Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 26: DE DOOP I

Galaten 3:22-29

22 Neen, de Schrift heeft alles besloten onder de zonde, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus de belofte het deel zou worden van hen, die geloven.
23 Doch voordat dit geloof kwam, werden wij onder de wet in verzekerde bewaring gehouden met het oog op het geloof, dat geopenbaard zou worden. 24 De wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. 25 Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester.
26 Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. 27 Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. 28 Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus. 29 Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen.


 

Zondag 26
Hoe wordt u in de heilige doop onderwezen en ervan verzekerd, dat het enige offer van Christus aan het kruis u ten goede komt?
Christus heeft het waterbad van de doop ingesteld en daarbij beloofd, dat ik met zijn bloed en Geest van de onreinheid van mijn ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen ben. Dit is even zeker als ik gewassen ben met het water, dat de onreinheid van het lichaam wegneemt.
Wat betekent dat: met het bloed en de Geest van Christus gewassen te zijn?
Dat wij van God vergeving van de zonden hebben uit genade, om het bloed van Christus, dat Hij in zijn offer aan het kruis voor ons vergoten heeft.
Verder ook, dat wij door de Heilige Geest vernieuwd en tot leden van Christus geheiligd zijn, zodat wij hoe langer hoe meer van de zonde afsterven en godvrezend en onberispelijk leven.
Waar heeft Christus ons beloofd dat Hij ons even zeker met zijn bloed en Geest wassen wil, als wij met het doopwater gewassen worden?
In de instelling van de doop, die zo luidt:
Gaat dan heen, maakt alle volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, Matteüs 28:19.
En: Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden, Marcus 16:16
Deze belofte wordt herhaald waar de Schrift de doop het bad van de wedergeboorte en de afwassing van de zonden noemt, Titus 3:5, Handelingen 22:16.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 26

God heeft zijn Evangelie op aarde laten verkondigen tot de redding van de wereld. En om dat hoorbare Evangelie te bevestigen heeft Hij aan de boodschap van Zijn genade het zichtbare Sacrament toegevoegd.

Hierin is de verlossing van de wereld door Jezus Christus geopenbaard.

Als wij het Evangelie niet gehoord en de Doop niet ontvingen, dan waren we reddeloos verloren en de hele wereld met ons. In het Woord en in het Sacrament is God reddend deze wereld ingegaan.

Daarom is dan ook de Satan zonder ophouden bezig om de prediking van het Evangelie onmogelijk te maken, opdat de reddende stem van Gods genade door de mensen niet meer gehoord wordt.

Wij bidden in deze bedreiging, die ons dagelijks omringt, niet voor niets, dat alle boze plannen, die tegen Gods Heilig Woord bedacht worden, verstoord mogen worden door Gods uitgestrekte arm, waardoor Hij zijn volk verlost en de Dienst van het Woord op aarde in stand houdt.

Maar zoals de Satan dagelijks woedt tegen de verkondiging van het Woord, zo is hij ook bezig om de Sacramenten uitgeroeid te krijgen in de wereld. Gods genade mag niet gehoord worden, maar ze mag ook niet worden verzegeld en gezien.

Daarom heeft hij niet minder boze aanslagen tegen het Sacrament bedacht, om daardoor onze verlossing te verijdelen en het Rijk van Christus ten gronde te richten, om de kerk te verwoesten en Gods volk te verwarren.

Niet het minst worden de satanische aanvallen voortdurend gericht tegen de Doop. Wij staan daar zo rustig bij het Doopvont, als onze kinderen ten doop gehouden worden, maar als we dan zo rustig een psalm zingen vergeten we zo gemakkelijk, dat de Doop van de kinderen slechts bediend kan worden, omdat God Zijn arm heeft ontbloot in het verijdelen van de aanslagen.

Want het is de Satan bijna gelukt de Kinderdoop uit de Gereformeerde Kerk uitgeroeid te krijgen.

Wij weten allemaal van de Wederdopers, die niet wilden dat de Doop an de kinderen bediend werd.

God heeft toen door de werking van Zijn Heilige Geest het Rijk van Jezus Christus hersteld en Zijn verbond gehandhaafd.

Maar de boze hield niet op om de kracht van het Sacrament van de Doop tegen te staan. En die nieuwe aanvallen op de Heilige Doop in de kerk, die tot op de dag van vandaag voortduren, komen niet in openlijke aanslagen tegen het Sacrament zelf. Ook al wordt in deze dagen de verwerping van de Kinderdoop opnieuw gepredikt door mannen van naam, de manier van strijden van het rijk van de duisternis is nu geheel anders.

Hij laat het gerust toe dat de kinderen in de kerk gedoopt worden, want hiermee wil hij onze harten verwarren en verstrikt doen raken, zodat we nog wel aan de Doop vasthouden, maar er zelf nauwelijks de betekenis meer van weten.

En deze boze plannen slagen elke dag met zoveel succes, dat velen niet meer weten, wat ze van hun Doop moeten denken. De gedachten van de wederdopers hebben zo diep wortel geschoten ook onder ons volk, dat ze vandaag nog niet zijn uitgeroeid.

De doop heeft nu voor iedereen een plaats aan de rand van het leven gekregen. Het is voor velen antiek meubilair geworden, waarmee ze geen raad meer weten. Het staat buiten hun werkelijke leven en als je vraagt: Wat betekent de Doop voor jou? Dan worden de schouders op gehaald. Zo heeft Satan zij overwinningen behaald en liggen we vaak onder de geestelijke strijd.

Opdat wij in deze strijd weer mogen staan in het geloof, horen we nu naar het Woord van God, dat ons vertelt over de verzegeling van Gods genade in de Heilige Doop en wij horen van de kracht van de Doop en van de betekenis van de Doop in ons leven.

Wij horen dus allereerst van de kracht van de Doop. Dit kan eigenlijk heel kort gezegd worden: de kracht van de Doop is dit, dat God in de Doop ons Zijn genade verzegelt. Zo zeker als wij met water gewassen worden, zo zeker ben ik met Christus' bloed en Geest van de onreinheid van mijn ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen.

De Doop is een verzegeling van Gods genade. Het zegel op de rekening garandeert, dat de schuld is betaald. Zo is de Doop een zegel, dat mijn schuld verzoend is. Ik heb in de Doop volkomen zekerheid.

God komt tot ons met het Woord van Zijn genade. En die God, Die in Christus Jezus tot ons spreekt van verzoening en van het weer aannemen tot Gods kinderen, is die God, Die niet liegen kan.

Zijn Woord is waarachtig en betrouwbaar.

Zijn Woord staat als een eed. Daarom vergelijkt de Bijbel zelf het Woord van God telkens met dingen van deze aarde, die in ons oog onwankelbaar schijnen. en dan horen we: Gods Woord staat als de bergen. Bergen zullen wijken en heuvels wankelen, maar het Verbond van Mijn vrede zal niet wankelen. Ja, de hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn Woorden, spreekt Jezus, zullen geenszins voorbijgaan.

Zo hebben wij het zekere en betrouwbare Woord van God. Meer dan op mijn eigen hart, kan ik op dat Woord vertrouwen.

En dat Woord is ook altijd persoonlijk. Gods Woord is niet een verhaal of een beschouwing. God spreekt ons aan. Er is een stem van de God uit de Bijbel.

Maar deze zekerheid is voor ons hart, dat van zichzelf niets dan liegen kan, niet genoeg. Wij zijn zelf zo onbetrouwbaar en zo wankel. De leugen is ons in het bloed gevaren. Wij zijn als het rite dat heen en weer gebogen wordt.

Daarom hebben wij zo'n strijd tegen onze boze natuur om ons aan dat Woord van God over te geven. Wij denken zo vaak dat God een mens is zoals wij. En we aarzelen niet om onze onbetrouwbaarheid ook aan de Here toe te schrijven.

Daarom vragen wij telkens: Hoe zal ik dit weten?

Het ongeloof, dat altijd in ons hart woelt om ons van Christus af te trekken, spreekt zich iedere keer weer anders uit.

En dan is dit de vorm, waarin ons ongeloof zich dikwijls openbaart: hoe weet ik nu, dat dit Woord van God voor mij persoonlijk is? Hoe kan ik nu volkomen zekerheid hebben, dat ik deze genade mij mag toeëigenen?

Dit is ongeloof. Dit is het werk van de Satan in ons hart. En hoe vroom dit ongeloof ook mag lijken, het is het werk van de Satan.

Dit is de zwakheid, waarmee wij ons hoe langer hoe meer vervreemden van het Woord van God, dat we dit ongeloof niet meer als satanswerk durven te bestempelen, dat we er vergoelijkende woorden voor hebben, ja, dat we dit ongeloof dikwijls uitgeven voor de ware houding ten opzichte van de genade, dat we elkaar wijsmaken, dat we door de twijfel heen tot geloof moeten komen.

Wij willen dan de Satan uitdrijven door zijn aanwezigheid in ons hart goed te praten en als iets onschuldigs voor te stellen.

Maar het is de Satan, die ons deze dingen ingeeft en de Satan is uit op de dood van de mensen, want hij is een mensenmoordenaar.

Hoe zal ik het weten en hoe krijg ik zekerheid dat ik het mij persoonlijk toe mag eigenen?

God weet van deze zwakheid van ons hart.

En Hij heeft in Zijn verbond er op gerekend dwaze en dwaalzieke mensen te verlossen van al hun zonden.

Daarom heeft Hij in Zijn koninklijke vrijgevigheid en in Zijn vaderlijke zachtheid ons bij Zijn Woord nog de Doop willen geven. Daarin betoont Hij ons Zijn vaderlijke zachtheid.

Niet dat Hij ons ongeloof zacht behandelt. Hij vervloekt in Zijn Woord al ons ongeloof als werken van de duivel. Maar ons treedt Hij vriendelijk tegemoet. Zijn verbond is niet slechts voor sterke helden in het geloof, die geoefend werden in het vertrouwen op God, maar Hij wil ons allemaal ontvangen, ons allemaal, ook de sterken in al hun zwakheden. Hij wil ons bijeenbrengen in de gemeenschap van Jezus Christus.

En zo vergadert Hij ons als een vader aan Zijn tafel en verenigt ons tot Zijn huisgezin.

En omdat de Here nu in deze zachtheid en lankmoedigheid ons tegemoet komt en in Zijn Verbond gerekend heeft op zwakke en struikelende zondaren, daarom heeft Hij ons dat zeer persoonlijke teken van de Doop willen schenken.

Wij zouden soms wel een stem van de hemel willen horen, waarin we met onze naam aangesproken zouden worden. Wij zouden soms begeren persoonlijk te zijn aangesproken vanuit de hemel.

Nu, je bent persoonlijk aangesproken. Je naam klonk eenmaal door de kerk. God sprak tot jou en tot niemand anders dan tot jou alleen en Hij heeft toen onder het uitspreken van jouw naam jou verzekerd, dat jij in Christus geheilligd bent en dat je zonden afgewassen zijn en dat je daarom gedoopt werd in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

God is ons in onze zwakheden en dwaasheden toch tegemoet gekomen. Hij heeft naast Zijn Woord, waarin Hij Zich tot heel zijn volk richt, ook nog een Woord voor ons persoonlijk. En die persoonlijke aanspraak in de Doop schenkt ons alles wat we maar te wensen hebben. Lees het Doopsformulier maar eens en herinner je dan, dat dit je onder het noemen van jouw naam is toegezegd.

De kracht van de Doop is wel groot. Het heeft de kracht van het Woord van God. Het heeft de kracht van de beloften van het eeuwige leven. God heeft ons Zijn liefde toegezegd en verzegeld, zoals een bruidegom zijn bruid de liefde verzegelt in de ring.

Maar nu is dit het boze plan van de duivel, dat hij ons verwart en verstrikt in allerlei vragen en meningen over de Doop en ons zo verstrikt en het ons zo benauwd maakt, dat we nog niet genoeg hebben aan het Woord waarin God mij persoonlijk aanspreekt en aan die Doop, waarin Hij mij bij mijn naam heeft genoemd.

En zo worden we gedreven om te gaan vragen naar een nog grotere zekerheid, een zekerheid, die door ons niet in het geloof hoeft te worden aangegrepen, maar een zekerheid, die rust op onze ervaring.

Ik zei al, dat de Wederdopers van de kinderdoop niet weten wilden. Wij staan vrij tegenover die verwerping van de kinderdoop. Ik heb nog nooit een vader en een moeder ontmoet, die aarzelde om hun pasgeboren kind ten doop te houden.

Maar al laten alle ouders zonder aarzelen hun kinderen dopen, toch heeft de leer van de wederdopers onder ons meer invloed dan we denken.

Dit wordt ons onmiddellijk duidelijk als we vragen: waarom lieten de wederdopers hun kinderen niet meer dopen?

En dan moet op deze vraag dit antwoord worden gegeven: de wederdopers meenden, dat de doop moest worden bediend als een teken van de wedergeboorte van de dopeling. Eerst moesten er duidelijke kenmerken van de wedergeboorte zijn en dan pas mocht tot de Doop worden overgegaan.

Daarom werden de kinderen niet meer gedoopt en daarom moest er gewacht worden tot het kind was opgegroeid en merkbaar was geworden dat de Geest in hem was.

Zo moest de Doop dienen niet als een teken van Gods genade, maar als een symbool van de wedergeboorte.

En deze gedachte leeft nog onder ons volk, ook al verwerpt men de kinderdoop nog niet.

Ik wil nu niet nagaan hoe dit geleid heeft tot allerlei vragen, die onder ons volk leven. Evenmin wil ik nagaan welke oplossingen er zoal geboden worden. Ik wil je alleen toeroepen, dat we zo op de verkeerde weg zijn.

Duizenden gedoopten hebben op deze manier hun doop uit het oog verloren. Hele geslachten, waar men toch niet aarzelt om hun kinderen te laten dopen, zijn toch van hun doop vervreemd. Vandaar dat de schouders opgehaald worden, wanneer het gaat over de betekenis van de Doop.

De Doop bleef intact, maar werd uit het werkelijke leven en strijden van de gelovigen weggedaan.

Wie meent, dat de Doop een teken moet zijn van het feit van de wedergeboorte, verstrikt zich in allerlei moeilijkheden.

Ismaël ontving immers ook het teken van het verbond en Ezau werd toch ook besneden. En toch werden deze beide mannen later met hun nakomelingen uitgebannen uit de gemeente van het verbond Gods.

En wij weten ook uit de Bijbel, dat het niet allemaal Israël was, dat Israël genoemd werd. Er zijn duizenden besneden Israëlieten gevallen in de woestijn, in wie God geen behagen had.

Wij weten het ook uit onze ervaring, dat vele gedoopten verloren gaan, dat ook van de Nieuw Testamentische gemeente soms moet worden gezegd, dat God in het merendeel geen behagen heeft gehad.

Wie nu meent, dat de Doop moet dienen als een teken dat de dopeling is wedergeboren, die heeft de Doop al losgelaten. Want als er dan zoveel gedoopten zijn die toch verloren gaan, wat heb ik dan aan mijn doop? Hoe kan ik dan in die Doop zekerheid hebben? Hoe weet ik dan dat dit kind dat gedoopt werd wel echt zalig zal worden?

En als ik dan daarvan geen zekerheid krijgen kan dan is de Doop mij niet een steun in de strijd, dan wordt het getuigenis van de Doop gesmoord, dan word ik niet meer in de Doop onderwezen en verzekerd dat het enige offer van Christus aan het kruis mij ten goede komt.

Dan staan er nog twee wegen open: òf ik ga mij verliezen in allerlei redeneringen en ga bij zelfgemaakte conclusies leven in plaats van bij de vaste toezeggingen van God, die mij in de doop verzegeld zijn, òf ik weet niet meer wat ik ermee beginnen moet en ik haal mijn schouders maar op.

De boze plannen van de Satan tegen de Heilige Doop, zijn voor een groot gedeelte op een enorm succes uitgelopen. Een groot gedeelte van de christenheid, ook in ons land, verstaat de genade niet meer om gedoopt zijn.

Er is maar één weg om tot klare zekerheid te komen en dat is deze weg: dat we luisteren willen naar Gods woord, dat we in het geloof durven te leven.

Het geloof ontbreekt ons. En omdat het geloof ons ontbreekt dwalen onze ogen af van de zekerheden die ons in het verbond van Gods genade geschonken zijn en zien we uit naar andere zekerheden, betere zekerheden, die boven het Woord en het Sacrament uitgaan. Wij zoeken zo naar ervaringszekerheden, naar een beleven van ons eigen wedergeboren-zijn.

En hoe meer we ons daarin verliezen, des te meer gaan we twijfelen en worden ons alle dingen onzeker.

De Doop zegt niets van mij maar de Doop zegt wat van God. De Doop zegt niet hoe ik tegenover God sta, maar hoe Hij tegenover mij staat. De Doop is niet een daad of een gebaar van mijn kant, maar de Doop is van God, Zijn daad in mijn leven, Zijn stem tot mij, Zijn zegel op Zijn Woord, Zijn persoonlijke aanspraak, eens duidelijk hoorbaar in de kerk tot mij uitgegaan.

De Doop zegt ons, dat Gods genade vast is en dat Hij een God is, die niet liegen zal, dat eerder de aarde zal wijken van haar plaats, dan dat één van Gods woorden zal voorbijgaan.

God zegt ons in de Doop, dat wij Zijn kinderen zijn, dat Hij ons als Zijn erfgenamen heeft aangenomen, dat Hij ons ontvangt in Zijn huisgezin en dat wij als Zijn kinderen aan mogen schuiven aan Zijn tafel, dat Hij voor ons zorgen zal meer dan een vader voor zijn kinderen, dat Hij in alle nood en bedreiging bij ons is, ons sterkt in onze strijd, ons opricht als we gevallen zijn, ons terugvoert op Zijn weg, wanneer we als schapen in het rond dwalen, dat Hij ons doet delen in Zijn gemeenschap en dat Hij Zijn Koninkrijk zal doen komen in ons leven, dat Hij heerschappij over ons voeren wil door Zijn Woord en Geest en ons vernieuwen wil tot nieuwe schepselen van Zijn genade. Ik kan het niet allemaal opnoemen.

God zegt, dat Hij alles voor ons wil zijn, een Vader en een Beschermer, een Redder en Verlosser, een God van genade en trouw, van liefde en van goedheid.

Want Hij verzegelt ons, dat wij zo zeker met het bloed en de Geest van Christus gewassen zijn, als wij gewassen zijn met het water. Zo zeker als dit is, zo zeker is dat.

De Doop is van God, het is een zegel op zijn Woord. Daarin moet je ook geloven. Als ik niet geloof en niet in het geloof wil wandelen, dan kan ik de Bijbel wel dicht doen en de Doop wel wegwerpen.

Maar er zijn toch zovele die eens gedoopt werden en die toch verloren gaan? Dat waren toch geen erfgenamen van de beloften?

Ja, dat waren ze wel: erfgenamen van God en erfgenamen van Christus. Het werd hun verzegeld in de Doop. Hun namen stonden in het Testament. En daarom werden ze ook met hun naam genoemd in de kerk toen ze ten Doop gehouden werden.

Maar is dan toch nog niet alle zekerheid ons ontnomen? Als dan ook degene verloren gaan die echt gedoopt werden als erfgenamen van God, is de Doop dan misschien een aanbod van genade, een voorwaardelijke belofte? Wordt ons dan misschien in de Doop gezegd: als je tot bekering komt, dan komt je naam in het testament en dan wordt je een erfgenaam?

Nee, want dan zouden we weer leven onder het juk van de wet, waarvan Christus ons juist bevrijd heeft.

De Doop zegt klaar en duidelijk, terwijl onze naam duidelijk verstaanbaar in de kerk wordt uitgeroepen in de Naam van God: Jij bent een erfgenaam van de belofte, jij erft het Koninkrijk, Jij bent Mijn kind en ik ben Jouw Vader.

Wie eenmaal in de war raakt door de boze plannen van de Boze tegen Gods Heilig Woord en tegen het Heilig Sacrament, zal menen, dat het één met het andere in conflict is.

Dat komt omdat we niet meer gewend zijn aan het leven in Gods verbond, omdat we zo vaak meer leven bij wat er in ons omgaat, dan bij Gods beloften.

De Doop moet serieus worden genomen. God zegt van Zichzelf, dat Hij een Vader is en dat Hij dit kind in genade aanneemt en het behandelen wil, zoals een vader zijn kind behandelt.

Maar wie dan tegen die grote genade ingaat en de erfenis verwerpt en het bloed van het Nieuwe Verbond vertrappen durft, die wordt buitengeworpen in de buitenste duisternis en die naam wordt weggedaan uit het Testament van onze Here Jezus Christus.

God spreekt in de Doop wel vriendelijk en zacht als een Vader tot zijn kinderen. Maar dan krijgt God berouw van de goede woorden die Hij gesproken heeft en dan zegt Hij woorden van toorn en oordeel tegen diegenen die gedoopt werden, maar Gods genade hebben durven verachten.

Daarom moet ik mijn Doop wel serieus nemen. God laat niet met Zich spotten. Wie speelt met de genade wordt weggedaan uit de gemeenschap van Gods huisgezin.

Maar daarom heeft ook de Doop grote kracht. Ik word ervan verzekerd en vermaand in de onderwijzing, dat het enige offer van Christus aan het kruis mij ten goede komt. En ik heb die zekerheid, dat Gods Woord de waarheid is. Ik werd persoonlijk toegesproken door de God van alle genade. Hij heeft mijn naam geroepen.

Laat je toch niet van dit fundament aftrekken door oppervlakkige mensen, die wel zeggen dat ze het zwaar opnemen, maar intussen Gods genade op het spel zetten en God durven tegen te spreken in Zijn eigen kerk en bij Zijn eigen doopvont, die jou aanraden de schouders op te halen, daar waar God je met je naam aanspreekt. En bestraf ze maar om hun oppervlakkigheid.

De kracht van de Doop is, dat God de genade die in Zijn Woord tot jou uitgaat, jou dit in de Doop als teken en zegel geeft, terwijl Hij je persoonlijk aanspreekt bij je naam.

Je moet de God van je Doop geloven. Je moet ook die Doop zelf geloven. Je kunt hier niet bij redeneringen of veronderstellingen leven.

Je moet geloven. Maar als je je dan niet koppig verzet tegen de werking van de Geest, dan is het je genoeg en dan vraag je niet meer naar een grotere en andere zekerheid, een zekerheid, waarbij je niet meer hoeft te geloven, een zekerheid, die je ervaren kunt, zoals je je eigen lichaamswarmte ervaart.

Want het is de Satan, die de mensen voorhoudt om nog naar andere zekerheden te vragen dan naar de zekerheid van het geloof. En als ze naar hem luisteren dan zinken ze weg in de grootste onzekerheden.

Maar wie dan de kracht van de Doop verstaat, die weet dan ook wat de Doop betekent in zijn leven.

God spreekt ons persoonlijk aan. Hij spreekt ons aan als een vader zijn kinderen. Hij neemt ons op in Zijn huisgezin, zodat de Bijbel ons noemt: huisgenoten van God.

En nu straalt die genade over mijn leven uit.

Nu weet ik wat het betekent om gedoopt te zijn in de Naam van de Drieënig God. Wij zijn niet verloren, maar wij werden gezocht. Er is niet een God, Die Zich op een afstand houdt vanwege onze zonden, maar wij hebben te doen met een Vader, die ons wil reinigen in het bloed en de Geest van Christus, zodat Hij onze zonden niet meer toerekent en ons vernieuwt en tot leden van Christus heiligt, opdat wij hoe langer hoe meer van de zonde afsterven en godvrezend en onberispelijk leven.

Wie Gods genade in de Doop verstaat, weet zich een kind van God. Die leeft niet bij uiterlijke en objectieve dingen, maar die heeft de Vader gezien, omdat hij Christus gezien heeft, die gelooft Gods Woord en Zijn beloften en die geeft zich daaraan gelovig over.

In de Doop was God duidelijk een Vader voor mij. En Hij heeft mij als een Vader bij mijn naam willen noemen. Hij is daarin de eerste geweest, Die al in het begin van mijn leven het Woord van Zijn barmhartigheid over mijn hoofd heeft willen spreken.

En als wij dan op die genade en liefde vertrouwen, dan betekent dat niet een rusten op het enkele feit van het gedoopt-zijn, maar dan is er een aangrijpen van die liefde, die in de Doop tot ons is uitgegaan.

Dan hebben wij niet met vragen en problemen te worstelen. Niet omdat ons alles duidelijk is en we op alle vragen, die door mensen opgeworpen worden, zo maar een antwoord hebben. Maar dan voelen we geen behoefte om ons meer te verdiepen in de dingen die voor ons verborgen zijn.

Dan is het ons genoeg, dat God ons openbaar geworden is als een Vader.

En dan zijn wij ontkomen aan de strikken die de Satan spant en zijn wij bevrijd van de boze plannen die door de Satan ook tegen de genade van onze Doop bedacht zijn.

En dan hebben we die zekerheid van het geloof, die eerder aan alle dingen twijfelt dan aan de toezegging van God, dat Hij een Vader wil zijn en ons als Zijn huisgenoten heeft aangenomen.

En wie dan in het geloof in die Vaderlijke trouw van God de nieuwe basis van zijn leven gevonden heeft, die heeft dan ook het fundament, waarop hij als een kind kan leven.

Dan struikelen wij wel telkens in zonden en zwakheden, maar wanneer wij soms uit zwakheid in zonden vallen, moeten wij aan Gods genade niet wanhopen en al evenmin in de zonden blijven liggen. Want de Doop is een zegel en een volkomen betrouwbaar getuigenis dat wij een eeuwig verbond met God hebben.

Want dan weten we, dat telkens een vaderlijke hand naar ons wordt uitgestoken, telkens als we dreigen weg te zinken in Satanische diepten.

En dan wankelt ons hart wel steeds, maar dan weten we toch van die grote zekerheid buiten ons in Jezus Christus.

Dan is het afgelopen met die principiële levensverdeeldheid, waarin wij met de ene hand geven, wat we met de andere hand weer terugnemen en met de ene hand aannemen, wat we met de andere hand weer loslaten.

Dan weten we, dat heel ons leven voor de Here geheiligd is en dat Hij ons oproept als heilige kinderen van God te leven door de Heilige Geest.

Dan zijn we Zijn eigendom met lichaam en ziel, in onze eeuwige toekomst en in het dagelijks leven, in nood en strijd, in vreugde en blijdschap, in leven en sterven, in donkerheid en licht.

En dan weten we wel, dat de Satan verder gaat met boze plannen tegen Gods heilig Woord en tegen de Doop en dat we dagelijks bedreigd worden door machten die sterker zijn dan wij. Dan weten we, dat wij worstelen met machten van de dood, juist omdat we overgezet zijn in het leven.

Dan is ons leven niet een rustig kabbelend beekje, maar dan weten we van stormen die de vijandige macht van de Boze telkens doet losbarsten; de Boze, die ons verslinden wil, die de kerk te gronde wil richten, die zijn macht en zijn geweld als een vloed op doet komen over de kerk van vandaag.

Maar dan hebben wij in die grote bedreiging de vaste toezegging van God, dat Hij niet laat varen de werken van Zijn handen en dat Hij onder duizend benauwdheden ons bewaart als Zijn oogappel.

Want wat er dan om ons heen ook gebeuren mag en welke machten ook mogen losbreken, niets zal ons kunnen scheiden van de liefde van God, welke is in Christus Jezus onze Here.

AMEN