Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 21a: DE HEILIGE, ALGEMENE, CHRISTELIJKE KERK

Hebreeën 12:18-29
 

18 Want gij zijt niet genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind, 19 tot een geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken werd; 20want zij konden dit bevel niet dragen: Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd. 21 En zó ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving. 22 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen. 23 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, 24 en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel.
25 Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen (spreekt). 26 Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. 27Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. 28 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, 29 want onze God is een verterend vuur.

Zondag 21a
Wat gelooft u van de heilige, algemene, christelijke kerk?
Dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente, die tot het eeuwige leven uitverkoren is, van het begin van de wereld tot aan het einde vergadert, beschermt en onderhoudt. Hij doet dit door zijn Geest en Woord in eenheid van het ware geloof.
En ik geloof dat ik van deze gemeente een levend lid ben en eeuwig zal blijven..


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 21a

Wij doen in deze zondag belijdenis van ons geloof voor wat betreft de heilige, algemene, christelijke kerk.

De kerk wordt de ene keer in het denken en leven van de christenen achteruit gezet en de andere keer weer op een voetstuk geplaatst. In de ene periode rekent men d kerk tot een bijkomstig iets, slechts een uitwendig verschijnsel, wat eigenlijk overbodig is. De kring of groep zelf staat dan veel hoger aangeschreven dan de kerk van Jezus Christus. Dit is de opvatting van de sekte.

En in een andere periode geeft men de kerk de eer die alleen aan Christus toekomt. Zij heet dan de moeder die ons gebaard heeft. En je kunt dat ook wel zeggen, als je maar in de gaten houdt, dat de Bijbel het over het Jeruzalem dat boven is heeft, de Moeder van ons allemaal. Maar je hoort soms ook spreken over de kerk, alsof die kerk in zichzelf iets is, alsof zij een plaats is tussen Christus en jou. Dat is bijvoorbeeld de opvatting van de Rooms Katholieke Kerk.

Ik zou je hier niet aan hoeven herinneren als onze kijk op de kerk niet steeds door het één of ander verduisterd werd. Voor de meesten slingert het altijd weer tussen de sektarische opvatting van de kerk die haar eigenlijk uiteen doet vallen in losse personen, en de Roomse gedachte, die van de kerk een heilmiddelares maakt.

Je moet je niet heen en weer laten slingeren als je geroepen wordt je geloof te belijden. En je moet niet denken, dat je tussen twee uitersten moet doorzeilen als je het Woord van God belijdt. Rome en de sekten, de dwepers met de kerk en de verachters van de kerk hebben de kerk beide losgemaakt van het hemelse Jeruzalem.

Wij worden geroepen om ons geloof voor wat betreft de kerk te belijden. En dan moet van het begin af aan vaststaan, dat wij met deze kerk niet een vage algemeenheid op het oog hebben. Wij belijden hier niet een onzichtbare kerk, die nergens op aarde aan te treffen is. Wij belijden de kerk, zoals die voor ons bijna tastbare werkelijkheid is geworden. De kerk, waarvan je in deze Zondag je geloof belijden moet, is niet iets algemeens, dat boven de verschillende kerken in de lucht hangt. Wij doen belijdenis van de kerk zoals je die kunt zien in de wereld. Je weet toch wel, dat je naam in het ledenbestand van de kerk is ingeschreven? Nu, van die kerk doe je belijdenis en spreek je je geloof uit. Natuurlijk zie je de kerk niet als losse verschijning in de wereld, zonder verbanden naar links en rechts. Wij doen belijdenis van de algemene kerk, van de katholieke kerk, als je dit woord gebruiken wilt. Wij doen dus belijdenis van ons geloof aangaande de kerk, waarvan wij lidmaten zijn, maar dan van die kerk zoals zij gemeenschap heeft met alle kerken van God in de hele wereld.

Van die kerk belijden wij in het geloof, dat ze er is en dat ze vergaderd wordt. Maar het geloof is een bewijs van de dingen, die men niet ziet. Hoe zullen wij ons geloof dan belijden over de kerk, die toch immers zichtbaar is, hier en ergens anders? Hoe zal je van dat bijna tastbare kunnen zeggen: Ik geloof?

Wij kunnen ons geloof over de kerk belijden als wij ons houden aan het verband, waarin deze belijdenis staat. Deze 21e Zondag staat niet op zichzelf. Het is een deel van het derde stuk van ons christelijk geloof. En dat derde stuk raakt ons geloof in God de Heilige Geest en onze heiliging.

Wij hebben in de kerk niet met mensen te doen. Dan zou van de kerk niets te belijden zijn. Maar wij hebben hier te doen met het werk van de Heilige Geest in de wereld. Wij belijden de kerk als Zijn werk. Zo staan we hier toch, al spreken wij van zichtbare dingen, op de basis van het geloof. In het geloof zien wij in de kerk God de Heilige Geest. Zo is ook hier het geloof een bewijs van de dingen, die men niet ziet.

Alles wat we in deze zondag uitspreken, spreken we dus woord voor woord van de Heilige Geest. De Catechismus zegt van de kerk, dat de Zoon van God uit het hele menselijk geslacht Zich een gemeente, die tot het eeuwige leven uitverkoren is, van het begin van de wereld tot aan het einde vergadert, beschermt en onderhoudt. Hij doet dit door Zijn Geest en Woord in eenheid van het ware geloof.

Het is de Zoon van God, Die de Geest gezonden en uitgestort heeft. Daarom kan worden gezegd, dat Christus Zijn kerk vergadert door Zijn Geest. Als maar steeds het verband wordt vastgehouden, dat er tussen de kerk en de Heilige Geest is. Dan zien we ook het verband tussen het Woord en de Geest.

Door het Woord van God is de wereld geschapen. En de Geest is het, Die leven heeft gewekt. Het één kan van het ander niet gescheiden worden. Het is tezamen het scheppingswerk van God de Vader.

Het werk van God in de kerk kan ook niet gebroken worden. De kerk is het werk van God. De Vader heeft haar voor eeuwig uitverkoren in Christus. En dan schept Hij in de tijd Zijn kerk door het Woord, dat is door Christus. Christus is het Hoofd van de kerk. Dat betekent dat Hij als Koning over haar heerst, maar ook dat Hij de kerk heeft gemaakt. Door de macht van het Woord is de kerk in de wereld gekomen. Want ze is niet van de wereld. En door de macht van het Woord wordt ze door de eeuwen heen gedragen, vergaderd, beschermd en bewaard. Daarom heeft het Woord van Christus de ereplaats in de kerk. En alles moet buigen voor de eer van het Woord. Wij zien in de kerk wel mensen, die hun werk daar te verrichten hebben, -ik kom daar straks nog even op terug-, maar we zien die mensen en hun werk rusten in het Woord van God. Zonder het Woord zijn ze niets, zijn ze als vogels, van wie de vleugels uitgerukt zijn. Dan is er wel wat gefladder, maar de vlucht van het geloof ontbreekt. De kerk is de kerk van het Woord van God. Ze is niet de ontmoetingsruimte, waar dat Woord gepredikt wordt, maar ze is zelf uit het Woord geboren en ze wordt door het Woord gedragen.

Zo is Christus in de kerk. En dat kun je alleen in het geloof zien en belijden. Zonder geloof zie je Christus en het Woord in de kerk niet.

Maar dan is het werk van Christus verbonden met het werk van de Geest. Je kunt dat niet uit elkaar halen en het naast elkaar zetten. Want het is één in het werk van de Vader, in de uitwerking van de verkiezing. De kerk wordt door het Woord van God gemaakt en gevormd en hoofd voor hoofd zijn we door het Woord van God tot de kerk gebracht. Maar het is de Geest, van wie de levenwekkende werkingen zijn. Christus spreekt Zijn Woord en de Geest werkt de kracht van dat Woord in de kerk uit. Zo is het Woord van God een levenwekkend Woord. Zo zijn we door het Woord tot het leven gebracht.

Dit wordt door de Catechismus bedoeld als er gezegd wordt, dat de Zoon van God Zich een gemeente op aarde vergadert, beschermt en onderhoudt door Zijn Woord en Geest.

Waar het Woord is, daar is ook de Geest, daar wordt het leven gewekt, daar is een levende kerk.

Niemand hoeft te vragen: waar is de Geest in de kerk? Of: is de Geest wel bij ons? Dit horen we zo vaak zeggen, alsof we wel zeker zijn van de aanwezigheid van het Woord van God in de kerk, maar de aanwezigheid van de Geest nog iets onzekers is. In zekere zin hoeven we in de kerk nooit te bidden om de werking van de Heilige Geest. Als het Woord Gods geopend wordt, is de Geest er en Hij werkt, Hij wekt het leven, dat door het Woord aan ons beloofd is. De Geest werkt altijd en bij allen. Niemand komt ooit uit de kerk, zoals hij er in gekomen is. De Geest grijpt in de kerk ons hart aan. Het Woord ploegt ons leven om. En het is de Geest, Die over de sneeën die de ploeg maakt gaat en het zaad van het Woord tot ontkieming brengt.

Nu kunnen de Geest en het Woord ook worden weerstaan. Je kunt je verzetten tegen het Woord en je onttrekken aan de werking van de Geest. Toch werken het Woord en de Geest in ons allen, hoofd voor hoofd. Want waar de Geest ons niet ontroert en de harten opent, daar is Hij bezig in het werk van de verharding, hetzij tijdelijk, hetzij voorgoed. De Geest wordt in de Bijbel ook genoemd de Geest van het oordeel, en de Geest van de zuivering. Als het Woord, zo scheidt ook de Geest het kaf van het koren. De Geest werkt schiftend en zuiverend. De Geest drijft sommigen uit de kerk weg, zoals Saul door de Geest werd weggedreven. De Geest en de duivel beiden kunnen een ziel verderven.

Zo is er geen mens, die in de kerk dezelfde blijft. Je wordt van je plaats geschoven. Je wordt hier een ander mens. Het Woord en de Geest maken iets anders van je leven. Niemand kan de loop van het Woord en de werking van de Geest weerstaan. Als wij door het Woord en de Geest Christus niet steeds beter leren kennen, dan vervreemden wij steeds meer van Hem.

Dat belijden wij van de kerk: ik geloof, dat het Woord en de Geest in de kerk zijn. In het geloof zie ik de macht van het Woord en het geweld van de Geest. En in het geloof geef ik mij aan die beide gewonnen. In geloof kom ik in de greep van het Woord en het geweld van de Geest. In geloof ben ik niet meer van mijzelf, maar van Christus

Dat is de heerlijkheid van de kerk, die alleen in het geloof gezien wordt: Christus werkt door Zijn Woord en Geest.

Tot nu toe zagen we de kerk, zoals ze gedragen wordt door het Woord en de Geest. Dat moet aan al het andere voorafgaan. De kerk staat bij ons niet op de eerste plaats. Wij geven de kerk geen eer en heerlijkheid, los van het Woord en de Geest. En wij zien in de kerk niet als iets zelfstandigs. De kerk heeft geen eigen schat. Haar schat is het Woord, waaruit ze werd gebaard en vermeerderd.

Nu moeten we ook de andere kant zien: het is de kerk, die het Woord van God in de wereld draagt. Zij is een pilaar en rots van de waarheid. Zij moet het Woord van God dienen. Ook hierin bezit de kerk geen eigen heerlijkheid. Ze is dienares van het Woord van God. Maar hier heeft ze wel haar roeping van God. Zo heeft ze haar gezag en haar eer. De kerk moet de waarheid in de wereld verkondigen. Ze is niet geroepen om allerlei vraagstukken op te lossen en allerlei kwesties af te wikkelen. Ze kan daarom ook niet precies zeggen wat je in een bepaald geval moet doen of laten. Ze wikkelt je leven niet in een pantser van geboden en verboden. De kerk commandeert niet. Er is hier geen militaire tucht.

Maar de kerk wijst ons wel de richting, waarin ons leven zich te begeven heeft. En ze wijst ons die richting met het volle gezag van Gods Woord. In dit opzicht is het gezag van de kerk even groot als het gezag van Jezus Christus Zelf. Want het is het gezag van Zijn Woord.

Je moet hier in de eerste plaats niet denken aan het gezag van de ambtsdragers. Het gezag van de kerk gaat niet in dat van de bijzondere ambten op. De kerk heeft gezag, de kerk zelf als gemeenschap van het Woord, als draagster van het Evangelie. De kerk predikt de waarheid. Wij allen prediken in de kerk mee. Je bent in je luisteren niet passief als bij het uitspreken van bijvoorbeeld de troonrede. De gemeente treedt op in de bediening van het Woord en draagt het Woord van God in de wereld.

Wij komen niet in de kerk om het Woord van God te horen. Wij komen hier de Here dienen. Het is een heilige dienst. Heel het volk van God bestaat uit profeten en priesters. Wij komen hier om te aanbidden. Daarin ligt het begin van het eeuwige leven. In de kerk ben je in de eeuwige zaligheid.

Want hier in de kerk verrichten wij de heilige eredienst. Zo hebben wij hier allemaal onze verantwoordelijkheid en niemand van ons is niet geroepen om de Here te dienen in de gemeenschap van de kerk.

En dan hebben wij allemaal de roeping het Woord van God te dragen. Het gaat in ons leven om de dienst van het Woord. Overal moet ik het Woord dienen, het Woord van God, dat uitgegaan is om het leven van de mensen vrij te maken en te richten. Die dienst van het Woord begint als we de kerk uitgaan en de kerkdeuren worden gesloten. In heel ons leven moeten we profeten zijn. De Heilige Geest leidt ons in alle waarheid en zo zullen we van de waarheid getuigenis geven.

Dat is de dienst van het Woord in de brede zin van het woord. Dat strekt zich uit over heel het leven van de kerk en over heel ons bestaan.

Maar dat is niet mogelijk dan alleen daar, waar de dienst van de kerk door de ambten volgens Gods Woord onderhouden worden.

Het leven van de kerk gaat niet op in de ambtelijke diensten, maar het kan zonder die diensten niet bestaan. Ook daarover moeten we ons geloof belijden. In de ambtsdragers moeten we de Christus zien. Hij heeft Zijn werk met dat van de ambtsdragers verbonden. Paulus zegt: "Ik heb geplant, Apollos heeft nat gemaakt, maar het is God, Die de volle wasdom geeft." Daarom hoor je de belijdenis van het werk van de Geest in de dienst van de kerk.

Door de Geest van Christus en met Zijn Woord moet dat werk verricht worden, het Woord van God verkondigd, de gemeente geregeerd en geleid, de armen verzorgd en de tucht geoefend.

In dat dienstwerk moeten we de heerlijkheid van Christus zien. Het werk bestaat niet uit formaliteiten, die het leven nu eenmaal meebrengt. In dat ambtswerk is God zeer dicht bij je. God spreekt tot je in de dienst van het Woord en God leidt je op de weg van de waarheid, God vermaant je door de dienst van de ouderlingen en als je ergens gebrek aan hebt, dan is het God, die in het werk van de diakenen je bijstaat in je nood. Zie je dat niet in geloof, dan zie je God daarin niet en dan ontgaat je alles. Zo draagt alles in de kerk het merkteken van de aanwezigheid van God. Het is allemaal vol van het Woord en vol van de Geest.

Wie zo in de dienst van de kerk het Woord en de Geest heeft gezien, die zijn hart is vervuld van eerbied voor de Christus in de kerk; die gaat niet naar de kerk om te zien in hoeverre de preek in overeenstemming is met zijn inzichten en die haalt de schouders niet op over het huisbezoek en die is er niet op uit om alleen in de kerk te consumeren. Hij hoort Christus spreken in de dienst van het Woord en in het ambtelijk bezoek, hij neemt in blijdschap de zegen aan en verheugd zich in de liefde van Christus, wanneer hem de gave van Christus wordt toegereikt. Want dan is dat allemaal vol van de glans van de hemel en dan hoort en neemt ons hart dat aan in de tegenwoordigheid van God. God is groot en alle grootheid van mensen en ook alle menselijke gebreken vallen daarbij weg. Zo hou je de adem in, omdat de Koning Zelf tot u komt. En dan hoor je Zijn majesteit ruisen door al het ambtswerk van de kerk.

Van die kerk belijd je dan nog: dat ik van deze gemeente een levend lid ben en eeuwig blijven zal.

Van eeuw tot eeuw zal de kerk vervuld zijn van de glorie van God. Ik weet wel, dat dit van onze kant bezien niet altijd zo is. Ik weet ook, dat de kerk verbasteren en ontaarden kan. Maar telkens zal de overwinning zijn aan de overmacht van het Woord en de Geest. En telkens zal God het leven van de kerk vernieuwen en herstellen. Zo gaat de kerk een lichtende toekomst tegemoet. Niet dat ze zich een veilige positie verwerft in de wereld, maar dat ze in God eeuwig geborgen is en dat God haar heiligt door Zijn genade, totdat de bruid zonder vlek of rimpel aan de Bruidegom zal worden voorgesteld.

Dat ik daarvan een levend lid ben en eeuwig blijven zal.

Ik ga mee met de kerk. De kerk neemt mij mee. Gods woord en Gods Geest nemen mijn leven in het hare. In het geloof weet ik mij met Christus in Zijn kerk voor eeuwig verbonden en verenigd.

Zo is de kerk niet iets wat er bij komt in het leven van de gelovigen. De vormen van het kerkelijk leven zullen eenmaal ophouden. Als eenmaal het volmaakte gekomen zal zijn, dan wordt het Woord van God niet meer bediend, want dan zal Christus met eigen mond tot ons spreken en ons Zijn vrienden noemen. Maar de gemeenschap van de kerk, die zich nu in aardse vormen uitdrukt, is een eeuwige gemeenschap. Hierin, omdat ik een levend lid ben en eeuwig blijven zal, bezit ik vandaag het eeuwige leven.

Wij zijn niet gekomen tot de tastbare berg, zoals Israël tot de Sinaï. Ook daar was iets eeuwigs, maar tegelijk was het ook iets voorlopigs. De kerk was in Israël nog niet tot ontplooiing gekomen, omdat de Christus, haar Hoofd, nog niet gekomen was.

Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed van de besprenging dat krachtiger spreekt dan Abel.

Wij zijn, in ons lidmaatschap van de kerk op aarde, kinderen van het eeuwig-blijvende Jeruzalem, dat boven is, de Moeder van ons allemaal.

Je legt toch geen tegenstelling tussen het Jeruzalem daarboven en de kerk hier beneden. Het is een kerk daarboven en hier beneden. En van bovenaf valt de glans van de hemel op onze vergadering hier. Wat daar leeft, dat leeft hier, en wat daar gebeurt, gebeurt hier ook. Want daar en hier wordt de Naam van de Heer groot gemaakt en wordt lof gezongen, omdat Hij zich verheerlijkt in de kerk, die Hij heeft gesticht.

AMEN