hoogste Koning. In Zijn Naam moeten zij hun gezag uitoefenen. Daarom moeten ze in alles voor Zijn W oord buigen en mogen ze geen andere begeerte koesteren dan Jezus Christus in Zijn Koninkrijk te dienen.

Alle gezagdragers zijn dienaren van Jezus Christus. Bovenal hebben ze Hem daarin te dienen, dat ze de grenzen van hun gezag erkennen en rekening houden met het feit, dat Jezus Christus het in Zijn soevereine leiding van de geschiedenis, heeft laten komen tot dat uiteengaan van de menselijke gemeenschappen. Zo is er verschil tussen het ouderlijk gezag en het overheidsgezag, het gezag van de ouderlingen en het gezag van de conciërge. En alle gezagsdragers hebben met die ordening rekening te houden. Zo mogen ze hun macht niet uitoefenen op terreinen die buiten hun gezagsbevoegdheid liggen. Daarmee valt de wereld niet uiteen in een aantal van elkaar geïsoleerde gebieden. Want dit is de eenheid die alle gemeenschappen in het leven van de mensen samenbindt, is Jezus Christus, die over iedereen evenveel heerschappij voert. Hij, die Koning is in uw gezin, heerst ook over de staat.

Iedere gezagsdrager heeft dus te erkennen, dat het terrein buiten zijn eigen gezagsgebied door Jezus Christus aan andere gezagdragers is toevertrouwd. Hij heeft het recht niet om over de grenzen heen naar het andere gebied te grijpen. Want Jezus Christus heeft daar reeds ingegrepen. Iedere grensoverschrijding is hier schennis van Christus' majesteit.

Zo vloeit de soevereiniteit in eigen kring rechtstreeks uit het Koningschap van Jezus Christus.

Hiermee hebben wij de belijdenis van de kerk over het gezag op de voornaamste punten aangegeven.

Iedere gezagdrager is een dienaar van Jezus Christus. En in de gezagsgemeenschappen handhaaft Christus de ordeningen van de wereld. Wanneer ik zeg, dat ieder gezagdrager een dienstknecht van Jezus Christus is, dan is daarmee niet gezegd dat die gezagdrager het gezag van Christus ook erkent. Maar dit dienaarschap hangt niet van de erkenning van de gezagdragers af. Ook in het ongelovige gezin is de vader Christus' dienaar. En ook de ongelovige overheid moet de wil van Christus volbrengen, zij het knarsetandend.

Hierin nu ligt de hoogheid van het gezag. In de gezagdrager hebben wij met Jezus Christus te doen. Wanneer ik buig voor de overheid, buig ik voor Christus. En omdat ik voor Christus buig, buig ik ook voor de overheid, zoals Hij die mij gegeven heeft. Zo is er een roeping om gehoorzaam te zijn tegenover de ouders en om met hun gebreken, zoals de catechismus het zegt, en hun zwakheid geduld te hebben. Zo is er een roeping om gehoorzaam te zijn in het bedrijfsleven. De ondergeschikten moeten ook de harde meesters dienen, zoals de apostel dat zegt.

En dat alles moet omdat Jezus Christus het wil. Hier ligt nu de genezing voor het ondragelijk wordende probleem van het gezag. Wij zijn op ieder gebied onder het gezag van Christus gesteld. Maar de eeuw die voorbijging wilde voor dit gezag niet buigen. In menig gezin hadden de opgroeiende kinderen het voor het zeggen in de heerschappij die alleen ouders toekomt. Het volk is in menig opzicht uiteengevallen in groepen die elk een eigen eis aan de overheid stellen. In de maatschappij heeft de geest der revolutie ontzaglijk veel vernield. En zelfs van de kerk maakte men een republiek, terwijl zij een koninkrijk is.

Zo verdween alle eerbied voor het gezag. In de plaats daarvan kwam de suggestie van de volksleider en de meeslepende kracht van de redenaar. De gezagdragers mochten geen gezagdragers zijn, maar deskundigen, mannen met tact, mensenkennis en psychologisch inzicht.

Daartegenover roept men nu op allerlei terrein om de versterking van het gezag. Maar dit is een gezagsversterking, die vaak nog meer is losgemaakt van het Koningschap van Jezus Christus. Het gezag wordt nu een praktische aangelegenheid, die moet worden toevertrouwd aan de meest deskundige. Het ambtelijk karakter van het gezag wordt nu evenmin als in een vorige periode erkend.

Zoals wij vroeger geroepen waren om tegen de ondergraving van het gezag te getuigen, zo nu tegen de voortgaande losmaking van het gezag van Jezus Christus, tegen het op zichzelf stellen, het verabsoluteeren van het gezag.

Blijft toch in de gezagdrager de orde zien die Jezus Christus heeft ingesteld. Dan houden we ook in deze dagen vast: ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen.

Dat wil niet zeggen, dat wij op enige wijze dwepen met de machten die er in de wereld zijn. Zelfs met onze eigen overheid mogen we niet dwepen. Want diezelfde overheidsmacht, waarvan Paulus zegt, dat zij van God is kan ontaarden en demonisch worden. Johannes op Patmos ziet de wereldmacht als het beest. De overheidsinstelling berust op de ordening van Christus. Maar wij weten, dat deze instelling van God straks een instrument van de antichrist wordt. Ook dan blijft de roeping gehoorzaam te zijn. Ook tegenover een antichristelijke overheid heeft niemand het recht van revolutie. Je moet dan onderscheid maken tussen de overheid als instelling en verordening van Christus en de geest die de overheid beheerst. De instellingen zul je eerbiedigen. Ook in de antichristelijke overheid komt Christus ons tegen. Maar die geest zult je weerstaan.

Daarom is onze gehoorzaamheid ook niet onvoorwaardelijk en onbeperkt. Men moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Wij weten dat er een niet te overschrijden grens is. Maar de vraag is waar die grens ligt. Dat is een van de grootste moeilijkheden, waarmee wij te kampen hebben. En hier blijkt wel duidelijk, dat ieder geslacht in de kerk de wet van God opnieuw moet positieveren, opnieuw moet toepassen en uitwerken.

De Schrift heeft niet voor eens en voor altijd gezegd, waar nu de grens van de gehoorzaamheid ligt. Dat kon de Schrift niet, omdat die grens niet steeds dezelfde blijft.

In de koninkrijken van de wereld openbaart zich het koninkrijk van God. Dat koninkrijk staat niet tegenover die koninkrijken. Immers ook de overheden en de overige gezagdragers staan in dienst van Jezus Christus. Maar in die koninkrijken openbaart zich het Koninkrijk van Jezus Christus in een al voortgaande onderwerping van het leven van de gelovigen aan den wil van de Koning.

Daarom kun je maar niet volstaan met het opslaan van de bijbel. Daar horen we dat we God meer gehoorzaam moeten zijn dan de mensen. Maar de punten waarop het Koninkrijk van God de koninkrijken van de wereld tegenkomt, lagen in Paulus' dagen geheel ergens anders dan in deze tijd.

Toen waren er eigenlijk slechts drie punten, waarop botsing mogelijk was. In de eerste plaats eiste de overheid de uitlevering van de heilige boeken. In de tweede plaats werd de openbare uitoefening van de godsdienst verboden. En in de derde plaats eiste de overheid destijds van iedereen de aanbidding van de keizer.

Nu is dat anders. In ons christelijk onderwijs en in onze hele christelijke actie bevinden zich honderden wrijvingsvlakken tussen het christelijk werk en de overheidsbemoeienis. En hoe heeft niet reeds jaren lang de diaconie met allerlei oversheidsvoorschriften te rekenen. Hoe breder zich het werk van Christus heeft uitgezet des te gemakkelijker is de christelijke arbeid te raken. Daarom doet zich nu de vraag voor: wanneer staan we aan de grens en wanneer moeten we God meer gehoorzaam zijn dan de mensen?

Ik zal dat probleem niet trachten op te lossen. Je moet dat thuis doen. Maar de ordening van God moet in de kerk gepositiveerd worden in contact met de vragen van de tijd. Daarom kan de prediking wel de richting wijzen.

Ge kunt maar niet zonder meer zeggen, dat ook de minste inmenging van de overheid in het christelijk werk ons stelt voor de roeping om ongehoorzaam te zijn. Want daartegenover stelt de Schrift, dat wij de overheid moeten eren. De Schrift geeft ons geen onmiddellijk antwoord op deze vragen om de eenvoudige reden, dat deze vragen in die tijd niet bestonden.

Enerzijds mogen we geen revolutie maken en anderzijds moeten we staan voor de zaak van het Koninkrijk van God. Nu moeten wij God meer gehoorzaam zijn dan de mensen zodra het ons onmogelijk wordt gemaakt om in onze instellingen Christus in Zijn Koninkrijk te dienen. Het is geen oplossing om ons in moeilijke tijden terug te trekken en ons dan alleen maar te concentreren op het kerk zijn. Net zo min kun je volhouden, dat onze vrijheid even onbeperkt kan blijven als in vroegere dagen. Wij moeten ook op die buitenposten, zoals men ze tegenwoordig noemt, het recht van de Christus blijven belijden. En wij moeten God meer gehoorzaam zijn dan de mensen en niet daarom omdat onze voorrechten en vrijheden worden aangetast, maar omdat het recht van Christus wordt weerstaan. Dan kan dat voor ons even brandend worden als voor den gelovige in Rome, die weigerde den keizer goddelijke eer toe te brengen.

Je antwoordt misschien: maar wijs het me nu eens aan in de praktijk. Zeg nu eens precies waar de grens ligt.

Daarop kan ik slechts antwoorden: het is u vanavond precies gezegd. Telkens wanneer het ons onmogelijk wordt gemaakt het Koninkrijk van Christus te dienen dan moeten wij God meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Bidt de Here om de verlichting van de Geest, opdat gij in uw geval zoveel wijsheid ontvangt dat je de situatie doorziet.

Geve God ons wijsheid en schenke Hij Zijn Geest aan hen die ons voorlichten moeten, opdat wij nu in geval voor geval weten zullen wat de wil Gods over ons is. Dan zullen wij Hem dienen in onze gehoorzaamheid aan Jezus Christus en dan zal ons leven Hem behagen als het moet ook in veel lijden.

AMEN