Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 30: HET HEILIG AVONDMAAL III

Hebreeën 10:1-31

1 Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken. 2 Immers, zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, doordat degenen, die de dienst verrichten, na eenmaal gereinigd te zijn, generlei besef van zonden meer hadden? 3 Doch door die offeranden werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht; 4 want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen.
5 Daarom zegt Hij bij zijn komst in de wereld:
Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid;
6 in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad.
7 Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik - in de boekrol staat van Mij geschreven - om uw wil, o God, te doen.
8 In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht worden. 9 (Doch) daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier ben Ik om uw wil te doen. Hij heft het eerste op, om het tweede te laten gelden. 10 Krachtens die wil zij wij eens en voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus.
11 Voorts staat elke priester dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nimmer de zonden kunnen wegnemen; 12 deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, 13 voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten. 14 Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.
15 En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis, 16 want nadat Hij gezegd had:
 Dit is het verbond, waarmede Ik Mij aan hen verbinden zal na die dagen,

zegt de Here:
 Ik zal mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven, 17en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken.
18 Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer meer (nodig).
19 Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, 20 langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, 21 en wij een grote priester over het huis Gods hebben, 22 laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. 23 Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. 24 En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. 25 Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen.
26 Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, 27 maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren. 28 Indien iemand de wet van Mozes terzijde heeft gesteld, wordt hij zonder mededogen gedood op het getuigenis van twee of drie personen. 29 Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft? 30 Want wij weten, wie gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal vergelden! En wederom: De Here zal zijn volk oordelen. 31 Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God!

Zondag 30
Wat is het verschil tussen het avondmaal van de Here en de pauselijke mis?
Het avondmaal van de Here verzekert ons ervan:
ten eerste dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door het enige offer van Jezus Christus, dat Hij zelf QQnmaal aan het kruis heeft volbracht;
ten tweede dat wij door de Heilige Geest ingelijfd worden bij Christus, die nu naar zijn menselijke natuur niet op de aarde is, maar in de hemel aan de rechterhand van God zijn Vader en dEEr door ons wil worden aangebeden.
Maar de mis leert:
ten eerste dat de levenden en de doden alleen dan door het lijden van Christus vergeving van zonden hebben, indien Christus nog dagelijks door de priesters in de mis voor hen geofferd wordt;
ten tweede dat Christus lichamelijk in de gedaante van brood en wijn aanwezig is en daarom ook in die gedaante aangebeden moet worden.
De mis is dus in de grond van de zaak niet anders dan een verloochening van het enige offer en lijden van Jezus Christus en een vervloekte afgoderij.
Voor wie is het avondmaal van de Here ingesteld?
Voor hen die om hun zonden een afkeer van zichzelf hebben en toch vertrouwen dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid door zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren hoe langer hoe meer hun geloof te versterken en hun leven te beteren.
 Maar de huichelaars en zij die zich niet van harte tot God bekeren, halen door hun eten en drinken een oordeel over zich.
Mag men ook hen tot dit avondmaal toelaten die zich door hun belijdenis en leven als ongelovigen en goddelozen doen kennen?
Nee, want op deze wijze wordt Gods verbond ontheiligd en zijn toorn over de hele gemeente opgewekt.
Daarom is de christelijke kerk verplicht volgens het bevel van Christus en van zijn apostelen allen die zich als ongelovigen en goddelozen doen kennen, door de sleutels van het koninkrijk der hemelen buiten te sluiten, totdat zij hun leven beteren.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 30

Wij belijden in deze Zondag, dat Christus het verzoeningsoffer voor de zonden in het hemelse heiligdom heeft ingedragen en dat dit offer, éénmaal aan het kruis volbracht, ons in het Avondmaal wordt voorgesteld.

Christus heeft voor ons aan het kruis geleden en Hij is voor ons opgestaan. Zijn gekruisigd lichaam werd verheerlijkt door de glans van de opstanding. Hij werd opgewekt voor de eeuwige heerlijkheid, maar Hij is en Hij blijft eeuwig de gekruisigde Christus, het Lam, dat geslacht is.

De lidtekenen van de spijkers in de handen en voeten stonden in Zijn lichaam ingebrand en de speerwond in Zijn zijde was nog zichtbaar.

Als de gekruisigde Christus moest Hij ingaan in het hemelse heiligdom.

Want het was niet genoeg, dat Hij hier op aarde Zijn lichaam had laten breken en Zijn bloed had laten vergieten. Hij moest nog naar de hemel varen en daarmee Zijn bloed indragen in het heiligdom van God, zoals vroeger onder het Oude Testament de priesters het vergoten bloed binnenbrachten in het Heilige der heiligen.

Zo is de Christus naar de hemel gevaren. Daar heeft Hij Zich aan de Vader laten zien als het offer dat gebracht werd voor de zonde, als de Christus, Die Zich in de dood gegeven had voor de Zijnen.

En die hemelvaart is niet slechts een kroon op de overwinning, die Hij in Zijn lijden en sterven had behaald. Maar zij was tegelijk een schakel in het werk van de verzoening. Het was de opdracht van het offer om het bloed te stellen voor de troon van God. En zo is Christus nu in de hemel als de gekruisigde Christus, als het Lam, dat geslacht is, staande voor het aangezicht van Zijn Vader.

Wij vinden onze volkomen rust alleen in dat offer, dat is binnengedragen in de hemel door onze enige Hogepriester zelf. Wij vinden rust in de voldoening, die Hij in Zijn hemelvaart tot het volle einde heeft gebracht. Van die gekruisigde Christus in de hemel is het Avondmaal het Sacrament.

Dat brood en de wijn wijzen ons terug naar de dag, waarop Hij werd geslacht aan het kruis van Golgotha. Maar het wijst tegelijk naar boven, want die Priester, Die Zichzelf geofferd heeft, droeg Zijn bloed de hemel binnen.

Alleen in Hem vinden wij onze rust, alleen in dat opgedragen verzoeningsbloed, alleen in dat Lam, Dat ook nu nog staat als geslacht in de hemel.

Die rust in het volbrachte werk van Christus, dat in de hemelvaart aan de Vader werd gepresenteerd, wordt ook in het Avondmaal genoten. En hier heb je dan de overgang van de voorafgaande Zondagen naar Zondag 30. Wij hoorden reeds, dat wij met onze ogen niet aan de uiterlijke tekenen van brood en wijn mogen blijven hangen, maar onze harten naar de hemel moeten verheffen.

Dat wordt door ons nu nog eens afzonderlijk beleden. Daarboven hebben wij de rust in Christus.

Maar hier vindt je dan ook de eenheid, die de onderdelen van Zondag 30 tot één geheel samenbindt. Want tot die rust worden slechts zij geroepen, die waardig geacht worden de Here te dienen in Zijn hemels heiligdom.

Wij horen nu, dat in het eenmaal volbrachte werk van Christus de rust genoten wordt door het volk van God. En wij letten er eerst op dat de gekruisigde Christus nu in de hemel is, vervolgens dat in Hem de rust genoten wordt en tot slot dat die rust door Hem verworven werd voor het volk van God.

Wij horen dus eerst, dat de gekruisigde Christus nu in de hemel is.

In het oog van velen heeft de eerste vraag van deze Zondag niet zoveel te betekenen. Wij belijden daar, dat de pauselijke mis niets anders is dan een vervloekte afgoderij.

En inderdaad moet worden toegestemd, dat de eerste vraag van deze Zondag niet meer die brandende ernst heeft als drie, vier eeuwen geleden. Wie dit in die tijd beleed, beleed dit met het risico gedood te worden. Hij moest bereid zijn bloed er voor te geven. Die spanning zit er vandaag niet meer in.

En toch zijn wij in deze Zondag geroepen dit te belijden.

Niet slechts omdat we geroepen zijn onze Hogepriester, Die Zichzelf geofferd heeft voor ons, te eren tegen de oneer, die Hem dagelijks nog wordt aangedaan in alle landen van de wereld.

Maar ook opdat wij daardoor mogen getuigen tegen de aantrekkelijkheid en de betovering, die voor vele duizenden in onze dagen uitgaat van de Roomse eredienst.

Het misoffer werd in vroeger dagen verafschuwd door iedereen, die het als afgoderij had doorzien.

Maar wat vroeger als afgoderij werd afgewezen heeft nu de aantrekkelijkheid gekregen voor velen, zodat er vele protestanten zijn, die de protestantse eredienst zoveel mogelijk aan de liturgie van Rome zouden willen aanpassen.

Wij wijzen dan de mis wel af, maar beklagen ons toch over een armoede in onze kerkdiensten.

Daarom is het noodzakelijk te belijden, dat onze eenvoudige Avondmaalstafel duizendmaal rijker is dan de pompeuze pracht en de indrukwekkende handeling van de Roomse eredienst.

Je weet waar het in de mis om gaat.

Zij is een dagelijkse herhaling van het offer van Christus. Het brood verandert in het lichaam van Christus. Het houdt op brood te zijn en het wordt Christus, ook al is dat wonder niet te zien of te merken.

Daarom zijn die geweldige domkerken gebouwd en daarom staat daar het altaar, daardoor worden immers de hele kerk en de hele dienst beheerst. Alles staat in de Roomse kerk naar het altaar heengericht en heel de eredienst spitst zich toe met vele ceremoniën op het dagelijkse offeren van de Christus door de priester.

Voor dat brood buigt men zich neer en aan dat brood brengt men de hulde van de aanbidding. Het is bijna overbodig om nog te zeggen dat hier het schepsel als God geëerd wordt. Dit is vandaag nog afgoderij.

Ik ga daarom de mis niet weerleggen, maar ik wijs je op de heerlijkheid van onze belijdenis, op de rijkdom van Christus in de kerk, een rijkdom, waarin een eenvoudige kerkdienst en een sobere Avondmaalsviering zonder geweldige architectuur en machtige liturgie ver uitstraalt boven de kerkelijke feestelijkheid in de prachtigste kathedraal.

Wij hebben geen altaar en wij weten van geen offers in de kerk. Wij weten alleen van de bediening van het Woord.

De Bijbel zegt, dat Christus door één offerande voor altijd hen volmaakt heeft, die geheiligd worden.

De zonde heeft scheiding gemaakt tussen God en ons.

Wij konden tot Hem niet komen en Hij niet tot ons, omdat de zonde daar tussen was. En toen heeft God Zijn eigen Zoon tot zonde gemaakt. Toen kwam Christus tussen de Vader en ons.

En zoals in de Israëlitische tempel het voorhangsel opgehangen was tussen God en het volk in de voorhof, zo is Christus gekomen in die scheiding tussen de Here en de zondaren.

En zoals dat voorhangsel gescheurd werd, zo is ook het lichaam van Christus gescheurd en verbroken op Golgotha, zodat Zijn bloed vloeide uit Zijn wonden.

Het voorhangsel van Zijn vlees werd doorboord en door dat open voorhangsel hebben wij nu de weg tot de Vader en mogen wij tot God gaan in volle zekerheid van het geloof.

Christus is voor ons doorgegaan naar de hemelen.

En Hij is daar nu aan de rechterhand van Zijn Vader.

Wij moeten niet zeggen: wie zal voor ons in de hemel opklimmen, want dat is Christus' opstanding en hemelvaart weer ongedaan maken. Christus is voor ons geklommen tot de troon van God en wij hebben in Hem onze verzoening gevonden.

Aan die Christus in de hemel, Die het heiligdom is ingegaan, richt het Avondmaal onze gedachten.

Onze kerkdienst is maar eenvoudig, omdat wij onze rijkdom in de hemel hebben. En omdat wij onze harten naar de hemel verheffen, daarom hebben wij de heerlijkheid van onze kerkdiensten niet in de hand, wij hebben ze niet in een kast opgeborgen, we kunnen ze niet laten zien en ze speelt niet af binnen de vier muren van deze kerk.

Maar de heerlijkheid van onze kerkdienst is daarboven in de hemel. Zoals in de Roomse kerk alles op het altaar staat toegespitst, zo zijn in onze kerk alle dingen op de hemel gericht.

Daar is Christus.

Dat is de verborgen schoonheid in onze kerkelijke samenkomsten, verborgen voor wie haar in het geloof niet gezien heeft.

Wij hebben geen aards heiligdom, omdat we ons heiligdom in de hemel hebben. Wij hebben geen gewijd gebouw, maar een kerk van hout steen en ijzer. En we hebben geen altaar, maar een Avondmaalstafel met brood en beker, en we hebben geen indrukwekkende eredienst, want wij zijn kinderen van het Jeruzalem, dat boven ons is, onze moeder. Wij hebben een hemelse tabernakel waar de engelen hun liturgie beoefenen en Jezus de Hogepriester is.

Eenmaal zal ook hier op aarde de schoonheid van de aanbidding weer uitblinken, namelijk wanneer Christus weer lichamelijk bij ons zal zijn en wij bij Hem en de tabernakel van God bij de mensen zal zijn en de hemel op de aarde zal zijn gedaald.

Ik zeg je niet, dat onze kerkdiensten niet anders mogen zijn dan ze nu zijn, maar ik zeg alleen, dat het zo sober en eenvoudig kan toegaan, omdat wij hier in onze eredienst getuigenis af mogen leggen, dat het voorhangsel is gescheurd en dat het hemelvaart geweest is en dat wij in het geloof hier op aarde deelnemen aan de eredienst van de hemel, dat wij gemeenschap hebben met Christus en Zijn engelen en met Hem staan voor Gods troon en in Hem gezet zijn in de hemel.

De kerk is niet een tempel, waar iets indrukwekkends plaats heeft, maar een open plek op aarde, waar de glans van de hemel in het geloof wordt gezien.

En dit is onze blijdschap, dat wij onze harten tot die Christus mogen verheffen, dat wij met Hem verbonden zijn en dat wij hier op aarde in het geloof hemels werk verrichten, deelnemen aan de hemelse liturgie, dienen in het hemelse heiligdom.

Neem dat opzien naar de hemel uit onze kerkdiensten weg, sluit er de ogen voor en er blijft niets over.

En zo spreekt ook onze Catechismus van dat gericht-zijn op de hemel, wanneer hij zegt, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door het enige offer van Jezus Christus, dat Hij Zelf éénmaal aan het kruis heeft volbracht en dat wij door de Heilige Geest ingelijfd worden bij Hem, die nu naar zijn menselijke natuur niet op de aarde is, maar in de hemel aan de rechterhand van God Zijn Vader en dáár door ons aangebeden wil worden.

Onze kerkdienst is niet arm, zodat wij reden hebben om aangetrokken te worden door pracht en praal. Hij kan niet rijker zijn dan hij is.

Nogmaals: ik wil niet zeggen, dat het niet anders kan. Misschien konden wij ook in onze kerkdiensten duidelijker en helderder getuigen, dat hier alles op de hemel gericht staat en dat wij hier deelnemen aan de eredienst van de hemel en gemeenschap hebben met de engelen en met Christus voor de Vader staan.

Maar dit is dan toch onze rijkdom, dat wij in Hem onze rust hebben.

Dat horen we dan in de tweede plaats.

Het Avondmaal is alleen voor degenen, die hun rust vonden in het volbrachte werk van Christus, die om hun zonden een afkeer hebben van zichzelf en toch vertrouwen dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid door zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren hoe langer hoe meer hun geloof te versterken en hun leven te beteren.

Het kan ook met enkele duidelijk woorden gezegd worden: het Avondmaal is voor diegenen, die kennen hun ellende, Christus' verlossing en de dankbaarheid door de Heilige Geest.

Daaraan hebben we ons ook zelf te beproeven voor elke Avondmaalsviering.

Alleen moet niemand denken, dat hij met de kennis van de ellende beginnen kan.

Dit is het eerste, dat de Christus ons gepredikt wordt. God verkondigt ons door de dienst van mensen de dood van Zijn Zoon. Hij deed het licht van de hemel over ons opgaan. Hij heeft het gordijn gescheurd, zodat er nu een open toegang tot Zijn gemeenschap is door Christus.

En als God ons dan zo spreekt van de genade in de Zoon, dan wordt het niet aan ons overgelaten of we het geloven willen of niet.

God verkondigt ons de Zoon met de kracht en het gezag van het eerste gebod: gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

Hij gebiedt ons in Zijn Zoon en in dat offer de rust van ons leven te vinden. Zo heeft God het gezegd tot Zijn volk in de woestijn: Ik ben uw rust.

En hoe hebben ze toen tegen Hem en Zijn genade gerebelleerd, toen ze weigerden hun vertrouwen te stellen op de steenrots, die volgde, de steenrots, Die Christus was.

En zo heeft de Here aan Zijn kerk in Maleachi's dagen verkondigd, dat ze Hem zouden geloven.

Maar hoe hebben ze Hem toen weerstaan. Maar dan moet je ook horen hoe God twist met Zijn volk in Maleachi 3, twist in de majesteit en met de kracht van het eerste gebod.

Zonder ophouden roept God tot Zijn volk: Ben Ik een Vader, waar is dan Mijn eer? Ben ik de Here, waar is dan het ontzag voor Mij?

Als God tot mij komt met de genade van Zijn Zoon, dan ben ik niet vrij om te horen of niet, om mij daaraan over te geven of niet.

God spreekt ons nu van Zijn genade en wij moeten de grootsheid van dat spreken verstaan. Dat is het openzetten van de deur van de hemel. Het binnenste heiligdom is nu ontsloten. Christus is door de poort gegaan om als Zijn eigen Hogepriester Zichzelf als de gekruisigde Christus voor te stellen aan de Vader.

Dit is het eerste wat we moeten verstaan, dat God nu het voorhangsel heeft gescheurd en dat het licht van de hemel over ons leven is uitgegaan.

Dit is het eerste wat gezien en erkend moet worden, het heiligdom is geopend.

En als het licht van de hemel uit het binnenste heiligdom over mijn leven straalt, dan zie ik mijn zonde en ellende. Er is geen andere weg om de ellende te kennen dan deze, geen andere mogelijkheid om je zelf als verloren te zien dan dit alleen: dat ik mijn leven zie in het licht van de verlossing.

Er is geen ellendekennis buiten de lichtstraal van de hemel.

Er is geen kennis van zonde dan alleen op die open plek, waar het binnenste heiligdom ontsloten werd en het licht van God al onze zonden ontdekt.

Hij stelt onze zonden in het licht.

En dan zie ik in het licht van de genade, dat ik voor God verwerpelijk en verloren ben in mijzelf, dan zie ik onder een geopende hemel, dat ik verdorven ben door mijn zonden. En dan alleen krijgen we een afkeer van ons zelf om onze zonden.

Daarom is dit de zelfbeproeving voor het Avondmaal, dat wij met onze hand het licht niet bedekken, dat uit een open hemel over ons leven viel, dat wij ons zelf willen zien onder de bestraling van Gods genade, dat ik mijn leven zie in het licht van Gods Woord.

We moeten erkennen, dat de enige Hogepriester van onze belijdenis tot de hemelen is doorgegaan en dat wij opzien naar het hemelse heiligdom.

Dan weet ik mijn zonden en mijn schuld. Dan zie ik ze in het licht van Gods aangezicht. En dan weet ik, dat ze voor Zijn oog niet te bedekken zijn, maar dat alles voor Hem geopend ligt.

Wie zo zijn zonde en ellende ziet in het licht van de hemel, weet dat hij om genade roepen moet.

Maar die weet dan ook van Gods ontferming in Jezus Christus. Die weet van verlossing. Ellendekennis is niet een zich ongelovig afvragen: wie zal in de hemel opklimmen? of wie zal naar de overkant van de zee varen om het voor ons te halen?

Ellendekennis is alleen mogelijk in het licht van de verlossing. Alles wat door de mensen buiten dat licht gekend en beleefd wordt is niets anders dan smart van het vlees, dat tegen God rebelleert, de smart van de mens, die zichzelf handhaaft en niet buigen wil.

Alleen in het licht van de verlossing zie je de werkelijkheid van je leven als ellendig en verloren.

Maar het is het licht van de verlossing. Het is de ontdekking, dat de hemel werd geopend en dat er een open deur is in het hemelse heiligdom, dat er een nieuwe en levende weg ontsloten werd door de Hogepriester, Die met Zijn eigen bloed deze ingewijd heeft.

En zo weet je dan door de ontsluiting van de hemel van de verlossing door het bloed van Christus. Zo zie je jezelf dan als een verloste staan op die open plek, waar Gods licht is uitgestraald, geroepen om in te gaan door het bloed van de verzoening, gered en behouden door Gods genade, gegrepen en gezet in de gemeenschap met God.

En dan heb je je daarin zelf te beproeven of je de verlossing van iets anders verwacht dan de genade alleen, of je op Christus vertrouwt, of Hij jou tot een volkomen rust in het leven geworden is.

En als je dan telkens weer in je leven de resten van een eenmaal gebroken zelfvertrouwen ontdekt, dan werp je je weer neer voor de voeten van Christus en dan belijdt je: U alleen bent de rots van mijn vertrouwen. U bent mijn rust U alleen.

En dan wekt dat licht van de hemel in ons hart ook de begeerte om hoe langer hoe meer ons geloof te sterken en ons leven te beteren.

Wie het licht van de hemel zag uitstralen over zijn leven, weet zich een geroepene tot de volmaaktheid, tot het volkomen leven in de gemeenschap met God.

Want die weet dat zijn leven niet is afgesloten in zichzelf, die gelooft, dat de grafsteen gelicht werd en de weg naar boven werd ontsloten en die ziet zijn leven opgenomen in het leven van het hemelse heiligdom, die heeft voor zich zelf geen eigen, afgezonderd leven meer, maar zijn leven wordt een hemels leven, leven in de tempel van God, leven in gemeenschap met Christus en Zijn engelen, leven in de ambtelijke dienst van het christen-zijn.

En het is met deze begeerte naar de vernieuwing van het leven net als met de kennis van de ellende. Je kunt dat niet koesteren buiten het licht van de verlossing.

Hoe meer je van de verlossing verstaat, des te meer gaat in je leven de begeerte branden om de Here in alles te behagen, om Hem lief te hebben met heel je hart, om je leven voor Hem uit te storten in blijdschap, om eigendom van Hem te zijn en in gemeenschap met Hem te leven, om uit Zijn volheid te bloeien en vruchten te dragen.

Dit is de rust, die in Christus genoten wordt.

En deze rust is voor het volk van God. Dat is: deze rust is voor allen, die zich aan de genade van God onderwerpen. Voor hen is de rust in Christus verworven.

Dit horen we dan in de derde plaats.

De hemel is opengestoten door de Christus, Die voor ons naar de hemel voer. Er is geen duistere wolk meer, die ons leven bedekt en bedrukt, er is geen vergrendelde deur, die ons de toegang tot de Vader afsluit.

Wij staan in het licht van de hemel.

Maar wee diegenen, die onder die open hemel in dat stralende licht van de verlossing tegen de liefde en genade van de Vader rebelleren.

Ik zei al, dat die genade door de Heere Zelf met goddelijke majesteit verkondigd wordt.

Hij spreekt van Zijn Zoon in de kracht en met het gezag van het eerste gebod.

In datzelfde hoofdstuk waar gesproken wordt van de rust, die door het volk van God in Christus genoten wordt, lezen we van de toorn van God over diegenen, die onder een zo grote genade hun harten verharden.

Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot de erkentenis van de waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat wederspannigen zal verteren.

En wij lezen daar van de zwaardere straf, die hij zal verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest van de genade gesmaad heeft.

En de Catechismus spreekt in navolging van de Bijbel, dat zij die zich niet van harte tot God bekeren door hun eten en drinken een oordeel over zich halen.

Gods genade is groot. Hij doet Zijn licht over ons leven uitstralen.

Maar er is niets zo ernstig als die genade, die van onze verlossing spreekt. Op die open plek waar de deur van de hemel geopend is en het hele leven gemaakt werd tot een tempel van God, moet Gods verbond heilig gehouden worden, opdat Zijn toorn niet over de hele gemeente wordt opgewekt.

En daarom moet aan de Avondmaalstafel ook de kerkelijke tucht worden uitgeoefend, opdat diegenen die zich niet willen buigen en gewonnen willen geven, geweerd worden van de tafel van Gods gemeenschap.

Waar op deze manier Gods verbond niet heilig gehouden wordt, daar halen de huichelaars door hun eten en drinken over zichzelf niet alleen een oordeel, maar handhaaft God de heiligheid van Zijn genade ook over heel de gemeente.

De kerk gaat ten onder als ze de tucht niet oefent.

Daarom is de tucht een brandend-ernstige zaak.

God moet gevreesd worden in de openbaring van Zijn genade.

Maar waar Hij dan ook gevreesd wordt, daar wordt de rust genoten door het volk van God en daar wordt het Avondmaal gevierd als in het heiligdom zelf.

Daar wordt de verborgenheid van het Sacrament gezien in het geloof.

AMEN