Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 18: DE HEMELVAART VAN JEZUS CHRISTUS 

Efeziërs 1:3-23

3 Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. 4 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vÎÎr de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. 5 In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, 6 tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde. 7 En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade, 8 welke Hij ons overvloedig heeft bewezen in alle wijsheid en verstand, 9 door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen, 10 om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder QQn hoofd, dat is Christus, samen te vatten, 11 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil, 12 opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid, wij, die reeds tevoren onze hoop op Christus hadden gebouwd. 13 In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte, 14 die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid.

15 Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Here Jezus en van uw liefde tot al de heiligen, 16 niet op te danken, u gedenkende bij mijn gebeden, 17 opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: 18 verlichte ogen (uws) harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen, 19 en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, 20 die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, 21 boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. 22 En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, 23 die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.

Zondag 18
Wat belijdt u met de woorden: opgevaren naar de hemel?
Dat Christus voor de ogen van zijn discipelen van de aarde naar de hemel is opgenomen en daar ons ten goede is, totdat Hij terugkomt om te oordelen de levenden en de doden.
Is Christus dan niet bij ons tot aan de voleinding van de wereld, zoals Hij ons beloofd heeft?
Christus is echt mens en echt God. Naar zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde, maar naar zijn godheid, majesteit, genade en Geest verlaat Hij ons nooit meer.
Maar als de menselijke natuur niet overal is waar de godheid is, worden dan de twee naturen in Christus niet van elkaar gescheiden?
Beslist niet. Want zijn godheid kan door niets ingesloten worden en is overal tegenwoordig. Daaruit volgt dat deze godheid wel buiten haar aangenomen mensheid is, maar toch ook in haar is en persoonlijk met haar verenigd blijft.
Wat is voor ons de waarde van de hemelvaart van Christus?
Ten eerste is Hij in de hemel voor het aangezicht van zijn Vader om voor ons te pleiten.
Ten tweede hebben wij in Hem ons vlees in de hemel tot een onderpand, dat Hij als het Hoofd ons, zijn leden, ook tot Zich nemen zal.
Ten derde zendt Hij ons zijn Geest als tegenpand; door zijn kracht zoeken wij wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God, en niet wat op de aarde is.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 18

Wanneer wij Christus' hemelvaart belijden, dan zeggen we daarmee twee dingen:

Eerst, dat Christus niet meer bij ons is, omdat Hij is opgevaren naar de hemel. En vervolgens, dat Hij naar Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest nimmermeer van ons wijkt.

Het zijn twee dingen, die we belijden. En toch, wie denkt, dat we hier met een tegenstelling te doen hebben, die heeft er niets van begrepen. Het is niet zo dat Christus aan de ene kant wel van ons is weggegaan, maar aan de andere kant bij ons blijft. Maar dat tweede vloeit voort uit het eerste. Omdat Christus van ons is weggegaan naar de hemel, blijft hij bij ons tot aan het eind der dagen.

Wie niet verstaat, dat dit tweede aan het eerste te danken is, zou tot de gedachte kunnen komen, dat de kerk hier in Zondag 18 eigenlijk gaat spreken over haar gemis.

Christus heeft hier op aarde gewandeld, geleefd, gewerkt. Hij heeft Zich vertoond aan de mensen, zodat ze Hem met de ogen konden zien. En Hij heeft met hen gesproken over de Vader, zodat ze Hem met de oren konden horen. Hij heeft Zijn gemeente eenmaal willen zegenen met Zijn zichtbare en hoorbare tegenwoordigheid.

Als de Zoon des Mensen is Hij eenmaal bij Zijn kerk geweest.

En als Zoon des Mensen is Hij niet meer bij ons op aarde. Wij hebben Hem nooit gezien of gehoord. Wij horen Zijn Woord wel in de Schriften en wij zien wel de tekenen van Zijn vlees en bloed in het brood en de wijn van de Avondmaalstafel. Maar we hebben Hem nooit gezien als de Zoon des Mensen en we hebben Zijn stem nooit gehoord. Hij is van ons opgevaren naar de hemel.

Het schijnt er alles van te hebben, dat we in deze Zondag moeten gaan spreken over een groot gemis. En toch - dit is nu juist de rijkdom van het Evangelie van de hemelvaart: de kerk is er niet armer op geworden, nu Christus van ons is weggegaan. Wij zuchten niet onder een zwaar gemis. Wij zijn er rijker op geworden. het is ons tot nut, dat Hij wegging.

Want onze Here Jezus Christus, vlees van ons vlees en bloed van ons bloed, heeft Zijn troon bestegen en is nu als Zoon des Mensen gezeten aan de rechterhand van Gods kracht. Als zoon des mensen. Dat moet er bij, want daar komt het op aan. Wij zijn nu rijker met een Christus in de hemel, dan de discipelen met een Christus in de opperzaal.

Want omdat Christus nu als zoon des Mensen op Zijn troon gezeten is, daarom is Hij nu bij ons met Zijn genade en Zijn kracht.

Wij belijden, dat Christus van ons is weggegaan en dat Hij toch bij ons is gebleven. En dan is dat laatste niet een tegenhanger van ons gemis. Wij belijden dat niet om iets van het pijnlijke van Zijn afwezigheid weg te nemen.

De hemelvaart is enkel winst voor ons geweest.

Dit is de zegen van de hemelvaart: dat Christus bij ons is, waar we ook zijn en wat ons ook zou mogen overkomen.

Wij willen deze avond onze vreugde om de hemelvaart van Christus in het geloof belijden door in het bijzonder te letten op dat verband tussen Christus' verblijf nu in de hemel en Zijn sterkende tegenwoordigheid bij ons op aarde.

Zo belijden wij de troonsbestijging van Jezus Christus en wij horen daarvan de volgende drie dingen: dat Hij van Zijn kerk is weggegaan, dat Hij bij Zijn kerk gebleven is en dat Hij ons nu tot Zich trekt.

Wij horen dus eerst, dat Christus van Zijn kerk is weggegaan. De discipelen hebben op de Olijfberg voor hun ogen gezien, dat de Here van de aarde werd opgeheven. Een wolk nam Hem weg voor hun ogen.

Christus is drie jaren lang bij Zijn discipelen geweest. Ze hebben met hun handen het wonder van de genade van God mogen aanraken: God geopenbaard in Jezus Christus.

De Zoon van God was Mens geworden, om het werk van de verlossing te verrichten, om te doen alles wat gedaan moest worden, opdat wij in genade als kinderen van God aangenomen zouden worden.

Maar Hij is ook Mens geworden, omdat alleen de Mens-geworden Zoon van God onze Middelaar bij God kon zijn.

De eeuwen hebben naar de komst van de Christus uitgezien. De geslachten hebben geroepen: och, dat Gij de hemelen scheurde en dat Gij neerdaalde.

De belofte van God werd vervuld, toen de Zoon van God in de kribbe werd gelegd. Daar lag het vlees geworden Woord van God.

En als Hij dan is opgegroeid, dan openbaart Hij Zich als de Here God, als de Zoon van de Vader.

Dan zoekt Hij Zijn volk op, dat Hij tot Zich roept uit de verstrooiing, al de verloren schapen van het Huis van Israël.

En dan mogen de gelovigen Hem zien op de straten, ze mogen met God aan één tafel eten en drinken, ze horen Zijn stem tot hen spreken en ze kennen Zijn gebaar, Zijn gestalte, Zijn gelaat.

Die tegenwoordigheid van de Zoon van God is een zegen voor de kerk geweest. Niet slechts om wat Hij als Zoon des Mensen gedaan heeft, maar ook omdat Hij als Zoon des Mensen ons vlees en bloed heeft aangenomen. Alleen Zijn tegenwoordigheid was al een zegen.

En de zegen van die tegenwoordigheid is uitgestroomd over die discipelen. Ze hadden hun God bij zich, ze konden Hem zien en spreken.

En na de opstanding heeft Christus Zich aan Zijn discipelen vertoond, ze mochten Hem aanraken met de handen, hun vingers leggen in de lidtekenen van de spijkers, ja, als ze het nog niet konden geloven, dan wilde Hij voor Hun ogen vis eten en een honingraat.

Ze moesten goed weten, dat Hij nu als de verheerlijkt Heiland weer bij hen in levende lijve tegenwoordig was.

Een zegen is dat voor de kerk geweest. En de Apostelen kunnen het later niet sterk genoeg zeggen: hetgeen wij gezien hebben met onze ogen en gehoord hebben met onze oren en getast hebben met onze handen, dat verkondigen wij u. Ze gaan de wereld in als oor- en ooggetuigen van de opgestane Christus.

En toch was het hun van nut, dat Hij wegging.

Hij was de Koning van Zijn volk en Hij had alle machten van zonde en dood overwonnen. Maar zolang hij nog op aarde bij hen was, was Hij een Koning, Die zijn troon nog niet beklommen had.

Veel kon Hij wel voor hen zijn. Hij kon hen zegenen met de handen en Hij kon tot hen spreken met hoorbare stem, Hij kon bij hun zijn in hun strijd om hen te sterken in het geloof, dat Hij had overwonnen en was opgestaan.

Veel kon Hij voor hen zijn, maar niet alles.

Zo als Hij daar op aarde bij hen was, kon Hij Zijn Geest niet zenden, kon Hij hun niet alle gaven schenken, kon Hij niet voor het aangezicht van de Vader bezig zijn voor hen.

En daarom was die wandelende en sprekende Christus wel een grote zegen voor de kerk. Die discipelen hadden nu een Christus bij zich, Die alles voor hen had volbracht. Ze hadden hun Heer bij zich, vlees van hun vlees en bloed van hun bloed.

Hij was de Zoon des Mensen. Maar hoeveel ze in Hem ook hadden, ze hadden hun vlees nog niet triomferend in de hemel, ze hadden hun oudste Broer nog niet zitten op de troon van God, ze hadden nog niet een Christus in de hemel.

Ze hadden wel hun Koning bij zich in huis en aan tafel, maar ze hadden hun Koning nog niet op de troon.

En als dan de veertig dagen vervuld zijn, dan vaart Christus voor hun ogen op naar de hemel.

Het is de dag, waarop Christus als Zoon des Mensen Zijn kerk verlaat. Ze kunnen Hem niet meer zien en horen, ze kunnen niet meer met Hem eten en drinken, ze kunnen met hun vragen niet meer tot Hem gaan, ze kunnen hun moeiten niet meer aan Hem voorleggen om uit Zijn mond het verlossende woord te horen.

Wie nu vergeet, dat de troonsbestijging een winst voor de gemeente is, kan hier gaan spreken van een zwaar gemis. En wie zo de Raad van God tot onze verlossing en verheerlijking niet verstaat naar de Schriften, die spreekt zijn spijtig gevoel van gemis uit met de volgende woorden: "Och, was Jezus nog op aard', 'k vloog dan ijlings naar Hem heen."

Wij zijn in deze zondag geroepen om gelovig te profeteren tegen de spijt-gedachten, die wij telkens koesteren in onze ongelovige harten.

Wij zijn geroepen om te belijden, dat deze troonsbestijging geen verlies is geweest, maar enkel winst.

Want nu hebben wij een Koning op de troon. Nu hebben wij een Koning, Die tot regeren is overgegaan. Nu hebben we ons vlees in de hemel, nu zit Jezus Christus als de Zoon des Mensen aan de rechterhand van Zijn Vader.

Wat Hij daar doet horen we in de volgende Zondag. Nu gaat het niet over het werk van Christus, die Hij nu als de verhoogde Koning voor Zijn volk verricht.

Nu gaat het alleen over dat bestijgen van de troon.

Ik begon er nadruk op te leggen, dat de Zoon van God als Zoon des Mensen op aarde heeft gewandeld en op aarde gehoord en gezien werd.

Nu, dat moeten we vasthouden. De Mens Christus Jezus is naar de hemel opgevaren, Hij, die Zelf in alles op gelijke wijze als wij verzocht is geweest, Hij, Die weet wat wij zijn, zit nu in de hemel boven alle machten en heerschappijen.

De troon van God is zo hoog en de hemel is zo ver. Maar op de troon van God in de hemel zit Iemand, die geen vreemde voor ons is. Wij hebben daar boven ons vlees en bloed. De Zoon des Mensen is ons vooruitgegaan om onze plaats te bereiden. Het is onze eigen Christus, die daar troont in heerlijkheid, Die zo tot ons gekomen is, dat Hij ons vlees en bloed heeft aangenomen. Hij zit nu als Iemand van ons in de heerlijkheid van de Vader. Want Hij is in die hemelvaart gebleven wat Hij was: Mens als wij.

Dat hebben onze vaderen met kracht beleden tegenover de Luthersen. In vraag en antwoord 47 en 48 houden zij dat strak vol tegenover de Lutherse leer van de hemelvaart. De Luthersen leerden, dat Christus als Mens door de hemelvaart vergoddelijkt werd; ophield echt mens te zijn.

Maar onze Catechismus weet van geen wijken en belijdt hier zeer beslist, dat Christus ook na de hemelvaart waarachtig en echt mens gebleven is.

Wij zullen nu niet spreken over dat verschilpunt met de Luthersen. Het heeft voor deze tijd slechts weinig betekenis. Als wij maar even strak en sterk als onze vaderen de dwalingen van deze tijd weerstaan, dan mogen we dit wel laten rusten.

Maar wat hier staat is nog een belijdenis voor vandaag. Dat is de rijkdom van de hemelvaart: Onze Christus zit nu op de troon van God.

Onze Koning heeft de troon bestegen, onze Broer naar het vlees, Die tegelijk onze Verlosser en Herschepper is, is nu ingegaan tot de heerlijkheid van Zijn Vader.

Maar dan is die heerlijkheid van onze Here Jezus Christus in de hemel niet als een schat, die opgesloten zit in een kluis. Hij is daar boven - ons ten goede.

Want nu Hij op de troon zit, verlaat Hij naar Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest ons nooit meer.

En zo belijden wij hier op de tweede plaats, dat onze Koning op de troon toch altijd bij ons blijft.

Het was een grote zegen voor Gods kerk, toen Christus als Zoon des Mensen in het midden van die kerk Zich bewoog om gehoord en gezien te worden.

Maar de zegen is groter, nu Hij als de opgevaren Christus, Die tot de volle heerlijkheid is ingegaan, toch bij ons is en bij ons blijft.

Dat hebben de discipelen, die met de Here aan één tafel aten, niet kunnen vermoeden. Ze hebben het niet kunnen begrijpen wat dat zou zijn als diezelfde Heer en Koning eens zou gaan zitten op de troon.

Laat ons toch het Woord van God geloven, broeders en zusters, dat die hemelvaart van Christus enkel winst is geweest. Laat ons toch van ons afschudden dat ongelovige gevoel van gemis. Laat ons de schat zien die wij in de hemel hebben: Christus onze Heer en Koning, Die toch bij ons is naar Zijn Godheid en door Zijn Geest.

Christus heeft Zijn Geest op ons uitgestort. Hij heeft ons de Trooster gezonden. Wij zullen het in Zondag 20 belijden. En door de kracht van die Geest zoeken wij nu wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God, en niet wat op aarde is.

Het zal duidelijk zijn, dat nu niet gesproken moet worden over het werk van de Geest, maar over het zoeken wat boven is. Dat wordt ons door de Geest geleerd.

Wie de dingen niet ziet in de rechte verhouding zou kunnen menen, dat wij ons van de wereld waarin wij leven moeten afkeren.

Dat is dan ook verreweg het gemakkelijkste. Het is eigenlijk de levenshouding van de kloosterling, die zich om het leven van de wereld niet bekommert en zich terugtrekt in de eenzaamheid om zich met het geestelijk leven bezig te houden.

Dit is het gemakkelijkste, maar ook hierin strelen wij onze vleselijke begeerten. Het streelt onze hoogmoed om ons in te beelden, dat wij eigenlijk te geestelijk zijn voor deze wereld.

Het is aan de andere kant ook de houding van een verslagen leger. Zoals Napoleon eenmaal verslagen uit Rusland kwam, zo trekken de christenen dikwijls als een verslagen leger zich uit de wereld terug.

En van hieruit is het slecht één stap naar de schijn-heiligheid. We zeggen dan wel, dat we de wereld zo verachten, maar ondertussen doen we wel alle moeite om het ons in de wereld zo goed en zo prettig mogelijk te maken.

Dit is niet een zoeken van de dingen, die boven zijn. Dit is een zoeken van de dingen die beneden zijn. Dit is de houding van het vrome ongeloof. Dit is het loochenen van de zegen van de hemelvaart.

Onze Koning heeft Zijn troon beklommen. En wij zijn als kerk van Christus het volk van de Koning op de troon.

Wat is het zoeken wat boven is nu anders dan het zoeken van Zijn Koninkrijk? Wat zou het anders kunnen zijn dan dit: dat wij ons met al wat we omvatten kunnen onderwerpen aan Zijn heerschappij?

En hoe zullen we dat kunnen? Hoe zullen we de natuurlijke neiging van ons hart overwinnen en als zwakke mensen dat Koninkrijk van Jezus Christus op aarde kunnen zoeken?

Wel, daar heb je nu de zegen van de hemelvaart.

Als de Koning niet op de troon zat, dan waren we een verslagen leger. Maar onze Koning heeft de troon bestegen en Hij zit nu aan de rechterhand van Zijn Vader en nu blijft Hij in Zijn kracht altijd bij ons, opdat wij in onze zwakheid toch overwinnen mogen.

Hij is het, Die met Zijn voorbede steeds pleit bij God. Wij struikelen telkens in onze zonden en zwakheden, wij geven telkens weer toe aan de ongelovige neigingen van ons hart.

En de Vader is ons wel gunstig gezind en wil ons alle dingen schenken. Maar door onze zonden wordt de gemeenschap met God verbroken en dan kan de Vader ons niet alle dingen schenken.

Maar nu hebben wij in de Zoon des Mensen daar boven op de troon onze Middelaar voor God. In Hem hebben we altijd weer de opnieuw ontsloten gemeenschap met de Vader.

Hij is daar als Zoon des Mensen. Wat een zegen voor ons. Hij is in alle zwakheden op gelijke wijze als wij verzocht geweest. Hij heeft Zelf eenmaal geworsteld in diezelfde strijd, waarin wij zo vaak falen. Tot Hem mogen wij gaan in onze zwakheden.

En in Hem wil de Vader altijd weer met ons te doen hebben. In Hem zijn vastgelegd Gods openingen naar ons en onze openingen tot God. Daarom vinden we in Hem altijd weer de verzoening van al onze zonden en mogen we in Hem als kinderen voor het aangezicht van de Vader treden.

Zo hebben we in Hem onze blijvende gemeenschap met God, van onze kant telkens verstoord en verbroken en van Zijn kant telkens weer hersteld en vernieuwd.

Maar omdat we in Hem telkens weer gemeenschap met de Vader hebben, daarom wordt nu ook Zijn kracht in onze zwakheid volbracht. Hij geeft ons zijn Geest als een tegenpand. Door Zijn kracht zoeken wij, na iedere val en struikeling, na iedere overweldiging door ons ongeloof, weer opnieuw de dingen die boven zijn.

Dit is niet de zonde, dat de dingen, die we elke dag met de handen aanraken, dingen van de aarde zijn en hier beneden hun plaats hebben.

De zonde is niet hierin, dat wij aards zijn en de dingen om ons heen aards zijn. Maar dit is de zonde, dat we ze telkens losmaken van Zijn heerlijk Koninkrijk, dat we ze niet zien in het licht van de hemel, in de glorie van Zijn overwinning.

Er is geen deel van ons leven, geen stuk van al onze aardse bezigheden, dat niet wordt vrijgemaakt door de onderwerping aan Christus' Koninklijke heerschappij.

Alles moet verzameld worden, opdat het bij Zijn troon neergelegd wordt. Hier heb je de zenuw van heel onze levensopenbaring als gelovigen van Christus Jezus. Niet heel de totaliteit van het aardse leven wordt vrijgemaakt in de gemeenschap met de hemel, maar toch is er geen gebied in het leven, geen terrein van aardse levensvormen en bezigheden, waarop de Christus-Koning in de hemel niet de hand legt om het in beginsel te verlossen.

Zo strijden wij hier voor Zijn Koninkrijk ook in de kleine dingen van ons persoonlijk leven.

En zo kunnen wij strijden, omdat wij zijn ingegaan tot de zegen van de hemelvaart. Het is een worsteling, want we zijn van alle kanten ingesloten door de heerschappij van dood en duivel, we worden geslagen met onvruchtbaarheid, we zijn zwak en we hebben de overwinning niet in de hand.

Maar omdat de Koning bij ons is tot aan het einde van de wereld, zullen we de worsteling tot het einde toe volbrengen. Het is niet onvruchtbaar. Van onze kant gezien is het maar stukwerk. Maar de Koning in de hemel sterkt ons opdat we trouw mogen zijn in onze strijd voor Zijn Koninkrijk en Hij zal er een geheel van maken, een koninklijk kunstwerk, een kostelijk sieraad.

Hij zal dat werk van Zijn overwinning in deze wereld voleindigen en wij mogen in dat alles zijn medearbeiders zijn.

Zo is Hij bij ons door Zijn Godheid, genade, majesteit en Geest en zo mogen we in gemeenschap met die Koning, die niet ver weg is, de dingen zoeken die daar boven zijn, waar Christus zit aan de rechterhand van God en niet de dingen die op de aarde zijn.

Wij staan niet met de rug naar de wereld gekeerd, maar wij zoeken hier op aarde de heerschappij van Christus en wij kunnen zo het Koninkrijk van God zoeken, omdat de Koning op de troon met ons is al de dagen van de wereld. En dan wordt midden in die strijd van het Koninkrijk de heerlijkheid van de hemelvaart nog groter voor ons. Want de verhoogde Christus zal ons allen tot Zich nemen.

Dat horen we in de derde plaats.

Het was een zegen voor de kerk, dat Christus als Zoon des Mensen Zich vertoonde en Zijn stem liet horen. Hij heeft Zich bij Zijn volk gevoegd, zichtbaar en hoorbaar.

Het was een nog grotere zegen, dat Hij, na alles te hebben volbracht, van ons wegging om de troon van het Koninkrijk te beklimmen. Het was geen gemis, het was enkel winst. Het was ons daadwerkelijk tot nut dat Hij wegging.

En wij zijn niet als weeskinderen achtergebleven, we zijn geen verlaten hoopje mensen, want strijdende in de wereld voor Zijn Koninkrijk hebben we de Koning op Zijn troon in de rug.

Het is een zegen voor de kerk.

Maar het zal niet eeuwig zo blijven. Het is slechts voor deze tijd bestemd. Het is daarom nauwkeurig begrensd. Het begon met de hemelvaart en het zal eindigen met de wederkomst.

Christus is nu bezig ons tot Zich te nemen.

Want het is heerlijk voor de gemeente, dat ze een Koning in de hemel heeft. Maar dit ontvouwt zich tot een grotere heerlijkheid. Wij zullen straks de Koning zien in Zijn schoonheid.

Wie de zegen van de hemelvaart verstaat, weet ook dat Christus ons vanaf Zijn troon trekt.

Het zal zo niet blijven dat de Koning daar boven is en wij hier op aarde zijn. Wij zullen voor God verschijnen in Sion.

Er is nu een afstand tussen Christus en zijn volk. Hij is wel bij ons met zijn Geest, maar Hij is afwezig als de Zoon des Mensen. Het is een zegen, maar het is niet definitief. De afstand moet straks opgeheven worden. Wij moeten naar de Koning toe en Hij moet tot ons komen.

In ons sterven gaan we bij de Here inwonen, zoals we nu nog van Hem uitwonen. En dan zal de Koning ons ontvangen in de hemel. Maar dan is dat ook voorlopig.

Niet de dag van onze dood, maar de wederkomst van Christus is onze uiterste verwachting.

Dan zal de Zoon des Mensen komen op de wolken. Het zal de Mens Christus Jezus zijn, die straks terugkomt. Zoals Hij zichtbaar naar de hemel is gevaren, zo zal Hij zichtbaar terugkomen.

En dan zullen wij als kinderen van de mensen levend uit onze graven opstaan. En dan zullen wij altijd met de Here zijn. Dan zal de Zoon van God eeuwig hoorbaar en zichtbaar bij ons zijn. En dan zal de hemel op de aarde neerdalen en zullen wij eeuwig hier wandelen op aarde in de hemelse heerlijkheid.

En nu is Christus nog bezig ons daarheen te trekken. Dat is de volkomen zegen van de hemelvaart over ons, die op aarde zijn.

Wij hebben hier onze taak en roeping. Wij moeten vernieuwd worden en wij worden vernieuwd door de Heilige Geest om te zoeken wat boven is, om te zoeken het Koninkrijk van God.

Maar wie deze roeping verstaat, zal bewaard worden voor de verstarring. Wij blijven er niet bij staan, maar we worden door de Geest voortgedreven naar het Koninkrijk van de volkomen heerlijkheid.

Er is een strijd op aarde voor het Koninkrijk van Christus. Wie zich in het geloof volkomen geeft in die strijd, die zal nooit blijven staan bij aardse dingen zoals die zich aan ons vertonen.

Hoe meer wij strijden voor het Koninkrijk, des te meer gaat ons hart hunkeren naar de wederkomst van Christus. De heerlijkheid die ons nu reeds geschonken is, doet ons zoeken naar de heerlijkheid die eenmaal aan ons geopenbaard zal worden.

Ik spreek nu niet over die wederkomst en onze verwachting daarvan. We hebben slechts op te letten, dat de verhoogde Christus Zelf ons begerig maakt naar de dag van de voleinding.

Wie het Evangelie van de hemelvaart verstaat, wie van de zegen van Christus' troonsbestijging heeft gedronken, die rust niet voordat de dag van de wederkomst is aangebroken.

Zondag 18 drijft ons naar Zondag 19. Want wie de hemelvaart verstaat, verstaat de voortgang van de werken van God. Wij zijn hier vreemdelingen op de aarde, niet omdat we voor deze aardse werkelijkheid te geestelijk zouden zijn, niet omdat we dit aardse leven mogen verachten, maar omdat de troon van Christus nog niet op aarde staat, Zijn heerschappij nog tegengegaan wordt en alle dingen Hem nog niet onderworpen zijn.

Maar het zal voortgaan van heerlijkheid tot heerlijkheid. Nu staat Christus' troon in de hemel. Het is een zegen voor de kerk. Maar straks komt Christus' troon op aarde. En dat zal de voltooiing zijn van de heerlijkheid van de hemelvaart.

En zo strekt ons hele hart zich uit naar die voltooiing, als we leven bij de beloften van God.

Nu strijden wij nog voor de erkenning van Christus' Konings-heerlijkheid op aarde, maar straks zal de heerlijkheid van de Koning uitvloeien vanuit de troon over de gehele wereld.

En dan zullen wij zalig zijn in dit zien van de Zoon des Mensen in Zijn heerlijkheid.

En dan zullen wij de Koning zien in zijn volmaakte schoonheid.

AMEN